Hof Arnhem-Leeuwarden, 20-06-2017, nr. 15/01103 tm 15/01172 en 15/01174 tm 15/01190
ECLI:NL:GHARL:2017:5110
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
20-06-2017
- Zaaknummer
15/01103 tm 15/01172 en 15/01174 tm 15/01190
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2017:5110, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 20‑06‑2017; (Hoger beroep)
- Vindplaatsen
Belastingblad 2017/342 met annotatie van A.W. Schep
NTFR 2017/1961 met annotatie van A. Oosters
Uitspraak 20‑06‑2017
Inhoudsindicatie
Baatbelasting. Verordeningen onverbindend omdat niet uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen zijn voltooid tot invoering van de belasting is besloten. Gelijkheidsbeginsel. Verbod van willekeur. Annuïteitenberekening prénumerando.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
Belastingkamer
locatie Arnhem
nummers 15/01103 tot en met 15/01172 en 15/01174 tot en met 15/01190
uitspraakdatum: 20 juni 2017
Uitspraak van de tweede meervoudige belastingkamer
op de hoger beroepen van
[X] te [Z] , gemeente De Ronde Venen (hierna: belanghebbende), rolnummer 15/01171, en 86 andere belanghebbenden, te weten [1 t/m 86] .
tegen de uitspraken van de rechtbank Midden Nederland van 2 juli 2015 (verzonden 7 juli 2015), nummers UTR 14/7398, 14/7654, 14/7880, 14/7888 t/m 14/7890, 14/7892, 14/7894, 14/7895, 14/7898, 14/7901 t/m 14/7905, 14/7907 t/m 14/7910, 14/7922, 14/7924, 14/7925, 14/7928, 14/7931, 14/7934, 14/7936, 14/7942, 14/7945, 14/7949, 14/7951, 14/7957, 14/7959, 14/7961, 14/7962, 14/7964 t/m 14/7971, 14/7974, 14/7975, 14/7978, 14/7980, 14/7981, 14/7983, 14/7984, 14/7987, 14/7990, 14/7993, 14/7996, 14/7997, 14/7999, 14/8004, 14/8006, 14/8010, 14/8013, 14/8016 t/m 14/8018, 14/8020, 14/8022, 14/8023, 14/8027 t/m 14/8030, 14/8038, 14/8040, 14/8043, 14/8048, 14/8050, 14/8054, 14/8056, 14/8059 t/m 14/8062, 14/8064 t/m 14/8068 en 14/8070
in de gedingen tussen deze belanghebbenden en
de heffingsambtenaar van de gemeente De Ronde Venen (hierna: de heffingsambtenaar)
1. Ontstaan en loop van het geding
1.1
De heffingsambtenaar heeft aan iedere belanghebbende voor het jaar 2014 een aanslag baatbelasting riolering buitengebied opgelegd.
1.2
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Midden Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep bij uitspraak van 2 juli 2015 ongegrond verklaard.
1.4
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5
Tot de stukken van het geding behoren, naast de hiervoor vermelde stukken, het van de Rechtbank ontvangen dossier dat op deze zaak betrekking heeft alsmede alle stukken die nadien, al dan niet met bijlagen, door partijen in hoger beroep zijn overgelegd.
1.6
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2017 te Arnhem. Daarbij zijn verschenen [X] en de gemachtigde mr. [A] . Tevens zijn verschenen [B] en [C] . Namens de heffingsambtenaar zijn verschenen mr. [D] als gemachtigde van de heffingsambtenaar, alsmede [E] en [F] , werkzaam bij de gemeente De Ronde Venen.
Met instemming van partijen is de zaak gelijktijdig behandeld met de het hoger beroep van 86 andere belanghebbenden die woonachtig zijn in de gemeente De Ronde Venen.
1.7
Deze uitspraak geldt voor iedere belanghebbende voor zover de door het Hof behandelde onderwerpen op zijn of haar zaak betrekking hebben.
1.8
Van het verhandelde ter zitting is met instemming van partijen één proces-verbaal opgemaakt dat aan deze uitspraak is gehecht. Hetgeen is opgemerkt wordt geacht op alle zaken betrekking te hebben tenzij uit het zinsverband anders blijkt.
2. De vaststaande feiten
2.1
Met zijn besluit van 22 februari 2001 stemde de gemeenteraad van Abcoude in met het verhalen van een deel van de kosten via de baatbelasting. Met de kosten waren, blijkens het voorstel van het college van burgemeester en wethouders van 6 februari 2001, bedoeld de kosten van aansluiting van het buitengebied van Abcoude op de riolering welke kosten toen werden geraamd op € 2.901.212,96. In het buitengebied dienden, gelet op de bepalingen van de Wet milieubeheer, 296 panden, verdeeld over 14 clusters, op de riolering te worden aangesloten. Zoals tevens uit het voorstel blijkt had de gemeenteraad reeds vastgesteld dat daarbij een bijdrage van ƒ 7.500 (€ 3.403,35) voor de aansluiting op de riolering aanvaardbaar werd geacht.
2.2
Bij de indeling van het buitengebied in clusters is rekening gehouden met – onder meer – de grondsoort, de bodemgesteldheid en de kwetsbaarheid van het betreffende gebied. De clusterindeling is zodanig geschied dat de riolering van een cluster geen enkele technische samenhang heeft met de riolering van andere clusters. Gelet op de gefaseerde uitvoering is voorgesteld per cluster een zogenoemd bekostigingsbesluit vast te stellen zoals bedoeld in artikel 222, tweede lid, van de Gemeentewet. Bij die clusterverdeling onderscheidt het Hof de volgende drie groepen: groep I (Verordening 6 juli 2006; cluster B2/H3),groep II (Verordeningen7 januari 2013; clusters D1/D2, J2a/J3, J4/J6, G/H1 en J2b/J5) engroep III (verordeningen 7 januari 2013; clusters E/Fb, FA, C, A1 en A2). De onroerende zaak van belanghebbende ligt in het gebied van groep III.
2.3
Op 13 november 2001 heeft het college van burgemeester en wethouders voorgesteld het Bekostigingsbesluit aansluiting riolering buitengebied vast te stellen voor de clusters E, G+H1 en B2+H3, met welke clusters zou worden begonnen bij de aanleg van de riolering.
2.4
In het aangevulde bekostigingsbesluit van 29 november 2001 is voor cluster E, onder letter e, het volgende opgenomen:
“dat de voorzieningen omvatten de aanleg van openbare riolering; dat bij de berekening van de exploitatiebijdrage en de baatbelasting wordt uitgegaan van de gewaarmerkte begroting van kosten en opbrengsten die bij dit aangevulde bekostigingsbesluit is gevoegd;”
De bijgevoegde begroting van baten en lasten vermeldt het aantal voorziene aansluitingen in het cluster en één bedrag van het totaal aan aanlegkosten zonder nadere specificatie. De bijdrage per gebaat object, te verhalen door middel van een exploitatieovereenkomst of een baatbelasting, is daarbij vastgesteld op € 3.403.
2.5
In het aangevulde bekostigingsbesluit van 7 juli 2005 voor – onder meer – de clusters A1a + A1b, A2 en Fa, is onder letter e eveneens de hiervoor geciteerde tekst opgenomen. Ook in de bij deze bekostigingsbesluiten gevoegde begrotingen van baten en lasten is het aantal voorziene aansluitingen in het cluster vermeld alsmede per cluster één bedrag van het totaal aan aanlegkosten zonder nadere specificatie. De bijdrage per gebaat object, te verhalen door middel van een exploitatieovereenkomst of een baatbelasting, is voor de genoemde clusters vastgesteld op € 3.410.
2.6
In het aangevulde bekostigingsbesluit van 5 juli 2007 voor – onder meer – de clusters C en E + Fb, is onder letter e eveneens de hiervoor geciteerde tekst opgenomen. Ook in de bij deze bekostigingsbesluiten gevoegde begrotingen van baten en lasten is het aantal voorziene aansluitingen in het cluster vermeld alsmede per cluster één bedrag van het totaal aan aanlegkosten zonder nadere specificatie. De bijdrage per gebaat object, te verhalen door middel van een exploitatieovereenkomst of een baatbelasting, is in het raadsbesluit niet opgenomen. De toelichting op het raadsbesluit verwijst naar de eerdere bekostigingsbesluiten van 7 juli 2005 en vermeldt: “Tevens is besloten dat de perceeleigenaren een eigen bijdrage van € 3.400 moeten betalen.”
