Hof Arnhem-Leeuwarden, 18-11-2014, nr. 200.123.953/01
ECLI:NL:GHARL:2014:8869
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
18-11-2014
- Zaaknummer
200.123.953/01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
Financieel recht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2014:8869, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 18‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:1135, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:GHARL:2013:3984, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 04‑06‑2013
- Vindplaatsen
Uitspraak 18‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Huwelijksvermogensrecht: verdeling huwelijksgoederengemeenschap. Valt een hypothecaire schuld, dan wel het na verkoop van de woning nog resterende deel van die schuld, onder de werking van de ‘schone lei’ als bepaald in artikel 358 lid 1 Fw. Wetswijziging in 2008 ten aanzien van artikel 303 lid 3 en artikel 358 lid 5 Fw.
Partij(en)
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.123.953/01
(zaaknummer rechtbank Zwolle-Lelystad 191359/ HL ZA 11-1026)
arrest van de tweede kamer van 18 november 2014
in de zaak van
[appellante],
wonende te [woonplaats],
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [appellante],
advocaat: mr. A.D.G. Bakker, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde in het principaal hoger beroep,
appellant in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde],
advocaat: mr. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad.
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 4 juni 2013 hier over.
1. Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
1.1
In dit tussenarrest heeft het hof een comparitie na aanbrengen gelast. Op eenparig verzoek van partijen heeft deze comparitie na aanbrengen geen doorgang gevonden en hebben partijen er voor gekozen om verder te procederen in hoger beroep.
1.2
Het verdere verloop van de procedure is als volgt:
- de memorie van grieven, met producties,
- de memorie van antwoord, tevens van grieven in incidenteel hoger beroep, met producties,
- de memorie van antwoord in incidenteel hoger beroep,
- een akte van [appellante] van 8 april 2014,
- een antwoordakte van [geïntimeerde].
1.3
Vervolgens heeft [appellante] de stukken voor het wijzen van arrest overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
1.4
Het petitum van de appeldagvaarding luidt:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, dan wel te wijzigen zonodig onder aanvulling en/of verbetering van gronden het op 19 december 2012 tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad (met zaak-/rolnummer 191359/ HL ZA 11-1026) en opnieuw rechtdoende:
I. bij provisioneel arrest, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de mogelijke
tenuitvoerlegging van het vonnis van de Rechtbank Zwolle-Lelystad van 19 december 2012 in de zaak met zaak-/rolnummer 191359 / HL ZA 11-1026 te schorsen
II. hetgeen in voornoemd vonnis van de Rechtbank onder 5.1 en voorts in 5.6, 5.7 en 5.8
is gesteld met betrekking tot de verdeling van de activa van de tussen partijen
bestaande gemeenschap te bekrachtigen
en daarnaast
in verband met de passiva in de tussen partijen bestaande gemeenschap te bepalen
dat [geïntimeerde] voor zijn rekening dient te houden en draagplichtig is ten aanzien van de
schuld aan Interbank en ten aanzien van de schuld in verband met het negatief saldo op
de gezamenlijke SNS en/of rekening met rekeningnummer [rekeningnummer] en daarmee de
vorderingen van [geïntimeerde] als beschreven onder 7 en 8 van de inleidende dagvaarding
af te wijzen
III. de vorderingen van [geïntimeerde] als beschreven onder 1 tot en met 4 en 6 van de
inleidende dagvaarding af te wijzen. althans [geïntimeerde] met betrekking tot de betreffende
vorderingen niet ontvankelijk te verklaren en daarbij te verklaren dat [appellante] niet
draagplichtig zal zijn ten aanzien van de helft van de eventuele restschuld na verkoop
en levering van de echtelijke woning te [woonplaats] aan de [adres]
IV. kosten rechtens"
1.5
De conclusie van de memorie van grieven luidt:
" (…) bij arrest,
voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen, dan wel te wijzigen zonodig
onder aanvulling en / of verbetering van gronden, het op 19 december 2012 tussen partijen
gewezen vonnis van de Rechtbank Zwolle-[woonplaats] (met zaak-/rolnummer 191359 / HL ZA
11-1026) voorzover daarin, in 5.5., is bepaald dat na verkoop van de woning de totale onder
of overwaarde van de woning bij partijen bij helfte zal worden gedeeld in die zin dat ieder der partijen voor de helft van de onderwaarde draagplichtig wordt
en het vonnis voor het overige te bekrachtigen."
