NJB 2019/1217:Overschrijding van de redelijke termijn in de zin van art. 6 EVRM en betekening verstekmededeling conform art. 366 Sv: van zodanige overschrijding kan sprake zijn indien ingevolge art. 366 Sv een verstekmededeling dient te worden betekend en het openbaar ministerie bij die betekening niet de nodige voortvarendheid heeft betracht. Van bedoelde vertraging is geen sprake: a. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend (1) hetzij aan de verdachte in persoon, (2) hetzij op de voet van het bepaalde in art. 588 lid 2 of lid 3 Sv; b. Indien de verstekmededeling binnen een jaar na de uitspraak rechtsgeldig is betekend door de in art. 588 lid 1 onder b sub 3° Sv voorziene uitreiking aan de griffier om reden dat de verdachte niet als ingezetene is ingeschreven in de basisregistratie personen noch een feitelijke woon- of verblijfplaats van hem bekend is, én indien tevens blijkt dat het openbaar ministerie vervolgens – naast de plaatsing van de verdachte in het opsporingsregister – ten minste eenmaal per jaar heeft getracht de verstekmededeling alsnog te betekenen hetzij aan de verdachte in persoon hetzij overeenkomstig art. 588 lid 2 of lid 3 Sv. I.c. is het oordeel van het hof dat geen sprake is van overschrijding van de redelijke termijn bij de betekening van de verstekmededeling na het vonnis van de Politierechter niet begrijpelijk, reeds in aanmerking genomen dat niet blijkt dat binnen een jaar na de uitspraak van de Politierechter een verstekmededeling is betekend