type:coll:
Rb. Amsterdam, 06-06-2018, nr. C/13/633273 / HA ZA 17-761
ECLI:NL:RBAMS:2018:3957
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
06-06-2018
- Zaaknummer
C/13/633273 / HA ZA 17-761
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2018:3957, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 06‑06‑2018; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
PS-Updates.nl 2018-0521
Uitspraak 06‑06‑2018
Inhoudsindicatie
In een deelgeschil is geoordeeld dat SBS onrechtmatig heeft gehandeld door eiser in het programma “Undercover in Nederland” in beeld te brengen als handelaar in gestolen bromfietssloten, zonder wederhoor toe te passen en dat SBS aansprakelijk is voor de daardoor geleden schade. Dit is een bindende eindbeslissing, de argumenten die in dit geding worden aangevoerd om op die beslissing terug te komen worden verworpen. Vervolgens is de vraag aan de orde welke schade toerekenbaar is in de zin van art. 6:98 BW. Daarbij gaat de rechtbank uit van een betrekkelijk geringe verwijtbaarheid en de schending van een gewone zorgvuldigheidsnorm. De gestelde schade is grotendeels niet het redelijkerwijs te verwachte gevolg van de onrechtmatige publicatie en wordt daarom afgewezen. De rechtbank acht de zaak onvoldoende vergelijkbaar met zaken waarin letselschade ook werd toegerekend als het een weinig voorzienbaar gevolg betrof, samenhangend met een bijzondere psychische gesteldheid (HR 8 februari 1985, NJ 1986/137 (renteneurose) en HR 1 juli 1993, NJ 1993/667). De rechtbank wijst wel een vergoeding toe voor de aantasting van eer en goede naam.
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rolnummer: C/13/633273 / HA ZA 17-761
Vonnis van 6 juni 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eiser,
advocaat mr. M.H.M. Verbeemen te Utrecht,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SBS BROADCASTING B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
NOORDKAAP TV PRODUCTIES B.V.,
gevestigd te Amsterdam,
gedaagden,
advocaat mr. J.A.K. van den Berg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en SBS c.s. (afzonderlijk SBS en Noordkaap) genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 17 juli 2017, met producties,
- -
de conclusie van antwoord,
- -
het tussenvonnis van 21 februari 2018, waarbij een comparitie van partijen is bepaald,
- -
het proces-verbaal van comparitie van 25 april 2018 en de daarin vermelde stukken,
- -
de brief van mr. Van den Berg van 9 mei 2018 met opmerkingen over het proces-verbaal.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
Noordkaap produceert het programma Undercover in Nederland. Het programma wordt gepresenteerd door [presentator], tevens [functie] van Noordkaap. SBS zendt Undercover in Nederland uit op haar televisiezender SBS.
2.2.
De uitzending van 21 oktober 2012 (hierna: de uitzending) was (onder meer) gewijd aan de verduistering van een grote partij sloten van het merk GAD bij de distributeur van de sloten [distributeur] door een ex-werknemer, [betrokkene 1]. In de uitzending geeft [presentator] aan dat hij, in een poging bewijs te verzamelen tegen [betrokkene 1], op zoek gaat naar (weder)verkopers van de betreffende sloten. In zijn zoektocht trof hij op marktplaats.nl diverse advertenties aan voor nieuwe sloten (van – volgens de voice-over van het programma – exact hetzelfde type als de gestolen partij) en maakte met twee van de aanbieders, waaronder ‘een marktplaatshandelaar uit [woonplaats]’ ([eiser]), een afspraak om een slot te kopen voor € 20,00. Van die afspraak zijn verborgen camera opnamen gemaakt.
2.3.
Hoewel de afspraak is gemaakt met [eiser], is in de uitzending te zien dat de echtgenote van [eiser], de koop wil afhandelen. Zij is te zien terwijl zij op straat staat (voor de woning van [eiser] en [echtgenote]). In de ondertiteling, die deel uitmaakt van het programma, is het volgende te lezen (hetgeen eveneens is te horen in de uitzending), waarbij C staat voor [echtgenote] en K voor koper:
“C: je komt voor het slot?
K: ja
C: Ik kom hem brengen. Ik ben de vrouw van de man die u heeft gesproken.
K: is het wel een nieuwe dan?
C: - Ja, het is zeker weten nieuw.
K: ik dacht dat ik hem nog zou spreken om te vragen of hij er meer heeft.
C: Ik kan hem wel even bellen voor je?”.
2.4.
Daarna belt [echtgenote] [eiser] om te vragen of hij naar haar toe kan komen. Terwijl de koper en [echtgenote] wachten op zijn komst wordt de omgeving waarin zij staan gefilmd. Korte tijd later komt [eiser] aanrijden op zijn scooter. In de ondertiteling staat te lezen (waarbij B staat voor [eiser] en K voor koper):
“B: Hoi
K: Hoi
B: het zijn hartstikke goede sloten. Ik gebruik ze zelf ook en ze gaan als warme broodjes over de toonbank. (…) Google hem maar, GAD.”.