1.6
[geïntimeerde] heeft in het principaal appel en in het incidenteel appel geconcludeerd tot:
"(…) bij arrest, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te vernietigen dan wel te wijzigen zo nodig onder aanvullingen of verbetering van de gronden het op 19 december 2012 tussen partijen gewezen vonnis van de Rechtbank Zwolle [woonplaats] (met zaak/rolnummer 191359/HLZA 11- 1026 en opnieuw rechtdoende:
I Hetgeen in voornoemd vonnis van de Rechtbank onder de punten 5.1 tot en met 5.10
bepaald is te bekrachtigen;
II De vrouw in haar vordering zoals genoemd bij dagvaarding in hoger beroep onder de
punten II en III alsmede bij Memorie van Grieven met Conclusie niet ontvankelijk te
verklaren dan wel af te wijzen.
III De door de man gevorderde verdeling, naar vermeerdering van Eis in 1e aanleg en
zoals genoemd in het vonnis van de Rechtbank Zwolle [woonplaats] van 19 december 2012
onder de punten 5, 7 en 8 op pagina 2 en 3 van dat vonnis toe te wijzen.
IV Kosten rechtens."
1.7
[appellante] heeft in het incidenteel appel geconcludeerd tot afwijzing van het gevorderde.
2. De verdere beoordeling
De vaststaande feiten
2.1
Tussen partijen staat als niet, dan wel onvoldoende weersproken, het volgende vast:
2.1.1
Partijen zijn op [in] 1989 in algehele gemeenschap van goederen met elkaar gehuwd.
2.1.2
Bij beschikking van 10 oktober 2007 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken. Deze beschikking is op 6 november 2007 ingeschreven in de daartoe bestemde registers van de burgerlijke stand.
2.1.3
Partijen hebben in 1995 tijdens hun huwelijk de voormalig echtelijke woning aan de [adres] te [woonplaats] gekocht. Voor de financiering daarvan zijn zij, onder hoofdelijke aansprakelijkheid, bij de SNS Bank N.V. een overeenkomst van geldlening aangegaan met een hoofdsom van € 280.500,-. Ter zekerheid voor de terugbetaling van het geleende is ten behoeve van de SNS Bank N.V. een recht van hypotheek op genoemde woning gevestigd. Partijen houden verder een effectendepot nr. [nummer] bij de SNS bank, welk depot is verpand aan die bank, en zij beschikken over een kapitaalsverzekering bij Interlloyd Levensverzekeringen maatschappij N.V. De woning heeft thans een waarde die aanzienlijk lager is dan de hypothecaire schuld, waardoor ook wanneer rekening wordt gehouden met de waarde van het effectendepot en de kapitaalsverzekering, bij verkoop van de woning een aanzienlijke restschuld zal overblijven.
2.1.4
[appellante] heeft van 6 november 2007 tot 3 oktober 2009 in de voormalig echtelijke woning gewoond en daarna heeft [geïntimeerde] de woning betrokken. [geïntimeerde] heeft vanaf
6 november 2007 de hypothecaire lasten voldaan.
2.1.5
Ten tijde van de ontbinding van het huwelijk hadden partijen tevens een schuld bij Interbank groot € 30.027,37 en een debetstand van € 3.696,92 op de betaalrekening van partijen bij de SNS bank.
2.1.6
Bij beschikking van 7 april 2008 van de rechtbank Zwolle-Lelystad is de definitieve toepassing van de schuldsaneringsregeling uitgesproken ten aanzien van [appellante].
2.1.7
De schuldsanering is op 16 september 2011 beëindigd door het verbindend worden van de slotuitdelingslijst onder toepassing van de zogenoemde 'schone lei'.
2.1.8
Op 19 oktober 2011 heeft [geïntimeerde] de inleidende dagvaarding in de onderhavige procedure tot scheiding en deling van de tussen partijen bestaande (ontbonden) huwelijksgoederengemeenschap uitgebracht.
2.1.9
De voormalig echtelijke woning staat thans te koop.
De beslissing van de rechtbank
2.2
De rechtbank heeft in het vonnis van 19 december 2012 onder meer overwogen en beslist dat aan [appellante] voor de hypothecaire schuld geen 'schone lei 'is verleend en dat zij samen met [geïntimeerde] voor de voldoening van die schuld hoofdelijk aansprakelijk is gebleven.