2.7
Uit de toelichtingen op de bekostigingsbesluiten blijkt dat het aantal aansluitingen en de kosten van aanleg van de clusters in groep III werden geraamd op
aansluitingen aanlegkosten
cluster A1 71 € 1.081.212
cluster A2 51 € 1.017.737
cluster Fa 42 € 439.586
cluster C 7 € 186.769
cluster E+Fb 40 € 433.109
2.8
De aangelegde riolering is voor het grootste gedeelte een drukriolering die niet functioneert door het op afschot liggen maar door pompen in zogenoemde pompputten (in de stukken ook wel aangeduid als (mini)gemalen). Het drukriool kan pas functioneren als de pompen van spanning zijn voorzien. Uit het Programma van Eisen betreffende de mechanische en elektrotechnische installatie drukrioleringspompunits gemeente Abcoude van 3 maart 2004 (hierna: het Programma van Eisen) blijkt dat het installeren en het werkend opleveren van het radiografische beheerssysteem, fabricaat [G] , tot de te verrichten werkzaamheden behoorde. Ter zitting van de Rechtbank heeft [H] , destijds als projectleider werkzaam bij [I] , toegelicht, zakelijk weergegeven zoals door de Rechtbank is vastgesteld, dat Radius (inmiddels Radius Pro) kan worden beschouwd als de hardware in het rioolgemaal. Om het beheerssysteem te laten functioneren, verzamelt de apparatuur gegevens en zendt het een eventuele storingsmelding naar een centrale storingsdienst. Het softwareprogramma dat dit mogelijk maakt, heet thans H2gO/ [G] Aquaweb. Dit programma zorgt ervoor dat de gegevens uit de (mini)gemalen webbased (en niet meer zoals voorzien in het Programma van Eisen via GSM) kunnen worden geraadpleegd, zodat storingen kunnen worden gesignaleerd. Dit uitwisselen van gegevens heet telemetrie. De drukriolering en het telemetriesysteem kunnen pas functioneren als er spanning op staat. Het was dus noodzakelijk dat de (mini)gemalen (met Radius) waren aangesloten op het elektriciteitsnet. Omtrent de elektrische installatie vermeldt het Programma van eisen het volgende:
“(…)
De elektrische installatie omvat de gehele krachtinstallatie vanaf de laagspanningsaansluitklemmen van het stroomleverend bedrijf waaronder de centrale voedingskasten (CVK’s) en de pompunits (PU’s), en het signaleringssysteem ten behoeve van de pompunits.
Alle voedingskabels worden door derden geleverd en geïnstalleerd. Het aansluiten van deze voedingskabels op de daarvoor bestemde aansluitklemmen in de CVK’s en PU’s behoort tot de werkzaamheden van de aannemer.
Het aanvragen van de benodigde laagspanningsaansluitingen bij het stroomleverend bedrijf voor de CVK kasten wordt door de directie uitgevoerd. Echter de coördinatie van de aansluitingen dient door de aannemer te worden uitgevoerd.”
2.9
Burgemeester en wethouders van De Ronde Venen hebben de gemeenteraad voorgesteld om – vooruitlopend op nader onderzoek naar de inbaarheid – te besluiten tot vaststelling van een tiental verordeningen op de heffing en invordering van baatbelasting in het kader van de aanleg van riolering in het buitengebied, waaronder verordeningen voor de onderhavige in 2.7 genoemde clusters. In het voorstel is melding gemaakt van steeds groter wordende twijfels over de houdbaarheid en de uitvoerbaarheid van de heffing van deze baatbelasting, en dat voor een aantal clusters de uiterste termijn voor de vaststelling van een verordening eindigt op 14 januari 2013. Voorts is opgenomen dat “Vanuit het gelijkheidsbeginsel wordt voorgesteld het bedrag per gebaat object over de volle breedte hetzelfde te houden en af te ronden op € 3.100 per gebaat object.” Daarop volgend heeft de gemeenteraad op 7 januari 2013 besloten:
“(…)
1. Het college te verzoeken nader onderzoek te doen naar afwijkende afspraken gericht op de vraag of de heffing van de voorgenomen baatbelasting houdbaar en uitvoerbaar is
2. Het onder 1 bedoeld onderzoek in ieder geval in het 1e halfjaar van 2013 af te ronden en de gemeenteraad in kennis te stellen van de uitkomsten
3. Ter behoud van rechten de navolgende verordeningen baatbelasting vast te stellen
(Hof: volgt een opsomming van 10 verordeningen)
4. aan de onder 3 genoemde verordeningen geen uitvoering te geven totdat de raad de resultaten van het onder 2 bedoelde onderzoek heeft kunnen bespreken. Het college zal de heffingsambtenaar tot nader order instrueren niet tot aanslagoplegging over te gaan”
2.10
De in 2.9 bedoelde verordeningen baatbelasting zijn op 10 januari 2013 op de voorgeschreven wijze bekend gemaakt en zijn inhoudelijk identiek (elke verordening wordt hierna aangeduid als: de Verordening). Zij bevatten – onder meer – de volgende bepalingen:
“(…)
Artikel 1 Begripsomschrijving
Deze verordening verstaat onder een onroerende zaak:
a. een gebouwd eigendom;
b. een ongebouwd eigendom;
c. een gedeelte van een onder a of b bedoeld eigendom dat blijkens zijn indeling is bestemd om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt;
d. een samenstel van twee of meer van de onder a of b bedoelde eigendommen of onder c bedoelde gedeelten daarvan die naar de omstandigheden beoordeeld bij elkaar horen.
Artikel 2 Belastbaar feit
1. Onder de naam (…) wordt in de vorm van een heffing ineens een directe belasting geheven ter zake van de onroerende zaken gelegen in de gemeente binnen het gebied op de bij deze verordening behorende en als zodanig gewaarmerkte kaart, die op 1 januari 2012 zijn gebaat door de in het tweede lid genoemde voorzieningen die tot stand zijn of worden gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur.
2. De in het eerste lid bedoelde voorzieningen omvatten riolering, met inbegrip van bijbehorende werken.
Artikel 3 Belastingplicht
1. (…)
2. Voor toepassing van het eerste lid wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die op het tijdstip van ingang van de heffing dan wel, indien de belasting wordt geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting, bij de aanvang van het belastingjaar als zodanig in de basisregistratie kadaster is vermeld, (…)
(…)
Artikel 5 Belastingtarief
De belasting bedraagt per onroerende zaak: € 3.100,00.
Artikel 6 Regeling inzake heffing in de vorm van een jaarlijkse belasting
1. In afwijking van het bepaald in artikel 2 wordt op verzoek van de belastingplichtige de belasting geheven in de vorm van een jaarlijkse belasting gedurende tien jaren. (…)
(…)
3. De jaarlijkse belasting bedraagt de annuïteit van het totaal verschuldigde, berekend op basis van een periode van tien jaren en een rentevoet van 4%.
4. De belasting over nog niet aangevangen belastingjaren kan elk jaar worden afgekocht. De afkoopsom wordt bepaald op de contante waarde van de op 1 januari van het belastingjaar, waarin de afkoop plaatsvindt, nog te verschijnen belastingbedragen berekend naar een rentevoet van 4%.
(…)”
2.11
Onder verwijzing naar de in 2.9 onder 1 en 2 genoemde besluiten heeft het college van burgemeester en wethouders een memo, gedagtekend 15 oktober 2013, ter bespreking aan de gemeenteraad voorgelegd. Het memo is besproken in de gezamenlijke vergadering op 11 november 2013 van de commissie Algemene Bestuurlijke Zaken en de commissie Financiën & Publieke Werken. Op grond van die besprekingen heeft het college van burgemeester en wethouders in zijn vergadering van 19 november 2013 besloten daadwerkelijk over te gaan tot heffing van baatbelasting en de gemeenteraad daarvan in kennis gesteld. Vervolgens heeft de heffingsambtenaar aan de betrokkenen, waaronder belanghebbende, aanslagen baatbelasting opgelegd.
