CBb, 26-02-2021, nr. 20/958
ECLI:NL:CBB:2021:319
- Instantie
College van Beroep voor het bedrijfsleven
- Datum
26-02-2021
- Zaaknummer
20/958
- Vakgebied(en)
Bestuursrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:CBB:2021:319, Uitspraak, College van Beroep voor het bedrijfsleven, 26‑02‑2021; (Mondelinge uitspraak, Proces-verbaal, Tussenuitspraak bestuurlijke lus)
- Vindplaatsen
JB 2021/94
AB 2021/168 met annotatie van R. Ortlep
Uitspraak 26‑02‑2021
Inhoudsindicatie
Te laat ingediend bezwaar. De termijnoverschrijding is verschoonbaar. Verweerder moet binnen zes weken een nieuw besluit nemen.
Partij(en)
proces-verbaal uitspraak
COLLEGE VAN BEROEP VOOR HET BEDRIJFSLEVEN
zaaknummer: 20/958
proces-verbaal van de mondelinge tussenuitspraak van de meervoudige kamer van 26 februari 2021 in de zaak tussen
[naam 1] V.O.F., te [plaats] , appellante
(gemachtigde: A.H.M. Korsten),
en
de minister van Economische Zaken en Klimaat, verweerder
(gemachtigden: mr. C.J.M. Daniels en mr. S. van Rijn)
Procesverloop
Bij besluit van 16 oktober 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van appellante tegen de toekenning van een subsidie van € 7.718,17 op grond van de Regeling subsidie financiering vaste lasten MKB COVID-19 (TVL), niet-ontvankelijk verklaard wegens niet-verschoonbare termijnoverschrijding.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 26 februari 2021. Appellante en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.
Na sluiting van het onderzoek ter zitting heeft het College onmiddellijk mondeling tussenuitspraak gedaan.
Beslissing
Het College:
- -
draagt verweerder op om binnen zes weken na verzending van deze tussenuitspraak het gebrek te herstellen door een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak;
- -
houdt iedere verdere beslissing verder aan.
Overwegingen
1. Op grond van artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken. Uit artikel 6:9, eerste en tweede lid, van de Awb volgt dat een bezwaarschrift tijdig is ingediend indien het voor het einde van de termijn per post is bezorgd en niet later dan een week na afloop is ontvangen. Op grond van artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
2. Het College stelt vast dat de bezwaartermijn op 28 augustus 2020 eindigde. Het bezwaarschrift is gedateerd op 25 augustus 2020. Op de envelop waarin het bezwaarschrift is verzonden staat een poststempel van PostNL met de datum 3 september 2020. Het bezwaarschrift is op 4 september 2020, dus na het einde van de bezwaartermijn, door verweerder ontvangen.
3. Appellante voert in beroep aan dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Zij stelt dat het haar gemachtigde door een enorm drukke agenda niet was gelukt het bezwaarschrift eerder dan dinsdag 25 augustus 2020 op te maken. Op die dinsdag, heeft hij een hersenschudding en een blessure aan zijn handen en enkel opgelopen. Op dringend advies van zijn arts heeft hij zijn werkzaamheden tijdelijk moeten staken omdat hij strikte rust moest houden. Ter onderbouwing heeft hij een verklaring, ondertekend door zijn huisarts, overgelegd. De gemachtigde heeft een eenmanszaak en kon onmogelijk een ander inschakelen om de dringende werkzaamheden, waaronder het nogmaals lezen, printen en verzenden van het bezwaarschrift te verrichten. Verder verwijst appellante naar het arrest van de Hoge Raad van 18 november 2016 (ECLI:NL:HR:2016:2599), waaruit blijkt dat een aan het einde van een beroepstermijn opgetreden ziekte grond kan opleveren om een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten. Van de indiener kan immers niet verlangd worden dat hij, met oog op de mogelijkheid van een dergelijke ziekte, reeds enige tijd voor het verstrijken van de termijn beroep instelt.
4. Verweerder meent dat er een belangrijk verschil is met het arrest dat appellante noemt, nu in dit geval appellante niet zelf het bezwaarschrift heeft ingediend, maar [naam 2] te [plaats] als professioneel tussenpersoon. Van een dergelijke tussenpersoon mag verwacht worden dat hij zijn zaakjes op orde heeft, ook als er iets onverwachts gebeurt, zoals in dit geval een fietsongeval. Dat kan bijvoorbeeld door samen te werken met een ander klein administratiekantoor, waarbij de afspraak is om in voorkomend geval voor elkaar waar te nemen. Verweerder vindt daarom dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar kan worden geacht.
5. Het College ziet in de door appellante aangevoerde omstandigheden reden voor het aannemen van verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Uit het door appellante genoemde arrest van de Hoge Raad volgt dat een tegen het einde van de beroepstermijn opgetreden ziekte grond kan opleveren een te laat verzonden beroepschrift ontvankelijk te achten en dat van een belanghebbende niet verlangd kan worden dat hij, met het oog op de mogelijkheid van een dergelijke ziekte, reeds enige tijd voor het verstrijken van de termijn beroep instelt. Het standpunt van verweerder dat dit niet geldt voor professionele tussenpersonen kan het College niet volgen. De omstandigheid dat de gemachtigde een eenmanszaak heeft, maakt het lastig om op het laatste moment maatregelen te treffen. Op de zitting heeft de gemachtigde van appellante, ondersteund door de door zijn huisarts ondertekende verklaring, aannemelijk gemaakt dat hij vanwege een hersenschudding strikte rust moest houden en daarom niet in staat was het bezwaarschrift op tijd in te dienen of een ander in te schakelen om dat voor hem te doen.
6. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat verweerder op onjuiste gronden geen aanleiding heeft gezien om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten. Het bestreden besluit is daarmee in strijd met artikel 7:12 van de Awb niet deugdelijk gemotiveerd.
7. Het College draagt verweerder op om binnen zes weken na deze tussenuitspraak dit gebrek te herstellen door een ander besluit daarvoor in de plaats te nemen met inachtneming van de overwegingen in deze tussenuitspraak.
8. Het College houdt iedere verdere beslissing aan tot de einduitspraak op het beroep. Dat betekent ook dat over de proceskosten en het griffierecht in de einduitspraak zal worden beslist.
Deze tussenuitspraak is gedaan door mr. R.W.L. Koopmans, voorzitter, en mr. J.H. de Wildt en mr. B. Bastein, leden, in aanwezigheid van mr. M.H. van Kersbergen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 26 februari 2021.
De voorzitter is verhinderd De griffier is verhinderd
de uitspraak te ondertekenen. de uitspraak te ondertekenen.