2.5.
De voice-over zegt hierna:
“En dat is inderdaad het merk en type slot dat [distributeur] importeert en het bewijs dat deze jongen gestolen spullen verkoopt. Zelf weet hij ook niet precies waar hij ze vandaan heeft.”.
2.6.
Over de herkomst van het slot zegt [eiser] vervolgens:
“Ik heb dat aan die gast gevraagd, waar ik ze vandaan haal. Eerst wilde hij het niet zeggen, toen zei hij had dat het uit een faillissement was… toen zei hij dat er brand was geweest in dat bedrijf. Ik weet het niet. Maar ik vind het goed, want ik verkoop ze goed.”
2.7.
De voice-over zegt hierna:
“En ook bij deze handelaar kan de prijs omlaag als we grote hoeveelheden bestellen.”.
2.8.
De ondertiteling houdt vervolgens het volgende in, waarbij B staat voor [eiser] en K voor koper:
“K: wat is de bodemprijs voor een groot aantal? Ik weet niet hoeveel je kan leveren?
B: zeg het maar. Noem maar een getal.
K: Kan de prijs tot vijftien euro zakken als het een grote partij is?
B: Ja, is goed.”.
2.9.
In de uitzending zijn de namen van [eiser] en zijn echtgenote niet genoemd. Hun gezichten zijn ‘gewiped’.
2.10.
Na de uitzending heeft [eiser] contact opgenomen met SBS c.s. Hij heeft hen erop gewezen dat de sloten niet afkomstig waren van diefstal, maar van een brandschade. Ter onderbouwing van die verklaring heeft hij een brief van 24 oktober 2012 van de heer [betrokkene 2], in het geding gebracht die inhoudt:
“Op 19 november 2011 is er een grote brand geweest in een bedrijfsverzamelgebouw (…). Wij werden door de diverse verzekeringsexperts benaderd om een prijs te geven voor het slopen en afvoeren van hal 4 van het bedrijfsverzamelgebouw.
(…) Zoals gebruikelijk bij brandschades zijn alle vrijkomende materialen ons eigendom. Tijdens de sloop en de opruimingswerkzaamheden kwamen er diverse spullen uit de brand, waaronder sloten. Deze sloten hebben wij, zoals u weet aan een derde overgedragen.”.
De brief is gericht aan de heer [betrokkene 3], volgens [eiser] de schoonvader van degene van wie [eiser] de sloten heeft gekocht.
2.11.
Op 24 oktober 2012 is [eiser] door zijn werkgever op non-actief gesteld, nadat deze werkgever en enkele van haar klanten [eiser] hadden herkend in de uitgezonden beelden.
2.12.
Op 4 november 2012 bevestigde Noordkaap per e-mail aan [eiser] dat tot rectificatie zou worden overgegaan in de uitzending van 25 november 2012. De e-mail houdt, voor zover hier van belang, in:
“(…) Zoals aangegeven heb ik de bevestiging gekregen (…) dat de sloten afkomstig zijn uit een brandschade en – zoals beloofd – zullen wij dit de kijkers van Undercover in Nederland ook netjes gaan melden.
We zullen in de uitzending van 25 november aanstaande duidelijk maken dat jij en de andere jongen sloten uit een brandschade hebben verkocht en dus NIET uit de gestolen partij en daarvoor onze excuses maken. (…)”.
2.13.
In de laatste aflevering van Undercover in Nederland van het seizoen, op 25 november 2012, zijn bij monde van presentator [presentator] excuses gemaakt aan [eiser] (zonder zijn naam te noemen) en is kenbaar gemaakt dat na afloop van de uitzending is gebleken dat de door hem gekochte sloten niet van diefstal afkomstig waren.
2.14.
Bij beschikking van 12 juni 2013 heeft de kantonrechter het verzoek van de werkgever van [eiser] tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst afgewezen.
2.15.
Bij beschikking van 7 februari 2014 van de kantonrechter is het dienstverband tussen [eiser] en zijn werkgever per 15 februari 2014 ontbonden.
2.16. [
eiser] is in behandeling bij een psycholoog wegens een Posttraumatische Stress-Stoornis (PTTS). [eiser] heeft een brief van 22 juli 2014 van de behandelend psycholoog in het geding gebracht, waarin, voor zover van belang, het volgende staat vermeld over de oorzaak van zijn klachten:
“(…) Hij wordt (…) door mij behandeld, wegens een ernstige [PTTS], die ontstaan is door een recente nare ervaring. [eiser] vertelt gefilmd te zijn door Undercover Nederland. Hij zegt dat de beelden zijn uitgezonden op TV en dat hij herkenbaar in beeld is geweest. Hij is hierop gewezen door vrienden en kennissen. Dit was een grote schok voor hem. Klachten die hij momenteel ondervindt zijn: (…) voortdurend terugdenken aan de nare ervaring, herbelevingen (…). Hij probeert de gedachten aan wat er gebeurd is weg te drukken, maar dat lukt hem niet. (…) De klachten zijn dermate ernstig, dat hij zijn werk niet meer kon doen. Uiteindelijk is hij hierdoor zonder werk komen te staan, wat de spanningsklachten nog verder heeft versterkt. (…)”.