Vervolgens heeft de rechtbank in het dictum van dat vonnis - kort weergegeven -
- onder 5.1. de verdeling van de tussen partijen bestaande gemeenschap vastgesteld in die zin dat de kleding en lijfgoederen, de inboedel en de polissen levensverzekering bij Zwitserleven zijn verdeeld;
- onder 5.2. [appellante] veroordeeld om [geïntimeerde] toestemming te geven voor onderhandse verkoop van de woning aan de [adres] te [woonplaats] en om [geïntimeerde] te machtigen al het nodige te verrichten om - al dan niet door inschakeling van derden - tot verkoop van die woning te geraken, alsmede om tot opheffing te komen van het effectendepot en de kapitaalsverzekering;
- onder 5.3. bepaald dat, indien [appellante] in gebreke blijft te voldoen aan voorgaande veroordeling, het vonnis op de voet van artikel 3:300 BW dezelfde kracht heeft als een in wettige vorm opgemaakte akte waarbij [appellante] toestemming geeft voor genoemde verkoop en het verrichten van handelingen om tot opheffing van het effectendepot en de kapitaalverzekering te komen;
- onder 5.4. [appellante] veroordeeld om te dulden dat de kosten van de eventueel ingeschakelde derden ten laste van de opbrengst van de woning komen en onderdeel zullen uitmaken van de restschuld van de woning;
- onder 5.5. bepaald dat na verkoop van de woning de totale onder- of overwaarde van de woning tussen partijen bij helfte zal worden gedeeld in die zin dat ieder der partijen voor de helft van de onderwaarde draagplichtig wordt.
De rechtbank heeft voorts onder 5.6 tot en met 5.11 verstaan dat partijen hun medewerking zullen verlenen aan de levering van de in de verdeling betrokken goederen, [geïntimeerde] veroordeeld tot betaling aan [appellante] van de helft van het saldo op de spaarloonrekening, bepaald dat partijen elk gehouden zijn om de helft van de kosten verbonden aan de uitvoering van deze verdeling te voldoen, het vonnis uitvoerbaar bij voorraad verklaard, bepaald dat iedere partij de eigen kosten van de procedure draagt en het meer of anders gevorderde afgewezen.
De wijziging van eis
2.3
[appellante] heeft in de memorie van grieven hetgeen zij in de appeldagvaarding heeft gevorderd verminderd en gewijzigd op de wijze als uit het voorgaande blijkt. Tegen de wijziging van eis heeft [geïntimeerde] geen verweer gevoerd. Het hof acht de wijziging van eis niet in strijd met de eisen van een goede procesorde en zal daarom beslissen op hetgeen in de memorie van grieven is gevorderd.
De grieven in het principaal appel
2.4
[appellante] komt in hoger beroep uitsluitend op tegen de in het dictum van het vonnis van de rechtbank van 19 december 2012 onder 5.5. gegeven beslissing en zij heeft daartoe de volgende grieven opgeworpen.
2.5
[appellante] heeft grief I gericht tegen overweging 4.5. van het vonnis van de rechtbank dat de wettelijke schuldsaneringsregeling meebrengt dat:
- een hypothecaire vordering niet onder de schuldsaneringsregeling valt met als gevolg dat de schuldenaar tijdens de schuldsanering de hypothecaire rente verschuldigd blijft;
- de hypothecaire vordering bij beëindiging van de schuldsaneringsregeling niet onder de 'schone lei' valt en
-dat dit slechts anders zou zijn indien de woning gedurende de schuldsaneringsregeling was verkocht.
Grief II is gericht tegen de overweging 4.6. van het vonnis van de rechtbank dat, nu de woning niet tijdens de schuldsaneringsregeling is verkocht, aan [appellante] voor de hypothecaire schuld geen 'schone lei' is verleend en zij samen met [geïntimeerde] daarvoor hoofdelijk aansprakelijk is gebleven.
2.6
[appellante] voert daartoe onder meer aan dat ingevolge het bepaalde in artikel
358 lid 5 Fw de werking van de 'schone lei, als bepaald in artikel 358 lid 1 Fw, geen toepassing vindt ten aanzien van een vordering waarvoor (1) een hypotheek tot zekerheid strekt die is gevestigd op een registergoed waarin de schuldenaar woonachtig is en (2) indien op de rente van deze vordering art. 303 lid 3 Fw van toepassing is.
Volgens [appellante] wordt aan die twee voorwaarden niet voldaan, zodat geen sprake is van de in artikel 358 lid 5 beschreven uitzondering op de werking van de 'schone lei'. [appellante] betoogt dat de hypothecaire vordering daarom valt onder de werking van de aan haar toegekende 'schone lei'.
Subsidiair stelt [appellante] dat de schuldsaneringsregeling in ieder geval werkt met betrekking tot de na verkoop van de woning eventueel resterende, concurrente, vordering van de SNS bank.
2.7
[geïntimeerde] heeft het door [appellante] gestelde gemotiveerd weersproken.