2.12
Voorafgaand aan de besluitvorming zoals vermeld in 2.9 tot en met 2.11 heeft het college van burgemeester en wethouders van de toenmalige gemeente Abcoude die met ingang van 1 januari 2011 is opgegaan in de gemeente De Ronde Venen, bij brief van 22 december 2009 aan het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht te Amsterdam – onder meer – het volgende geschreven:
“(…)
Met deze brief willen wij subsidie aanvragen voor de gerealiseerde werkzaamheden ten behoeve van het saneren van ongezuiverde lozingen in het buitengebied. (…)
Bijgaand doen wij u toekomen 3 subsidieaanvragen voor de aanleg van drukriolering en IBA’s in ons buitengebied. (…)
(…) Wij verzoeken u thans om een definitieve subsidie bepaling op basis van de werkelijk gemaakte kosten. De twee eindafrekeningen gaan, elk vergezeld van een accountantsverklaring, hierbij. Tenslotte een verzoek, gelet ook op de lange termijn van voorfinanciering door ons, om een spoedige uitbetaling.
Het gehele stelsel is inmiddels aangelegd en opgeleverd, redenen waarom wij thans de definitieve subsidieaanvraag indienen.
Voor de goede orde en ook om volledig transparantie te geven zij vermeld dat het stelsel evenwel nog niet in gebruik kan worden genomen. De reden hiervan is gelegen in het feit dat de noodzakelijke elektriciteit voorzieningen niet dan wel niet geheel zijn aangelegd, waardoor de aanwezige pompinstallaties voor de drukriolering niet functioneren. (…)
(…)
De liberalisering van de energiemarkt en het scheiden van het netwerkbeheer van de stroomleveranciers geeft in de uitvoering erg veel problemen. Telefonische communicatie is nauwelijks mogelijk. Aansluitingen moeten via aansluitingen.nl worden gemeld (dat is in dit geval ook gedaan) en gaan daarna automatisch naar de netwerkbeheerder. Deze legt de leiding aan, geeft een EAN nummer op basis waarvan de gemeente stroom moet aanvragen bij haar stroomleverancier.
Beheergebied Liander
Met Liander hebben wij sinds 7 december 2009, onder de schriftelijke dreiging van een aansprakelijkheidsstelling de eerste ambtelijke contacten gehad en ook concrete afspraken kunnen maken. Van onze zijde is daarvoor een mediator ingehuurd die samen met Liander die adressen bezoekt waar een moederkast moet worden aangesloten op het electriciteits net. Enkele moederkasten zijn nog diezelfde week aangesloten.
De problemen dateren al van begin 2008. De aanvragen zijn gedaan via aansluitingen.nl en door de nutsbedrijven niet goed opgepakt.
Beheergebied Stedin
(…) Pas op 15 december 2009, naar aanleiding van een brief van ons college waarbij wij met gerechtelijke stappen hebben gedreigd, heeft er wederom een ambtelijk overleg plaatsgevonden. Op 21 december 2009 is daaraan een vervolg gegeven en zijn wederom afspraken gemaakt, waarvan we nu het gevoel hebben dat wij in het 1e kwartaal 2010 alle aansluitingen gerealiseerd kunnen hebben. Wel moet daarbij de kanttekening worden geplaatst dat alle bewoners en uiteraard Waternet als dijkbeheerder akkoord gaan met het tracé van de aansluiting. (…)”
2.13
De gemeente Abcoude heeft in de loop van de jaren 2009 en 2010 aan een groot aantal bewoners van het buitengebied een brief gestuurd met als onderwerp “Aansluiten op de riolering in het buitengebied”. In brieven uit 2009 met betrekking tot andere clusters dan de onderhavige, is de volgende passage opgenomen (of woorden van gelijke strekking):
“Het is inmiddels al een hele tijd geleden dat er bij u riolering is aangelegd. Het heeft helaas erg lang geduurd voordat Eneco elektra in de kasten heeft aangebracht, maar dat is bij u gebeurd. Inmiddels heeft de aannemer ook de pompen afgeregeld, zodat de installatie bij u gereed is voor gebruik.”
In een brief van 1 december 2009 aan een van de bewoners van [b-straat] in Abcoude (behorend tot cluster A1, één van de onderhavige – tot groep III behorende – clusters), met als onderwerp “Aansluiting elektriciteit buitengebied Abcoude” is – onder meer – het volgende opgenomen:
“In 2005 heeft de raad van de gemeente Abcoude het Gemeentelijk Rioleringsplan vastgesteld (GRP). (…) Eén van deze projecten van het GRP behelst de ‘sanering ongezuiverde lozingen buitengebied’. Dit project is reeds gerealiseerd.
Helaas hebben wij geconstateerd dat het hierboven genoemde project, hoewel het werk zoals reeds voornoemd gereed is, niet geheel in gebruik genomen kan worden. De reden hiervan is gelegen in het feit dat bepaalde noodzakelijke elektriciteitsvoorzieningen niet dan wel niet geheel aangelegd zijn.
(…)
Om op korte termijn het rioleringssysteem te doen laten functioneren, hebben wij beide netbeheerders op het grondgebied van Abcoude, Stedin en Liander, verzocht om de elektriciteitsvoorzieningen zo snel mogelijk te realiseren. Wij hebben hun in de gelegenheid gesteld om dit vóór 1 januari 2010 te doen. (…)”
In brieven uit 2010 met betrekking tot de onderhavige clusters is – onder meer – het volgende opgenomen:
“(…)
Het is inmiddels enige tijd geleden dat er bij uw woning (…) een nieuw rioleringsstelsel is aangelegd. Door omstandigheden heeft het lang geduurd voordat het nieuwe stelsel in gebruik genomen kan worden. Het verheugd ons dan ook te kunnen meedelen dat het stelsel inmiddels gereed is en dat u gebruik kan gaan maken van het nieuwe rioleringssysteem.
Wanneer aansluiten
Het nieuwe rioleringsstelsel is een drukriool. De putten zijn voorzien van pompen deze persen het vuile water in een stelsel van leidingen. Belangrijk is dat in deze leidingen voldoende doorstroming aanwezig is. Het is daarom van belang dat alle bewoners binnen een redelijke termijn de vuilwaterafvoer aansluiten op het nieuwe rioleringssysteem. Het verzoek is dan ook om binnen 2 maanden na ontvangst van deze brief uw aansluiting te realiseren.”
2.14
De gemeente De Ronde Venen heeft Deloitte Belastingadviseurs B.V. (hierna: Deloitte) verzocht onderzoek te doen naar de datum waarop de voorzieningen met betrekking tot de aanleg van de drukriolering geheel zijn voltooid. Deloitte heeft daarover bericht bij brief van 20 januari 2014 in welke brief (en de daarbij behorende bijlagen) is vermeld – voor zover thans nog van belang – :
“In onderstaande tabel wordt per cluster de voltooiing van de laatste voorzieningen vermeld.
Cluster (…) Geheel voltooid Laatste werkzaamheden Bijlagen
A1 12 april 2012 Persriool GN 84 aangelegd Bijlage 1
A2 7 juni 2012 Storingsmeldingsysteem Bijlage 2
monteren & programmeren
GZ 33
C 7 april 2011 Opleveringsrapport MK Bijlage 3
[a-straat] 4
(…)
E / Fb 6 april 2011 Storingsmeldingssysteem Bijlage 5
Monteren & programmeren Bijlage 7
Fa 5 juli 2011 Opleveringsrapport MK Bijlage 6
RSW 109a
(…)
Bijlage 1
(…)
Document betreft:
Factuur van firma WNO voor het aanleggen van een persleiding naar perceel [b-straat] 84
(…)
Bijlage 2
Document betreft:
Mail van firma [I] betreft gereedmelding minigemalen incl. Radius perceel [c-straat] 33
(Hof: volgt een e-mailwisseling waarin – onder meer – het volgende is opgenomen)
1/10/2012
(…) In opdracht van [I] voeren wij de werkzaamheden uit om de Radiusgemalen aan te sluiten. Hiervoor dient alleen bij de gemalen: P57 [c-straat] 33, P57a [c-straat] 33 en P57b [c-straat] 33 nog spanning te worden aangesloten. Omdat het project reeds in november 2010 gestart is vroeg ik mij af wanneer de locaties worden aangesloten om hiermee ook het project af te kunnen ronden. (…)
10/1/2012
(…) Ik kreeg eind december van Liander (netbeheerder) het bericht dat zij opnieuw een vergunning bij het waterschap moeten aanvragen.