2.17.
In een deelgeschil tussen partijen heeft de rechtbank Amsterdam bij beschikking van 16 juli 2015 geoordeeld dat SBS c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiser] als gevolg van de uitzending geleden schade. Daarbij is SBS c.s. hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten van [eiser], begroot op € 6.426,86., welke SBS c.s. heeft vergoed. Verder staat daarin, onder meer, het volgende:
“(…) 4. De beoordeling (…)
Aansprakelijkheid (…)
4.16. (…)
Welke klachten (en derhalve schade) het gevolg zijn van de uitzending en met die uitzending in zodanig verband staan dat deze SBS c.s. als een gevolg daarvan kunnen worden toegerekend (als bedoeld in artikel 6:98 BW), ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. Over de hoogte van de door SBS c.s. te vergoeden schade zullen partijen dus nader moeten onderhandelen.(…)”.
2.18.
Op 11 en 25 november 2016 en 13 januari 2016 heeft [eiser] gesprekken gehad met psychiater [psychiater]. Op basis van deze gesprekken is een psychiatrisch rapport opgemaakt op 11 maart 2016. Daarin staat, voor zover van belang, onder meer het volgende:
“(…) Differentiaaldiagnostische beschouwing en conclusie:
De psychische klachten zijn tijdens de verscheidene medisch/psychiatrische onderzoeken bij twee instanties beschreven, waarbij problemen in concentratie, problemen met betrekking tot slapen, met gevoelens van spanning, stress en herbelevingen consistent worden genoemd. Ook worden de achterdocht in het wantrouwen genoemd. In zowel de verslagen van PsyQ als die van de vrijgevestigd psycholoog wordt gesteld dat er sprake is van een posttraumatische –stresssyndroom en dat er psychotische symptomen zijn, zich uitend in achterdocht en wantrouwen, waardoor er ook een verstoord contact is met gedragsproblemen. Uit de documentatie is niet expliciet de nadruk gelegd op de depressieve klachten van betrokkenen, terwijl uit de anamnese en onderzoek wel blijkt dat de symptomatologie ervan aanwezig is. Er is in het zorgtraject derhalve nog geen behandeling geweest specifiek gericht op de depressieve stoornis.
Met betrekking tot het functioneren van betrokkene, zowel in de privésituatie als in de werkomgeving, is het evident dat er sprake is van een knik in het functioneren.
Betrokkene functioneerde tot eind 2012 op normaal niveau. Dit blijkt uit de anamnese, heteroanamnese, biografie en geleverde informatie van twee behandelinstanties. Naar aanleiding van een luxerend moment (televisieprogramma) ontstonden er problemen in psychisch functioneren en gedrag, de gegeven hierover zijn consistent en er zijn hierin geen discrepanties. Het psychiatrisch beeld wordt bepaald door een combinatie van depressieve klachten, met psychotische kenmerken (wisselend van ernst) en symptomatologie van een posttraumatische stressstoornis. Deze symptomen zijn tegelijkertijd aanwezig. Hierbij zijn de depressieve symptomen het meest consistent aanwezig, en waarbij de psychotische verschijnselen gedeeltelijk in remissie zijn. De PTSS klachten lijken in ernst te fluctueren.
Verder kan afgevraagd worden in hoeverre persoonlijkheidsfactoren betrokkene belemmeren in het verwerken van de ervaring in 2012.
In de gesprekken blijkt dat betrokkene zich gekrenkt en vernederd voelt, er wordt gesproken over “gezichtsverlies”. Dit aspect speelt zeker een rol en dient in de behandeling expliciet aandacht te krijgen. Dit is echter niet mogelijk zolang betrokkene nog depressief is en niet met antidepressieve medicatie wordt behandeld. Tijdens een behandeling waarbij eerst de depressieve stoornis adequaat wordt behandeld, kan eventueel in een latere fase hier explicieter aandacht aan besteed worden. In het noodzakelijk proces naar herintegratie in een nieuwe arbeidssituatie zal verwerking van “het gevoel gezichtsverlies te hebben geleden” essentieel zijn.
Op dit ogenblik is er zeker sprake van een arbeidsongeschiktheid. (…)”.
3. Het geschil
3.1. [
eiser] vordert – samengevat – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijke veroordeling van SBS c.s.
I. tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan medische kosten over de jaren 2014 tot en met 2016, ter grootte van € 1.923,69 te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschenen schade, telkens vanaf 1 juli van het jaar waarin de schade wordt geleden;
II. tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan verhuiskosten, ter grootte van € 9.570,12, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van 1 juni 2015;
III. tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan verlies arbeidsvermogen over de jaren 2014 tot en met 2017, ter grootte van € 51.919,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschenen jaarschade, telkens vanaf 1 juli van het jaar waarin de schade wordt geleden;
IV. tot betaling aan [eiser] van een bedrag aan verlies aan zelfwerkzaamheid over de jaren 2014 tot en met 2017, ter grootte van € 1.893,50, te vermeerderen met de wettelijke rente over de verschenen jaarschade, telkens vanaf 1 juli van het jaar waarin de schade wordt geleden;
V. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 25.000,00 als voorschot op het smartengeld;
VI. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 11.711,74 als voorschot op de kosten ex art. 6:96 BW in verband met vaststelling van aansprakelijkheid en schade;
VII. tot betaling aan [eiser] van een bedrag van € 12.956,22 als kosten in verband met de gevoerde bezwaar- en beroepsprocedures;
VIII. tot verstrekking aan [eiser] van een schriftelijke belastinggarantie op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag ;
IX. tot betaling aan [eiser] van de resterende schade, materieel en immaterieel, waaronder de arbeids-vermogensschade en pensioenschade, nader op te maken bij staat met verwijzing hiervoor naar de schadestaatprocedure, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de respectievelijke vervaldata;
X. tot betaling van de kosten van dit geding.
3.2. [
eiser] legt aan zijn vordering – kort gezegd – het volgende ten grondslag. In een uitzending van het programma Undercover Nederland op SBS is [eiser] ten onrechte neergezet als heler van sloten van het merk GAD. Als gevolg daarvan heeft [eiser] een posttraumatische stressstoornis opgelopen en heeft hij zowel materiële als immateriële schade geleden. Bij beschikking van 16 juli 2015 heeft de rechtbank Amsterdam reeds geoordeeld dat SBS c.s. hoofdelijk aansprakelijk is voor de door [eiser] geleden schade. Nu inmiddels deels duidelijk is wat de schade van [eiser] als gevolg van de uitzending is, en SBS ondanks de beschikking niet bereid is tot enige betaling, dient SBS veroordeeld te worden tot vergoeding van de schade. Voor het overige deel van de schade verzoekt [eiser] om verwijzing naar een schadestaatprocedure.
3.3.
SBS c.s. voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
Bindende eindbeslissing in deelgeschil
4.1.
Allereerst dient de rechtbank te beoordelen of er grond is om terug te komen van de beschikking van 16 juli 2015 in het deelgeschil tussen partijen met zaaknummer/rekestnummer C/13/584731/HA RK 15-102 (hierna: de beschikking).
4.2.
Artikel 1019cc, lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bepaalt: “Voor zover in de beschikking uitdrukkelijk en zonder voorbehoud is beslist op een of meer geschilpunten tussen partijen betreffende hun materiële rechtsverhouding, is de rechter daaraan in de procedure ten principale op dezelfde wijze gebonden als wanneer de beslissing zou zijn opgenomen in een tussenvonnis in die procedure”.
Blijkens het arrest van de Hoge Raad van 25 april 2008, ECLI:NL:HR:2008:BC2800, is de rechter aan wie gebleken is dat een eerdere door hem gegeven, maar niet in een einduitspraak vervatte eindbeslissing berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag, bevoegd om, nadat partijen de gelegenheid hebben gekregen zich dienaangaande uit te laten, over te gaan tot heroverweging van die eindbeslissing, teneinde te voorkomen dat hij op een ondeugdelijke grondslag een einduitspraak zou doen. De rechtbank merkt hierbij op de strekking van artikel 1019cc Rv tot terughoudendheid bij de heroverweging van gegeven rechtsoordelen noopt en dat dit meebrengt dat indien nieuwe juridische argumenten worden aangevoerd, deze buiten beschouwing kunnen blijven, aangezien het niet gaat om een volledige nieuwe beoordeling, zoals in hoger beroep kan plaatsvinden, maar slechts om het voorkomen dat het oordeel gegrond is op duidelijke feitelijke of juridische missers.
4.3.
SBS c.s. voert aan dat in de beschikking geen rekening is gehouden met uitgangspunten uit de jurisprudentie voor wat betreft de mate waarin uitingen steun moeten vinden in feitenmateriaal, met de jurisprudentie over wederhoor noch met die met betrekking tot de relevantie van herkenning binnen beperkte kring. Ook stelt SBS c.s. dat de rechtbank in de beschikking diverse verweren onbesproken heeft gelaten. Daarom berust de beschikking volgens SBS c.s. op een onjuiste juridische grondslag en dient de rechtbank terug te komen van de beschikking.
Mate waarin beschuldiging grond vindt in de feiten
4.4.
De rechtbank heeft in de beschikking geoordeeld dat SBS c.s. op grond van de omstandigheden er niet zonder meer vanuit mocht gaan dat [eiser] als heler optrad. Dit oordeel berust op een waardering van de feiten. Dat een andere waardering van die feiten mogelijk is, zoals SBS c.s. thans verdedigt, is niet voldoende is om aan te nemen dat de beschikking is gebaseerd op een onjuiste juridische grond.
Wederhoor
4.5.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.9 van de beschikking geoordeeld dat SBS c.s. de verklaring van de importeur dat alle sloten bij de brand verloren waren gegaan niet zonder meer voor juist had mogen aannemen in weerwil van de verklaringen van beide wederverkopers, zonder [eiser] hierover nader te bevragen.
4.6.
SBS c.s. heeft gesteld dat sprake is van een juridische misslag, omdat uit de jurisprudentie blijkt dat er geen algemeen recht op wederhoor bestaat. Dit laatste is juist. Weliswaar is wederhoor het uitgangspunt: “Journalisten passen wederhoor toe bij personen die door een publicatie worden gediskwalificeerd, ook wanneer die personen hierin slechts zijdelings een rol spelen.” (Leidraad van de Raad voor de journalistiek, B.3), maar blijkens vaste jurisprudentie kan de enkele afwezigheid van hoor en wederhoor niet zonder meer tot de conclusie leiden dat onrechtmatig is gehandeld.
4.7.
In dit geval heeft de rechtbank echter in de beschikking aangenomen dat in de gegeven omstandigheden voor een zorgvuldig onderzoek van de gegrondheid van de beschuldiging noodzakelijk was na het maken van de opnamen met een verborgen camera een reactie van [eiser] te vragen op het vermoeden dat het om ‘gestolen sloten’ ging. Dit oordeel berust op een waardering van de feiten, waarvoor zoals hierboven overwogen geldt dat het feit dat een andere waardering mogelijk is niet voldoende is om aan te nemen dat de beschikking is gebaseerd op een onjuiste juridische grond.
4.8.
Bij de aankoop zijn vragen gesteld over de herkomst van de sloten. Dit kan echter niet, zoals SBS c.s. heeft gesteld, als wederhoor worden gekwalificeerd, omdat [eiser] hierbij niet in de gelegenheid is gesteld om te reageren op de verdenking dat hij ‘gestolen’ sloten verhandelde.
4.9. [
eiser] heeft tijdens het met verborgen camera gefilmde gesprek gezegd: “Ik weet het niet. Maar ik vind het goed, want ik verkoop ze goed.”. Dat betekent volgens SBS c.s. dat het hem kennelijk niet interesseerde waar de sloten vandaan kwamen en dat zij daarom geen reactie aan [eiser] behoefde te vragen.
4.10.
In het deelgeschil heeft SBS c.s. reeds aangevoerd dat [eiser] niet in staat is geweest een valide verklaring te geven over de herkomst van de sloten en tot uitdrukking heeft gebracht dat hij zich daarover niet bekommerde. De rechtbank is hierop niet expliciet ingegaan. Dat betekent echter niet dat het oordeel van de rechtbank is gebaseerd op een onjuiste grond. [eiser] heeft immers eerder gezegd dat de persoon van wie hij de sloten kocht eerst had gezegd dat ze uit een faillissement kwamen en daarna dat ze uit een brandschade afkomstig waren. Als hij zegt “Ik weet het niet”, bedoelt hij kennelijk dat hij niet weet of de sloten afkomstig zijn uit een faillissement of van een brandschade. Nu het in beide gevallen gaat om legale verkrijging en deze ook in beide gevallen de lage prijs kan verklaren, is ook niet relevant welk van de twee juist is. Aan deze uitlating kan in ieder geval niet de conclusie worden verbonden dat wederhoor geen zin heeft. Dus kan ook niet worden gezegd dat het oordeel dat wederhoor in dit geval ten onrechte achterwege is gebleven op een onjuiste juridische grond berust.
Relevantie van herkenning binnen beperkte kring
4.11.
SBS c.s. heeft aangevoerd dat zij [eiser] en zijn echtgenote onherkenbaar in beeld heeft gebracht en dat zij daardoor heeft voldaan aan de normen van de Leidraad voor de journalistiek. SBS heeft gewezen op een viertal uitspraken waarin een gevorderd verbod tot uitzending werd geweigerd, omdat de betrokkene onherkenbaar in beeld was gebracht doordat er een ‘wipe’ was aangebracht. Ook heeft SBS c.s. ter comparitie voorbeelden genoemd van uitspraken waarin een (mogelijke) herkenning door een bekende als irrelevant wordt afgedaan. Bovendien heeft zij gesteld dat zij er niet mee bekend was dat de transactie plaatsvond in de woonomgeving van [eiser].
4.12.