Zo’n procedure duurt vaak 2 maanden. Dus ik verwacht daar nog geen stroom (…)
29/05/2012
(…) Onlangs heeft Liander de moederkast [c-straat] van stroom voorzien. (…)
30/5/2012
(…) Zoals in onderstaande mail van de heer [F] heeft het gemaaltje [c-straat] 33 reeds spanning. (…) Graag onderstaande spoedig in bedrijf stellen. (…)
7/6/2012
(…) [c-straat] 33 zijn de 3 minigemalen in bedrijf gesteld incl. radius.”
Bijlage 3
Document betreft:
Opleveringsrapport van firma [I] MK perceel [a-straat] 4
Bijlage 5
Document betreft:
Mail van firma [I] betreft gereedmeldingen pompinstallaties en storingsmeldingsysteem Radius
(Hof: volgt een e-mail waarin – onder meer – het volgende is opgenomen):
(…) Hierbij ontvangt u de lijst met Radiusgemalen van sub 6.
Ons verzoek is om de gegevens te controleren en aan te vullen.
Enkele aandachtspunten:
- Voor weergave van de gemalen in de GIS-viewer zijn alle GPS-coordinaten benodigd.
- NAW-gegevens welke niet kloppen graag corrigeren in de kolommen onder de correctie NAW-gegevens. (…)
Bijlage 6
Document betreft:
Opleveringsrapport van firma [I] MK perceel [d-straat] 109a
Bijlage 7
(Hof: volgt een e-mail waarin – onder meer – het volgende is opgenomen):
(…) Naar aanleiding van onderstaande kan ik u mededelen dat de data van de mails kunnen worden beschouwd als opleverdata van de clusters.
[J] heeft de gemalen bij inbedrijf name gelijktijdig de clusters voorzien van telemetrie. (…)”
2.15
In het buitengebied van Abcoude zijn veel openbare wegen gelegen op een dijklichaam. Omdat het niet was toegestaan daarin werkzaamheden uit te voeren loopt het tracé van de aan te leggen riolering voor grote delen over particulier terrein. Bij de uitvoering van de rioleringswerkzaamheden zijn door medewerkers van de uitvoerende bedrijven die niet bij de gemeente Abcoude werkzaam waren, gesprekken gevoerd met eigenaren van percelen over de aanleg van de riolering in hun perceel. Daarbij is in een groot aantal gevallen ter sprake gekomen – zakelijk weergegeven – het vaststellen van een zakelijkrechtovereenkomst, het achterwege laten van een aanslag in de baatbelasting en het aanmerken van twee of meer afzonderlijke objecten als één gebaat object. De gemaakte afspraken zijn, althans in de meeste gevallen, nadien door medewerkers van de gemeente schriftelijk vastgelegd of bevestigd.
2.16
De genomen bekostigingsbesluiten zijn niet (tijdig) vanwege de gemeente opgenomen in de desbetreffende kadastrale registers. Op grond daarvan is door de heffingsambtenaar het standpunt ingenomen dat aan nieuwe eigenaren die nádat de bekostigingsbesluiten zijn genomen maar vóór de vaststelling van de onderhavige verordeningen baatbelasting eigenaar van een object in het onderhavige buitengebied zijn geworden, geen aanslag in de baatbelasting moet worden opgelegd, dan wel een reeds opgelegde aanslag moet worden verminderd tot nihil.
2.17
De Rechtbank heeft van de tot groep II behorende vijf verordeningen geoordeeld dat zij niet tijdig tot stand zijn gekomen. Zij heeft de daarop betrekking hebbende beroepschriften gegrond verklaard en de opgelegde aanslagen vernietigd. Deze uitspraken staan onherroepelijk vast. Als gevolg daarvan zijn 51 aanslagen vernietigd. De heffingsambtenaar had van deze groep al 13 aanslagen ambtshalve vernietigd omdat sprake was van nieuwe eigenaren die een beroep konden doen op het hiervoor in 2.16 vermelde beleid. Eén aanslag was al ambtshalve vernietigd omdat het object waarop die aanslag betrekking had te ver van de aan te leggen riolering aflag. Omdat niet alle belastingplichtigen bezwaar en beroep hadden aangetekend zijn uiteindelijk 18 aanslagen die op grond van deze verordeningen zijn opgelegd, onherroepelijk komen vast te staan. Voor enkele van deze aanslagen is verzocht, gelet op de rechterlijke uitspraken, om ambtshalve vermindering. Deze verzoeken zijn door de heffingsambtenaar afgewezen.
2.18
Voor het tot groep I behorende cluster B2/H3 heeft de raad van de gemeente Abcoude op 6 juli 2006 een verordening baatbelasting vastgesteld die voorziet in een heffing per gebaat object van € 3.403. De heffingsambtenaar heeft verzuimd tijdig, dat wil zeggen binnen de termijn als bedoeld in artikel 11 van de Algemene wet inzake rijksbelastingen, aanslagen op te leggen aan de zakelijk gerechtigden met betrekking tot de 53 gebate objecten in het cluster.
2.19
Van de (na eliminatie van samen te voegen objecten) in totaal 204 op leggen aanslagen met betrekking tot de onderhavige tot groep III behorende vijf clusters, zijn 11 aanslagen ambtshalve verminderd (of niet opgelegd) wegens het hiervoor genoemde beleid met betrekking tot gemaakte afspraken en zijn 26 aanslagen verminderd wegens de aanwezigheid van een nieuwe eigenaar. Vijf aanslagen zijn wegens overige redenen verminderd. Van de resterende 162 aanslagen staan er inmiddels 60 onherroepelijk vast.
3. Het geschil, de standpunten en conclusies van partijen
3.1
In geschil is of de aanslag in de baatbelasting terecht is opgelegd. Het geschil spitst zich – zakelijk weergegeven – toe op de volgende vragen:
a. Moet de Verordening verbindende kracht worden ontzegd omdat het besluit tot invoering van de baatbelasting te laat door de gemeenteraad is genomen? Speelt daarbij het vertrouwensbeginsel een rol? Is de in de verordening vastgestelde peildatum voor de beoordeling van de gebaatheid onjuist vastgesteld?
b. Moet de onderhavige aanslag worden vernietigd omdat zij is opgelegd in strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod van willekeur?
c. Moet de aanslag worden verminderd omdat het (termijn)tarief als bedoeld in artikel 6, derde lid, van de Verordening onjuist is berekend?
3.2
Belanghebbende beantwoordt de bovenstaande vragen bevestigend. De heffings-ambtenaar is tegengestelde opvattingen toegedaan.
3.3
Beide partijen hebben voor hun standpunt aangevoerd wat is vermeld in de van hen afkomstige stukken. Daaraan hebben zij ter zitting toegevoegd hetgeen is vermeld in het aan deze uitspraak gehechte proces-verbaal van de zitting.
3.4
Belanghebbende concludeert tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank en die van de heffingsambtenaar, en tot vernietiging dan wel vermindering van de aanslag.
3.5
De heffingsambtenaar concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.
4. Beoordeling van het geschil
4.1
Bij de beoordeling van het geschil stelt het Hof het volgende voorop.
4.2
Op grond van artikel 222 van de Gemeentewet kan – voor zover hier van belang – ter zake van de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaak die gebaat is door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, van degenen die van die onroerende zaak het genot hebben krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, een baatbelasting worden geheven, waarbij de aan de voorzieningen verbonden lasten geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen. Geen belasting kan worden geheven als de lasten worden voldaan krachtens een overeenkomst. Voordat met het treffen van voorzieningen wordt aangevangen wordt door de raad besloten in welke mate de aan die voorzieningen verbonden lasten door middel van een baatbelasting zullen worden verhaald (hierna: het bekostigingsbesluit). Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belastingverordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid.
4.3
Uitgangspunt is derhalve dat sprake moet zijn van een omslag van de kosten van de voorzieningen over de gebate onroerende zaken, geheven door middel van een baatbelasting of geïnd op grond van een overeenkomst.
4.4
De baatbelasting is gebaseerd op het profijtbeginsel. Als uitgangspunt heeft in dat verband te gelden dat de kosten van de voorzieningen die door of vanwege de gemeente worden getroffen, geheel of gedeeltelijk worden omgeslagen over alle gebate onroerende zaken. Dit sluit evenwel het opnemen van vrijstellingen niet uit. Gelet op het objectieve en zakelijke karakter van de baatbelasting moet worden aangenomen dat eventuele vrijstellingen moeten worden opgenomen in de verordening waarbij een baatbelasting wordt ingevoerd. Alleen op die wijze kan worden gegarandeerd dat, conform de bedoelingen van de gemeenteraad die de bevoegdheid heeft tot het vaststellen van een verordening en dus ook tot het al dan niet opnemen van vrijstellingen, de vrijstelling ten goede komt aan alle percelen die aan de, aan de vrijstelling gestelde, voorwaarden voldoen en dus dat alle onroerende zaken die zijn gebaat door voorzieningen die tot stand worden of zijn gebracht door of met medewerking van het gemeentebestuur, op gelijke wijze worden behandeld. Daarenboven is het Hof van oordeel dat gelet op het zakelijke karakter van de baatbelasting in de uitvoeringssfeer geen onaanvaardbare verschillen mogen bestaan tussen onroerende zaken waarvoor sprake is van een gelijk profijt van de getroffen voorzieningen. Niet alleen betekent dit dat tussen het kostenverhaal via een baatbelasting en een exploitatieovereenkomst geen aanzienlijke verschillen mogen bestaan maar a fortiori brengt dit met zich dat het niet is toegestaan zaken die op gelijke wijze zijn gebaat, op gronden die vreemd zijn aan de heffing van baatbelasting, materieel buiten de heffing van de baatbelasting te houden. Aldus zou immers een niet toegestaan privilege op het gebied van de belastingheffing ontstaan.
4.5
Het bepaalde in het vierde lid van artikel 222 van de Gemeentewet dat tot invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid moet aldus worden opgevat dat de verordening op grond waarvan de belasting wordt geheven binnen de genoemde termijn door de raad wordt vastgesteld en dat het niet enkel gaat om een eventueel daaraan voorafgaand principebesluit. Evenmin is van belang dat, zoals in casu het geval is geweest, na de totstandkoming van de verordeningen de uitvoering van de heffing enige tijd is opgeschort in afwachting van de resultaten van een onderzoek naar de rechtmatigheid van de heffing.
4.6
In zijn arrest van 23 september 2005, nr. 39.704, ECLI:NL:HR:2005:AU3155, heeft de Hoge Raad het volgende overwogen:
“3.3.1. Artikel 222, lid 2, van de Gemeentewet dient aldus te worden uitgelegd dat voor elke in te voeren baatbelasting tevoren bij een bekostigingsbesluit moet zijn vastgesteld in welke mate de lasten, verbonden aan de voorzieningen waarop die baatbelasting betrekking heeft - dat wil zeggen de voorzieningen waarbij de in een bepaald gedeelte van de gemeente gelegen onroerende zaken zijn gebaat - zullen worden verhaald. Daarbij is van belang dat de wetgever met de invoering van die bepaling heeft bedoeld de rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen te waarborgen. Dit laatste brengt mee dat het bekostigingsbesluit een vermelding moet bevatten van het te verhalen bedrag per (deel)gebied waarop de baatbelastingverordening betrekking zal hebben; dat kan hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) percentage van de geraamde lasten verhaald zal worden, hetzij door te vermelden welk (vast of maximum) geldbedrag de gemeente in totaal of per onroerende zaak zal verhalen.
3.3.2.
Indien het bekostigingsbesluit een te verhalen vast of maximum bedrag vermeldt (per onroerende zaak of in totaal), behoeft daarnaast in het besluit niet tevens vermeld te worden wat de aan de voorzieningen verbonden lasten voor het (deel)gebied zijn. De vermelding van een bepaald te verhalen bedrag (in totaal of per onroerende zaak) biedt immers uit een oogpunt van rechtszekerheid ten behoeve van de belastingplichtigen voldoende houvast, dat niet zou worden vergroot door tevens de geraamde lasten te vermelden, aangezien - indien de lasten later blijken af te wijken van de raming - het te verhalen bedrag in de baatbelastingverordening wel lager dan in het bekostigingsbesluit kan worden vastgesteld (vgl. HR 8 augustus 2003, nr. 36766, BNB 2003/338, onderdeel 3.6.2), maar nimmer hoger (vgl. HR 3 oktober 2003, nr. 38259, BNB 2003/343, onderdeel 3.3.2).”
4.7
Hetgeen de Hoge Raad overwoog omtrent de waarborging van de rechtszekerheid door de wetgever wat het te verhalen bedrag betreft, heeft naar het oordeel van het Hof evenzeer te gelden voor de overige bepalingen en begrippen in artikel 222 van de Gemeentewet, waaronder de bepaling dat tot de invoering van de belasting wordt besloten uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Ook het hanteren van die termijn dient de rechtszekerheid. Aan het begrip ‘voorzieningen’ worden geen nadere eisen gesteld of voorwaarden verbonden. Niettemin zal in het bekostigingsbesluit met voldoende scherpte moeten worden aangegeven wat onder de te treffen voorzieningen wordt verstaan. Alleen in dat geval kunnen de betrokken burgers zich immers een beeld vormen van de voorzieningen, afwegen of hun onroerende zaak daarbij zal zijn gebaat en de redelijkheid, in hun ogen, beoordelen van het bij baatbelasting te verhalen gedeelte van de kosten, zodat zij een afweging kunnen maken het bekostigingsbesluit aan te vallen. Indien, zoals in het onderhavige geval, een maximum bedrag aan de te verhalen kosten is verbonden kan noch een wijziging in de omvang van een vastgesteld cluster (met gelijkblijvend voorzieningenniveau), noch een toename van het voorzieningenniveau (meestal gepaard gaand met een toename van de kosten) afdoen aan de geldigheid van een bekostigingsbesluit. Toetssteen blijft dat het te verhalen bedrag in de baatbelastingverordening nimmer hoger mag zijn dan het bedrag dat is vermeld in het bekostigingsbesluit.
4.8
De baatbelasting moet worden aangemerkt als een objectieve belasting. Voor het antwoord op de vraag of een baatbelasting kan worden geheven is enkel van belang of een bepaalde onroerende zaak door de in 4.2 bedoelde voorzieningen is gebaat, dat wil zeggen door de voorzieningen in een voordeliger positie is gekomen. Of de genothebbende persoonlijk baat ondervindt van de voorzieningen is niet van belang, net zo min als de omstandigheid dat een genothebbende niet ervan op de hoogte was dat ter zake van de voorzieningen een baatbelasting zou worden geheven.
4.9
Bij de beoordeling van de vraag of de baatbelastingverordening voldoet aan de in artikel 222 van de Gemeentewet gestelde eisen gaat het, in gevallen als de onderhavige waarin het bekostigingsbesluit en de verordening per cluster zijn vastgesteld, om feiten en omstandigheden die op het desbetreffende cluster van toepassing zijn. De toets aan artikel 222 van de Gemeentewet dient derhalve per cluster plaats te vinden. De bewijslast dat de Verordening voldoet aan de gestelde eisen rust, bij betwisting door belanghebbende zoals in het onderhavige geval, op de heffingsambtenaar.
De verbindendheid van de Verordening
4.10
Belanghebbende stelt zich – samengevat en zakelijk weergegeven – op het standpunt dat in het onderhavige geval niet tijdig, dat wil zeggen binnen twee jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid, is besloten tot invoering van de baatbelasting. Belanghebbende stelt zich daarbij in de eerste plaats op het standpunt dat de bewoners van het buitengebied van (thans) de gemeente De Ronde Venen aan de zogenoemde aansluitbrieven die in 2009 en 2010 zijn verzonden het vertrouwen mogen ontlenen dat de gemeenteraad na 31 december 2012 niet meer zal overgaan tot het vaststellen voor de onderhavige clusters van verordeningen op de heffing en inning van baatbelasting. Belanghebbende stelt verder dat uit die brieven, alsmede uit de brief van 22 december 2009 aan het hoogheemraadschap kan worden afgeleid dat de voorzieningen zoals bedoeld in het bekostigingsbesluit eind 2010 waren voltooid. Tot die voorzieningen moeten naar de mening van belanghebbende niet worden gerekend de elektriciteitsvoorzieningen die door de netbeheerders tot stand zijn gebracht en de aanpassingen in de telemetrie. Op grond daarvan is de Verordening niet tijdig vastgesteld. Naar de mening van belanghebbende zijn de verordeningen voor twee clusters onverbindend omdat die clusters door de aannemer anders zijn uitgevoerd dan volgens de bekostigingsbesluiten doordat in afwijking daarvan delen van de clusters E/Fb en Fa technisch met elkaar zijn verbonden. Met betrekking tot het cluster A1 stelt belanghebbende dat de enkele aanleg van het drukriool naar het adres [b-straat] 84 niet met zich brengt dat het geheel van voorzieningen toen pas was voltooid. Die aanleg viel buiten het bestek en is uitgevoerd door een andere aannemer. Belanghebbende verwijst naar de verklaring van de bewoner van het object waaruit blijkt dat men simpelweg is vergeten de aansluiting van zijn pand in het project op te nemen. Uit het rapport van Deloitte blijkt naar de mening van belanghebbende onvoldoende wanneer de voorzieningen daadwerkelijk zijn voltooid omdat het slechts gaat om verklaringen in e-mails of om technische rapporten die ook betrekking kunnen hebben op herstelwerkzaamheden. Belanghebbende wijst er voorts op dat veel bewoners van het buitengebied sinds de daadwerkelijke aansluiting op het riool reeds in de jaren vóór 2011 aanslagen van de gemeente in de rioolheffing en van het waterschap hebben gekregen die verband houden met het gebruik van het riool.