In het kader van de deelgeschilprocedure is de jurisprudentie waarop SBS c.s. zich thans beroept niet aan de orde gekomen. Wel is aangevoerd dat met de privacy belangen van [eiser] rekening is gehouden doordat hij voor het algemene kijkerspubliek onherkenbaar was door een ‘wipe’ over zijn gezicht. De rechtbank heeft een en ander betrokken bij de belangenafweging. Dat daarbij niet is ingegaan op de jurisprudentie waarop SBS c.s. in het kader van dit geding heeft gewezen, is geen reden om aan te nemen dat de beslissing berust op een onjuiste juridische grondslag.Ook als juist zou zijn dat SBS c.s. er niet mee bekend was dat de transactie plaatsvond in de woonomgeving van [eiser] leidt dat niet tot de conclusie dat de rechtbank haar oordeel heeft gebaseerd op een onjuiste feitelijke grond. De rechtbank baseert het oordeel immers op het feit dat [eiser] is gefilmd in zijn directe woonomgeving en die feitelijke grondslag wordt niet betwist.
Onbesproken verweren
4.13.
SBS heeft gesteld dat de rechtbank in de beschikking verweren onbesproken heeft gelaten, maar heeft niet nader aangeduid welke verweren dat zouden zijn, dus is dit reeds daarom geen grond de beschikking te heroverwegen.
Conclusie met betrekking tot onrechtmatigheid
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat er geen grond is om terug te komen van de bindende eindbeslissing inzake de onrechtmatigheid van het verweten handelen van SBS c.s., zoals gegeven in de beschikking.
Causaliteit
4.15.
SBS c.s. heeft aangevoerd dat de beschikking voorbijgegaan is aan de reële mogelijkheid dat de schade van [eiser] ook zonder de uitzending zou zijn ontstaan en aan het verweer van SBS c.s. dat de brief van de psycholoog geen conclusie bevat en dat de conclusie van het bestaan van causaal verband ook niet kan worden getrokken omdat de psycholoog niets kon verklaren over de geestestoestand van [eiser] voor de uitzending. Ook de psychiater kan niet zeggen dat de problemen die [eiser] ondervindt er niet zouden zijn zonder de uitzending. Het is [eiser] zelf die de uitzending als startpunt van zijn problemen ziet, aldus SBS c.s.
Schade ook zonder uitzending ontstaan?
4.16.
De rechtbank heeft in rechtsoverweging 4.12 van de beschikking het standpunt van SBS c.s. weergegeven, te weten dat niet de uitzending maar het al langer tussen [eiser] en zijn werkgever bestaande conflict reden is geweest voor zijn ontslag en voor zijn psychische klachten. De rechtbank heeft dit standpunt onder rechtsoverweging 4.13 besproken en is hieraan dus niet voorbij gegaan.
Brief psycholoog
4.17.
In zijn in 2.16 aangehaalde brief heeft de psycholoog impliciet de conclusie getrokken dat er een oorzakelijk verband is tussen de televisie-uitzending en de klachten van [eiser], omdat de psycholoog opmerkt dat [eiser] is behandeld voor een ernstige Posttraumatische Stress stoornis, die ontstaan is door een recente nare ervaring te weten de televisie-uitzending. Daar komt bij dat de rechtbank in de beschikking het verband tussen de televisie-uitzending en de schade niet alleen baseert op de brief van de psycholoog, maar ook op de beschikking van de kantonrechter van 12 juni 2013 (zie 2.14).
Rapport psychiater
4.18.
Het rapport van de psychiater [psychiater 2] , dat door [eiser] als productie 2 in het geding is gebracht, dateert van 11 maart 2016 en dus van na de beschikking. Dit zou alleen tot heroverweging van het in de beschikking gegeven oordeel kunnen leiden als daaruit zou blijken dat het oordeel over het conditio sine qua non-verband tussen uitzending en schade berust op een onjuiste juridische of feitelijke grondslag. De enkele stelling dat de psychiater niet kan zeggen dat de problemen die [eiser] ondervindt er niet zouden zijn zonder de uitzending, is daarvoor onvoldoende. Dat is te meer het geval nu de psychiater in het onder 2.18 weergegeven citaat wel zegt dat er sprake is van een knik in het functioneren van [eiser] en dat de uitzending een luxerend moment is geweest.
Conclusie met betrekking tot causaal verband
4.19.
De conclusie moet zijn dat er geen grond is om terug te komen van de in de beschikking gegeven bindende eindbeslissing inzake de aanwezigheid van causaal verband tussen het onrechtmatig handelen van SBS c.s. en de geleden schade.
Toerekening
4.20.
Vervolgens is de vraag aan de orde of, en zo ja in welke mate de schade die [eiser] stelt te hebben geleden in zodanig verband staat met de onrechtmatige daad waarvoor SBS c.s. aansprakelijk is, dat zij hem, mede gezien de aard van de aansprakelijkheid en van de schade, als een gevolg van deze gebeurtenis kan worden toegerekend.
4.21.
Voor deze toerekening als bedoeld in artikel 6:98 BW zijn in dit geval de volgende omstandigheden van belang. Het gaat hier niet om een verkeers- of veiligheidsnorm (waarbij een ruime mate van toerekening kan plaatsvinden), maar om een gewone zorgvuldigheidsnorm (waarbij in beperktere mate wordt toegerekend). Anderzijds gaat het bij een aantal schadeposten om letselschade, waarbij in ruime mate wordt toegerekend (zie nader onder 4.26).Wat de mate van verwijtbaarheid van het handelen van SBS c.s. betreft geldt dat SBS c.s. een zekere mate van zorgvuldigheid heeft betoond, door [eiser] te ‘wipen’, ook al werd hij daardoor niet volledig onherkenbaar. Verder is in ieder geval van een opzet om [eiser] ten onrechte als heler in beeld te brengen geen sprake. Het verwijt dat SBS c.s. gemaakt kan worden is dat zij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen door haar (op zich zelf begrijpelijke) vermoeden van schuld niet te toetsen door wederhoor toe te passen. Dat wil zeggen dat hoewel het handelen onrechtmatig is, de mate van verwijtbaarheid betrekkelijk gering is. Hierin onderscheidt de zaak zich al van de door [eiser] aangehaalde zaak van de Leidse studente (Rb A’dam 10 augustus 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BT1877).
4.22.
Verder is van belang in welke mate de geleden schade naar ervaringsregels waarschijnlijk is als gevolg van deze onrechtmatige publicatie. Daarbij is het volgende van belang:- [eiser] komt weliswaar in de uitzending naar voren als iemand die ‘gestolen sloten verkoopt’, maar hij speelt in de uitzending een bijrol, omdat de uitzending niet gaat over hem, maar over de persoon die de sloten bij de importeur had verduisterd; hij komt betrekkelijk kort in beeld;- [eiser] was slechts voor een beperkte kring herkenbaar; gezegd wordt dat de ontmoeting in [woonplaats] plaatsvond en de omgeving waar deze plaatsvond is op de beelden te zien en de stem van [eiser] en zijn echtgenote zijn te horen, maar hun gezichten waren ‘gewiped’;- SBS c.s. heeft na gewezen te zijn op de onjuistheid van de beschuldiging deze gerectificeerd en excuses aangeboden.
4.23.
De rechtbank is van oordeel dat bij deze specifieke onrechtmatige daad het naar ervaringsregels te verwachten gevolg is dat een dergelijke onrechtmatige publicatie leidt tot een beperkte aantasting van de eer en goede naam, namelijk alleen in de beperkte kring van de personen die [eiser] zo goed kennen dat ze hem op de beelden kunnen herkennen ondanks dat zijn gezicht is ‘gewiped’. Dit is bovendien een aantasting van de eer en goede naam die beperkt van duur is, namelijk van het moment van de uitzending tot het moment van de rectificatie. Dat een dergelijke onterechte beschuldiging leidt tot het ontstaan van een PTSS en een ernstige depressie met psychotische kenmerken en (daarmee) tot de noodzaak van psychiatrische behandeling, arbeidsongeschiktheid en langdurige inkomensderving en de noodzaak om te verhuizen, met de kosten van dien, is echter naar ervaringsregels geen te verwachten gevolg van een onrechtmatige publicatie zoals hierboven omschreven.
4.24.
Volgens de rechtspraak van de Hoge Raad kan letselschade ook worden toegerekend, indien het een weinig voorzienbaar gevolg betreft samenhangend met een bijzondere psychische gesteldheid, zie HR 8 februari 1985, NJ 1986/137 (renteneurose) en HR 1 juli 1993, NJ 1993/667. In geval van [eiser] zijn er aanwijzingen voor een bijzondere psychische gesteldheid, namelijk dat hij een verhoogde vatbaarheid heeft voor een overmatige reactie op een betrekkelijk geringe krenking. Psychiater [psychiater 2] heeft in het in 2.18 aangehaald rapport namelijk vermeld dat de uitzending een luxerend moment is geweest. Dat impliceert dus dat er een zekere predispositie was, die door de uitzending tot uiting is gekomen.Toch acht de rechtbank de in genoemde uitspraken gegeven regel dat bij letselschade ook weinig voorzienbare gevolgen kunnen worden toegerekend in dit geval niet passend. Het verschil met de hierboven genoemde gevallen, waarin dat wel is aangenomen is de aard en inhoud van de geschonden norm en de mate van verwijtbaarheid. In het renteneurose-arrest ging het om het door een politieagent opzettelijk met een wapenstok enige slagen op hoofd en lichaam toedienen zonder dat daarvoor reden was. In het arrest van 1993 ging het om weigering van een werkgever om aan een werknemer nadere uitleg te geven ter zake van beweerd disfunctioneren. In het eerste geval is de aard van de aansprakelijkheid een andere, omdat de geschonden zorgvuldigheidnorm strekt tot bescherming van de lichamelijke integriteit. In beide gevallen is de mate van verwijtbaarheid duidelijk groter dan in het onderhavige geval. Daarbij speelt mee dat de labiele psychische gesteldheid van de werknemer in het arrest van 1993 de werkgever mogelijk bekend was. Verschil tussen de situatie in het arrest van 1993 en het onderhavige geval is ook dat er tussen SBS c.s. en [eiser] geen met de relatie werkgever-werknemer vergelijkbare relatie was. Immers het gaat om een eenmalig zakelijk contact van zeer korte duur. De psychologische predispositie die tot een veel heftiger reactie op geleden onrecht heeft geleid dan normaal is, kon SBS c.s. dan ook niet bekend zijn. In deze omstandigheden is er onvoldoende grond om ook weinig voorzienbare gevolgen toe te rekenen.