4.11
De heffingsambtenaar stelt dat uit de aard van de voorzieningen, een drukriolering met communicatiesysteem (telemetrie), volgt dat pas van gehele voltooiing kan worden gesproken op het moment dat in elk cluster alle voorzieningen naar behoren werken, dat wil zeggen voorzien zijn van spanning, zonder welke de pompputten en de datacommunicatie niet kunnen functioneren. Uit het rapport van Deloitte volgt wanneer de laatste werkzaamheden in de thans nog van belang zijnde clusters hebben plaatsgevonden. Dat was steeds binnen twee jaar vóór 7 januari 2013, de datum waarop de Verordeningen werden vastgesteld. De Verordening is derhalve tijdig tot stand gekomen. Belanghebbende maakt – aldus de heffingsambtenaar – niet aannemelijk dat alle bewoners in het buitengebied een aansluitbrief hebben ontvangen. Uit het daadwerkelijk aangesloten zijn van individuele objecten kan niet worden afgeleid dat het geheel van voorzieningen is voltooid. Het systeem kon toen nog niet naar behoren functioneren en aansluiting was technisch gesproken, in verband met mogelijke verstoppingen, ook niet wenselijk. Dat andere afdelingen binnen de gemeente in verband met de heffing van andere belastingen daar mogelijk anders over dachten doet daaraan niet af.
4.12
Bij de beantwoording van de vraag of het besluit van de gemeenteraad tot invoering van de belasting tijdig is genomen komt geen zelfstandige betekenis toe aan het vertrouwensbeginsel. Eerdere uitlatingen of regelingen van een orgaan dat bevoegd is regels te stellen, staan er niet aan in de weg dat dat orgaan nadien anders beslist. Feiten of omstandigheden die in dit geval nopen tot een ander oordeel zijn het Hof niet gebleken. Daar komt in het onderhavige geval bij dat de feitelijke handelingen waaraan belanghebbende stelt haar vertrouwen te ontlenen, niet zijn verricht door of namens de gemeenteraad aan wie de bevoegdheid toekomt tot vaststelling van de belasting maar door ambtenaren of werknemers van derden bij of rondom de uitvoering van de werkzaamheden. Dat laat onverlet dat bij de uitvoering van de belastingverordening door de heffingsambtenaar dat vertrouwen, gebaseerd op feitelijk handelen, wel van invloed kan zijn en, zoals hierna nog blijkt, ook daadwerkelijk is geweest in die gevallen waarin de heffingsambtenaar de gemaakte afspraken voor zijn rekening heeft genomen. Tot onverbindendheid van de Verordening op die grond kan echter niet worden geconcludeerd.
4.13
Aan belanghebbende is een aanslag opgelegd van € 3.100. Dit bedrag is lager dan het bedrag dat is genoemd in de bekostigingsbesluiten. In zoverre tast de hoogte van de aanslag de rechtszekerheid van belanghebbende niet aan. De heffingsambtenaar heeft gesteld, en het Hof acht aannemelijk, dat de uitvoering van de werkzaamheden aanzienlijk duurder is geweest dan in de bekostigingsbesluiten werd geraamd en dat de gewijzigde uitvoering van de werkzaamheden binnen twee clusters door die clusters gedeeltelijk te koppelen, niet ertoe heeft geleid dat de kosten per aansluiting binnen die clusters lager zijn geworden dan € 3.100 per aansluitbaar object. Evenmin hebben de wijzigingen in de telemetrie ertoe geleid dat de kosten of het voorzieningenniveau binnen alle clusters lager zijn geworden. Ook op die door belanghebbende aangevoerde gronden kan niet worden geconcludeerd tot onverbindendheid van de Verordening.
4.14
Of een onroerende zaak is gebaat wordt beoordeeld naar de toestand op een in de belastingverordening te bepalen tijdstip, dat is gelegen uiterlijk een jaar nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Anders dan belanghebbende verdedigt, houdt deze eis niet in dat het bedoelde tijdstip ligt na de voltooiing van de voorzieningen als geheel. Aan de verbindendheid van de Verordening staat derhalve niet in de weg dat het beoordelingstijdstip is gesteld op 1 januari 2012 op welke datum, naar de mening van de heffingsambtenaar, de voorzieningen nog niet geheel waren voltooid.
4.15
Naar het oordeel van het Hof maakt de heffingsambtenaar echter, met al hetgeen hij heeft aangevoerd, tegenover de gemotiveerde betwisting daarvan door belanghebbende, niet aannemelijk dat de invoering van de belasting op 7 januari 2013 ligt uiterlijk twee jaren nadat de voorzieningen geheel zijn voltooid. Of anders geformuleerd: niet is aannemelijk gemaakt dat, binnen de clusters in groep III, na 7 januari 2011 nog werkzaamheden zijn uitgevoerd die de conclusie verhinderen dat de voorzieningen, waarop de bekostigingsbesluiten betrekking hebben, op 7 januari 2011 reeds geheel waren voltooid. Het Hof heeft bij dit oordeel de volgende feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, waar nodig in hun onderlinge samenhang beschouwd:
a. de voorzieningen die door of met medewerking van het gemeentebestuur tot stand zijn gebracht, zijn in het bekostigingsbesluit niet uitgewerkt, noch is daarin een specificatie opgenomen van de geraamde kosten. Dat ook kosten betrekking hebbend op aanpassing (verzwaring) van het elektriciteitsnetwerk daaronder zijn begrepen, blijkt nergens uit;
b. anders dan de heffingsambtenaar ter zitting van het Hof heeft verklaard acht het Hof niet aannemelijk dat in dit geval tot de voorzieningen ook moeten worden gerekend, al dan niet als aanvullende kosten die buiten het bekostigingsbesluit vallen, de aansluitingen op het elektriciteitsnet, laat staan de eventuele aanleg van elektriciteitskabels of de noodzakelijke vervanging door de netbeheerder van elektriciteitskabels door zwaardere kabels. De laagspanningsaansluitingen van de netbeheerders behoren, anders dan de elektrische verbindingen binnen het rioleringssysteem zelf, niet tot het geheel van voorzieningen. Op grond van artikel 16 van de Elektriciteitswet 1998 behoort tot de taken en de verplichtingen van de netbeheerder – onder meer – de door hem beheerde netten in werking te hebben en te onderhouden, de veiligheid en betrouwbaarheid van de netten en van het transport van elektriciteit over de netten op de meest doelmatige wijze te waarborgen, en de netten aan te leggen, te herstellen, te vernieuwen of uit te breiden. Van wijzigingen in het net kan niet worden gezegd dat die door of met medewerking van het gemeentebestuur worden aangebracht in de zin van artikel 222, eerste lid, van de Gemeentewet. Dat geldt dan dus ook voor de aanleg van zwaardere laagspanningsaansluitingen. Dit kan ook worden afgeleid uit de ambtelijke brieven en mailwisselingen met de twee netbeheerders waaruit blijkt dat het gemeentebestuur zelfs met gerechtelijke stappen heeft moeten dreigen om de netbeheerders ertoe te bewegen de aansluitvoorzieningen op orde te brengen. Daaruit leidt het Hof af dat de netbeheerders niet verplicht waren te handelen op grond van een aanneemovereenkomst waarvan de daaruit voortvloeiende kosten in het bekostigingsbesluit zijn opgenomen, zoals de heffingsambtenaar heeft verklaard. Ook uit de omstandigheid dat de netbeheerders afhankelijk waren van vergunningen die zij zelf bij de bevoegde instanties moesten aanvragen, kan worden afgeleid dat die elektriciteitsvoorzieningen buiten de gemeente om gingen. Dat de aanwezigheid van een (voldoende) functionerend elektriciteitsnetwerk één van de randvoorwaarden is om het geheel te kunnen laten functioneren en in gebruik te kunnen nemen, doet aan het vorenstaande niet af;