4.25.
Al met al is de rechtbank van oordeel dat gezien de aard van de aansprakelijkheid en de schade alleen de aantasting van eer en goede naam toerekenbaar is en de overige schadeposten niet.
Hoogte vergoeding voor aantasting van eer en goede naam
4.26.
Zoals hiervoor overwogen is het ontstaan van een aantasting van de eer en goede naam in dit geval een te verwachten gevolg van het onrechtmatig handelen en is deze toerekenbaar in de zin van art. 6:98 BW. De rechtbank begroot deze schade door dit geval te vergelijken met de toegekende bedragen in vergelijkbare gevallen. Daarbij verdient opmerking dat in gevallen van onrechtmatige perspublicaties wel aanzienlijk hogere bedragen aan immateriële schade zijn toegekend dan het bedrag dat in dit geval zal worden begroot, maar dat het dan ging om beschuldigingen die veel ernstiger waren en/of situaties waarin de betrokkene in veel hogere mate door de onrechtmatige publicatie was benadeeld, bijvoorbeeld omdat hij met name genoemd werd of althans voor velen herkenbaar was. Gezien de onder 4.25 genoemde omstandigheden is de immateriële schade in dit geval in vergelijking met andere gevallen van onrechtmatige perspublicatie gering. De rechtbank begroot deze op € 2.500,-.
Belastinggarantie
4.27.
De vordering van een belastinggarantie is gebaseerd op de wens mogelijke disputen met de fiscus op de schadeveroorzaker af te wentelen. Nu in dit geval slechts een immateriële schadevergoeding wordt toegewezen, is niet te verwachten dat een dergelijk dispuut zal ontstaan. Dit onderdeel van de vordering wordt daarom afgewezen omdat [eiser] daarbij onvoldoende belang heeft.
Vordering betaling bedrag van € 11.711,74 als voorschot op kosten ex art. 6:96 BW
4.28.
Dat kosten zijn gemaakt tot vaststelling van aansprakelijkheid of schade anders dan ter voorbereiding op het deelgeschil en deze procedure is niet gesteld of gebleken. De in het deelgeschil reeds uitgesproken en in dit geding nog uit te spreken proceskostenveroordelingen worden geacht die kosten te dekken. Voor toewijzing van de gevorderde kosten is geen grond.
Vordering betaling bedrag van € 12.956,22 als kosten in verband met gevoerde bezwaar- en beroepsprocedures
4.29.
Voor zover de gevorderde bestuursrechtelijke procedures al in causaal verband staan tot de gepleegde onrechtmatige daad kan in ieder geval op grond van hetgeen is overwogen onder 4.21 t/m 4.25 niet worden gezegd dat deze kosten als gevolg van dat onrechtmatig handelen kunnen worden toegerekend, zodat ook dit deel van de vordering zal worden afgewezen.
Proceskosten
4.30.
SBS c.s. zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van [eiser] worden veroordeeld, waaronder de nakosten. Omdat een aanzienlijk deel van het gevorderde bedrag wordt afgewezen, begroot de rechtbank het salaris van de advocaat op basis van het toegewezen bedrag. Dus is verschuldigd:
- griffierecht € 3.894,00
- salaris advocaat 922,00 (2 punt × tarief € 461)
Totaal € 4.816,00
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
veroordeelt SBS c.s. hoofdelijk, zodat indien en voor zover de één betaalt ook de ander zal zijn bevrijd, om aan [eiser] te betalen een bedrag van € 2.500,00 (tweeduizendvijfhonderd euro), vermeerderd met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over het toegewezen bedrag met ingang van 21 oktober 2012 tot de dag van volledige betaling,
5.2.
veroordeelt SBS c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [eiser] tot op heden begroot op € 4.816,00,
5.3.
veroordeelt SBS c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op EUR 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat SBS c.s. niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en vervolgens betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met EUR 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.H.C. Jongeneel en in het openbaar uitgesproken op 6 juni 2018.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 06‑06‑2018