c. de onderhavige aanleg van drukriolering in het buitengebied van (thans) De Ronde Venen is een vele miljoenen kostend project dat is gebaseerd op het Gemeentelijke Riolerings Plan. Anders dan zou mogen worden verwacht bij een dergelijk groot project is de heffingsambtenaar niet in staat gebleken verifieerbare en objectieve opleverdocumenten te produceren van na 7 januari 2011, afgegeven door de hoofdaannemer(s), waaruit de oplevering blijkt. Een mailwisseling tussen ambtenaren en technische medewerkers van de aannemers die dateren van na 7 januari 2013 en waarin is verklaard dat de data in mails met betrekking tot de uitvoering van werkzaamheden kunnen worden aangemerkt als data van oplevering, geven een onvoldoende beeld van de gehele voltooiing van de voorzieningen. Het Hof acht aannemelijk dat uit de hierna onder d. genoemde eindafrekeningen kan blijken dat de voorzieningen reeds in december 2009 geheel zijn voltooid en zijn opgeleverd. Het is aan de heffingsambtenaar stukken over te leggen indien hij meent dat zulks daaruit niet kan worden afgeleid. De eindafrekeningen zijn door de heffingsambtenaar niet overgelegd, hetgeen voor zijn rekening en risico komt;
d. bij brief van 22 december 2009 aan het dagelijks bestuur van het hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht te Amsterdam heeft het gemeentebestuur – onder meer – verzocht om een definitieve subsidiebepaling op basis van de werkelijk gemaakte kosten. Verwezen is naar twee eindafrekeningen, elk vergezeld van een accountantsverklaring. Tevens is daarin opgenomen dat het gehele stelsel inmiddels is aangelegd en opgeleverd, doch dat het stelsel nog niet in gebruik kan worden genomen omdat de noodzakelijke elektriciteitsvoorzieningen niet dan wel niet geheel zijn aangelegd waardoor de aanwezige pompinstallaties voor de drukriolering niet functioneren;
e. uit de overgelegde stukken kan worden afgeleid dat de inwerkingstelling van enkele delen van de drukriolering na 7 januari 2011 slechts werd verhinderd door de afwezigheid op een aantal punten van voldoende voorzieningen in het elektriciteitsnet. Dit betreft niet alleen de werking van de pompen als zodanig maar ook de werking en het inregelen van de telemetrie;
f. dat in de pompunits of andere delen van het rioleringssysteem als zodanig na 7 januari 2011 nog elektriciteitsvoorzieningen moesten worden aangebracht, is niet gebleken;
g. in de aansluitbrief van 1 december 2009 aan een van de bewoners van [b-straat] in Abcoude, met als onderwerp “Aansluiting elektriciteit buitengebied Abcoude” is – onder meer – opgenomen dat het project is gerealiseerd doch dat het, hoewel het werk gereed is, niet geheel in gebruik genomen kan worden en dat de reden daarvan is dat bepaalde noodzakelijke elektriciteitsvoorzieningen niet dan wel niet geheel zijn aangelegd;
h. ter zitting van het Hof is door de heffingsambtenaar verklaard dat het niet goed denkbaar is dat een bewoner eigenmachtig een aansluiting tot stand zal hebben gebracht zonder door de gemeente ervan op de hoogte te zijn gesteld dat de aansluiting op het rioleringssysteem mogelijk is. Dergelijke mededelingen vonden plaats door verzending van de aansluitbrieven. Belanghebbende heeft grote aantallen aansluitbrieven en verklaringen van bewoners daarover overgelegd die alle stammen uit 2009 en 2010. Hij heeft, niet door de heffingsambtenaar weersproken, gesteld dat na 1 januari 2011 toen de nieuwe gemeente De Ronde Venen van start ging, geen aansluitbrieven meer zijn verzonden. Aansluitbrieven van na 1 januari 2011 of met het briefhoofd van De Ronde Venen zijn niet bekend. Hieruit kan worden afgeleid dat ultimo 2010 alle objecten konden worden aangesloten.
4.16
De heffingsambtenaar heeft ter zitting verklaard dat het technisch gesproken onwenselijk was het rioleringssysteem te laten draaien voordat alle mogelijke aansluitingen ook daadwerkelijk konden functioneren, dit in verband met mogelijke verstoppingen. Dat doet aan het vorenstaande oordeel echter niet af. Het heeft het gemeentebestuur ook niet ervan weerhouden de bewoners reeds in 2009 en 2010 aan te sporen tot aansluiting over te gaan. Omdat de bewoners in die brieven werden aangespoord spoedig een aansluiting tot stand te brengen mag worden aangenomen dat de voorziening als zodanig op dat moment was voltooid.
4.17
Ook de omstandigheid dat de aanleg van de drukriolering ten behoeve van het pand [b-straat] 84 pas in april 2012 heeft plaatsgevonden doet aan de vorenstaande conclusie niet af. Het is aannemelijk dat dit object is opgenomen in het bekostigingsbesluit. Indien echter, zoals hier vaststaat, slechts één van de 69 objecten in dit cluster per abuis buiten de aanbesteding blijft en dit pas wordt geconstateerd (ver) na de datum van de oplevering van het geheel van de wel uitgevoerde werkzaamheden, doet dat niet af aan de conclusie dat overigens sprake is van voltooiing van de voorzieningen.
4.18
Op grond van het vorenstaande moet de hoofdvraag onder a. in 3.1 bevestigend worden beantwoord en is het gelijk aan de zijde van belanghebbende. De aanslag moet worden vernietigd.
Ten overvloede
4.19
Het Hof ziet aanleiding – ten overvloede – ook enkele van de overige partijen verdeeld houdende vragen te beantwoorden.
Gelijkheidsbeginsel en willekeur
4.20
Anders dan bij de beantwoording van de vraag of de baatbelastingverordening voldoet aan de in artikel 222 van de Gemeentewet gestelde eisen, is het Hof van oordeel dat voor de beantwoording van de vraag of het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur is geschonden in het onderhavige geval het geheel van voorzieningen en alle aangenomen verordeningen in de beoordeling moet worden betrokken. Het gaat immers om één rioleringsproject voor het gehele buitengebied van De Ronde Venen waarvoor de gemeenteraad met inachtneming van het gelijkheidsbeginsel dezelfde uitgangspunten heeft geformuleerd en om identieke verordeningen baatbelasting en die door dezelfde heffingsambtenaar moeten worden uitgevoerd.
4.21
Het Hof beantwoordt de vraag of het gelijkheidsbeginsel is geschonden ontkennend. Belanghebbende maakt niet aannemelijk dat de heffingsambtenaar voor de uitvoering van de Verordeningen bewust beleid heeft geformuleerd op grond waarvan ook bij belanghebbende het opleggen van een aanslag in de baatbelasting achterwege zou moeten worden gelaten. Evenmin maakt belanghebbende aannemelijk dat het opleggen van aanslagen door de heffingsambtenaar achterwege is gelaten uit een oogmerk van begunstiging. Tot slot acht het Hof ook niet aannemelijk dat een juiste toepassing van de Verordeningen in een meerderheid van de gevallen door gemaakte en niet meer herstelbare fouten achterwege is gebleven zodat ook de zogenoemde meerderheidsregel niet van toepassing is. Daarbij neemt het Hof in aanmerking dat de aanslagen die onherroepelijk vaststaan, voor de toepassing van de meerderheidsregel niet als een onjuiste toepassing van de Verordeningen kunnen worden aangemerkt, ook niet in de gevallen waarin de Rechtbank de onverbindendheid van de Verordening heeft uitgesproken voor de wél bestreden aanslagen. Daarentegen kunnen, voor de meerderheidsregel, als gevallen waarin de juiste toepassing van de Verordening achterwege is gebleven wel worden meegeteld de gevallen waarin door louter stilzitten van de heffingsambtenaar en het verstrijken van de aanslagtermijn het opleggen van aanslagen illusoir is geworden. Maar ook dan wordt niet aan de meerderheidsregel voldaan. Niet in geschil is dat, indien – in afwijking van het vorenstaande – het gelijkheidsbeginsel per cluster moet worden beoordeeld, aan de meerderheidsregel niet wordt voldaan.
4.22
De heffingsambtenaar heeft ter zitting van het Hof verklaard dat het niet opleggen van aanslagen of het gedeeltelijk verminderen daarvan in een aantal gevallen voortvloeit uit toezeggingen van medewerkers bij de uitvoering van de rioleringswerkzaamheden die bedoeld waren om medewerking van de bewoners te verkrijgen bij die uitvoering en te voorkomen dat zelfs sprake zou kunnen zijn van tegenwerking. Het achterwege laten of verminderen van aanslagen werd, aldus de heffingsambtenaar, ingezet als smeermiddel voor een soepele uitvoering van de werkzaamheden. Belanghebbende heeft daarover verklaard dat aldus het verkrijgen van vrijstelling of vermindering van de aanslag afhankelijk werd van de vraag of de bewoner – al dan niet toevallig – met de medewerkers van de uitvoering van de rioleringswerkzaamheden in contact kwam en of de bewoner bereid of geneigd was de discussie met de uitvoerders aan te gaan om aldus een voordeel te bewerkstelligen. Voorts staat vast dat de heffingsambtenaar in een groot aantal gevallen vrijstelling van baatbelasting heeft verleend door geen aanslag op te leggen dan wel een opgelegde aanslag tot nihil te verminderen in het geval een nieuwe eigenaar van een object niet op de hoogte was van de aangenomen bekostigingsbesluiten. Op de hier genoemde gronden zijn in 50 van de 283 (potentiële) gevallen binnen de tien clusters van de groepen II en III aanslagen achterwege gelaten of geheel of ten dele verminderd.
4.23
Zoals het Hof in 4.4 tot uitgangspunt heeft genomen mogen, gelet op het zakelijke karakter van de baatbelasting, geen onaanvaardbare verschillen bestaan tussen onroerende zaken waarvoor sprake is van een gelijk profijt van de getroffen voorzieningen. Door de in 4.22 beschreven werkwijze is, buiten de Verordeningen om, een verkapte vrijstelling voor de onderhavige baatbelastingen ingevoerd doordat gebate objecten uiteindelijk niet in heffing zijn betrokken op gronden die vreemd zijn aan een objectieve baatbelasting. Hierdoor komt de uitvoering van de Verordeningen ten aanzien van belanghebbende in strijd met het verbod van willekeur en moet ook de aan belanghebbende opgelegde aanslag baatbelasting worden vernietigd. Dat de gemeente, doordat registratie van de bekostigingsbesluiten in de registers van het kadaster, mogelijk schadeplichtig kon worden tegenover nieuwe eigenaren doet daaraan niet af. Een dergelijke claim had buiten de belastingheffing om moeten worden afgewerkt. Hetzelfde geldt voor de, overigens niet gebleken, mogelijkheid dat het achterwege laten van een aanslag zou worden gecompenseerd met een vergoeding voor het grondgebruik.
Het tarief bij termijnbetalingen
4.24
Aan enkele belanghebbenden is een aanslag opgelegd van € 382,20 omdat zij gebruik hebben gemaakt van de mogelijkheid die is geboden in artikel 6 van de Verordening om te opteren voor tien jaarlijkse aanslagen. Belanghebbende heeft aangevoerd dat het aanslagbedrag onjuist is berekend door uit te gaan van een annuïteitenberekening die uitgaat van een postnumerando betaling van de termijnen. De aanslagen worden immers aan het begin van het jaar opgelegd zodat uitgegaan moet worden van prénumerando betalingen. De heffingsambtenaar betwist niet dat de aanslagen telkens aan het begin van het jaar worden opgelegd, maar neemt het standpunt in dat het college van burgemeester en wethouders de vrijheid had de bedragen pré- of postnumerando te berekenen.
4.25
Artikel 6, derde lid, van de Verordening dient, gelezen in samenhang met de overige leden van dat artikel en de artikelen 2 en 3, tweede lid, aldus te worden uitgelegd dat, indien wordt overgegaan tot jaarlijkse heffing als in artikel 6, eerste lid, bedoeld, belasting mag worden geheven alsof er gedurende tien jaren jaarlijks aan het begin van een kalenderjaar een vast belastingbedrag materieel verschuldigd wordt. Bij dat telkens verschuldigd worden van belasting aan het begin van wat in de Verordening wordt aangeduid als een belastingjaar (in artikel 6, tweede lid, gelijkgesteld met een kalenderjaar) past het de berekening van de annuïteit als bedoeld in artikel 6, derde lid, uit te voeren volgens de zogenoemde prénumerando methode (vgl. Hoge Raad 14 april 2006, nr. 40.300, ECLI:NL:HR:2006:AW1640).
4.26
Gelet op het vorenstaande is het standpunt van belanghebbende op dit punt juist. Voor dat geval hebben partijen ter zitting van het Hof verklaard dat het juiste bedrag van de aanslag had moeten zijn € 367,50. Dit leidt niet tot het onverbindend verklaren van de Verordening maar tot onverbindendheid van het tarief voor zover het hoger is dan dit bedrag (vgl. Hoge Raad 22 september 2006, nr. 40.509, ECLI:NL:HR:2006:AY8644) en tot vermindering van de aanslag. Nu dit oordeel ten overvloede is gegeven zal het niet in het dictum van de uitspraak worden opgenomen.
Slotsom Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep gegrond.
5. Proceskosten
5.1
De thans gelijktijdig door het Hof in hoger beroep behandelde 87 zaken zijn samenhangende zaken. Dat, zoals de gemachtigde in eerste aanleg heeft aangevoerd, in individuele gevallen afwijkende argumenten zijn aangevoerd doet daaraan niet af (Hoge Raad 17 maart 2017, nr. 16/02570, ECLI:NL:HR:2017:439).
5.2
Het Hof vindt geen aanleiding om in de onderhavige 87 gevallen rekening te houden met de omstandigheid dat de Rechtbank ten aanzien van vijf identieke andere verordeningen reeds tot gegronde beroepen is gekomen en de heffingsambtenaar heeft veroordeeld tot een vergoeding van de proceskosten.
5.3
In de aard en de omvang van de onderhavige procedures vindt het Hof aanleiding om aan het gewicht van de zaak een factor 2 toe te kennen.
5.4
Met inachtneming van het vorenstaande berekent het Hof de proceskosten van belanghebbende, in overeenstemming met het Besluit proceskosten bestuursrecht, voor de bezwaarfase op (2 punten x wegingsfactor 2 x € 246 x factor 1,5 voor samenhangende zaken =) € 1.476 en voor de beroepsfase en de hogerberoepsfase, op (4 punten wegingsfactor 2 € 495 factor 1,5 voor samenhangende zaken =) € 5.940, tezamen derhalve € 7.416 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Hiervan deelt het Hof 1/87, ofwel € 85,24 aan iedere belanghebbende toe.
6. Beslissing
Het Hof, recht doende in de zaak van iedere belanghebbende:
– vernietigt de uitspraak van de Rechtbank,
– verklaart het tegen de uitspraak van de heffingsambtenaar ingestelde beroep gegrond,
– vernietigt de uitspraak van de heffingsambtenaar,
– vernietigt de aanslag,
– veroordeelt de heffingsambtenaar in de proceskosten van belanghebbende tot een bedrag van € 85,24, en
– gelast dat de heffingsambtenaar aan belanghebbende het betaalde griffierecht vergoedt, te weten € 45 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 123 in verband met het hoger beroep bij het Hof, dan wel, voor het geval de belanghebbende het hoge tarief heeft voldaan, € 328 in verband met het beroep bij de Rechtbank en € 497 in verband met het hoger beroep bij het Hof.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.P.M. Kooijmans, voorzitter, mr. R.A.V. Boxem en mr. A.I. van Amsterdam, in tegenwoordigheid van mr. J.H. Riethorst als griffier.
De beslissing is op 20 juni 2017 in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
J.H. Riethorst J.P.M. Kooijmans
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 20 juni 2017
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH Den Haag.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.