2.8
Het hof neemt tot uitgangspunt dat de wettelijke regeling betreffende schuldsanering, en in het bijzonder het bepaalde in artikel 299 lid 3 jo artikel 57 Fw, mee brengt dat een vordering die bestaat op het moment dat de schuldsaneringsregeling van toepassing wordt verklaard, niet onder de werking van de schuldsaneringsregeling valt zolang deze vordering in de periode dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is wordt gedekt door een pand of hypotheek. Dit wordt slechts anders wanneer het goed waarop het pand rust of de hypotheek is gevestigd gedurende de periode dat de schuldsaneringsregeling van toepassing is te gelde wordt gemaakt en de opbrengst daaruit niet voldoende blijkt te zijn om de vordering volledig te voldoen. In dat geval zal, mede gezien het bepaalde in artikel 59 Fw, het resterende deel van de vordering als concurrente vordering onder de toepassing van de schuldsaneringsregeling komen te vallen. Daaraan kunnen de wetswijzigingen, zoals die in 2008 ten aanzien van artikel 303 lid 3 en artikel 358 lid 5 Fw hebben plaatsgevonden niet afdoen, gelijk de Hoge Raad in zijn arrest van 13 maart 2009 (ECLI:NL:HR:2009:BG7996) in rechtsoverweging 3.7.2. op de daar vermelde gronden heeft overwogen, zodat het te dezen door [appellante] ingenomen standpunt moet worden verworpen.
2.9
[appellante] is derhalve naast [geïntimeerde] hoofdelijk aansprakelijk gebleven voor de voldoening van de vordering van de SNS bank.
2.10
De stellingen van [appellante] dat zij door deze beslissing het onbedoelde slachtoffer wordt van een situatie waarin de hypotheekhouder en de bewindvoerder geen belang hebben bij verkoop als bedoeld in artikel 57 en 58 Fw en waarin zij zelf geen mogelijkheid heeft om verkoop van de woning af te dwingen, geeft het hof geen aanleiding om anders te beslissen. [appellante] heeft haar verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling ingediend voordat de verdeling van de ontbonden huwelijksgoederengemeenschap van partijen tot stand was gebracht en daarmee voordat de voor haar aan die verdeling verbonden financiële consequenties - onder meer ter zake van de woning en haar aansprakelijkheid voor de hypothecaire lening - geheel duidelijk waren. De gevolgen van het tijdstip van indienen van dat verzoek dienen naar 's hofs oordeel voor rekening en risico van [appellante] te blijven.
2.11
De grieven I en II falen.
2.12
[appellante] betoogt in grief III dat de rechtbank bij haar overwegingen over de verdeling van de draagplicht van de onder- respectievelijk overwaarde in de woning heeft miskend dat tussen partijen is afgesproken dat [geïntimeerde] de lasten van de woning voor zijn rekening zou nemen, dat partijen reeds in 2010 overeenstemming hebben bereikt over toedeling van de woning aan [geïntimeerde], waarbij [geïntimeerde] de hypothecaire schuld voor zijn rekening zou nemen, en dat [geïntimeerde] in een eerder stadium de woning juist niet wilde verkopen en zelf in die woning is blijven wonen. In grief IV stelt [appellante] dat de rechtbank heeft miskend dat een verdeling bij helfte van de onderwaarde van de woning strijdig zou zijn met de maatstaven van redelijkheid en billijkheid.
[appellante] voert daartoe aan dat zij er van is uitgegaan en er op grond van de gedragingen en schriftelijke verklaringen van [geïntimeerde] op mocht vertrouwen dat [geïntimeerde] de woning zou overnemen. Volgens haar is een verdeling bij helfte van de draagplicht in strijd is met het tussen partijen afgesproken uitgangspunt en de tussen partijen bestaande overeenstemming.
2.13
[geïntimeerde] heeft het door [appellante] gestelde weersproken. Hij heeft daartoe onder meer aangevoerd dat hij in het kader van de onderhandelingen over de verdeling niet alleen voorstellen heeft gedaan over het overnemen van de woning door hem, maar ook over de verdeling van andere goederen en schulden, waaronder een voorstel dat [appellante] de schuld aan Interbank zou overnemen. Volgens [geïntimeerde] heeft [appellante] niet ingestemd met die voorstellen.
2.14
[appellante] heeft niet bestreden dat het voorstel van [geïntimeerde] om de woning toebedeeld te krijgen en om de hypothecaire schuld voor zijn rekening te nemen is gedaan in het kader van de onderhandelingen over de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap van partijen. Zij heeft evenmin bestreden dat de verdeling niet tot stand is gekomen. Er zijn derhalve geen afspraken gemaakt over de partiële verdeling van de woning waaraan [geïntimeerde] gebonden is. De omstandigheden dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is verklaard en dat zij inmiddels een 'schone lei' heeft verkregen brengen mee dat zij niet langer kan worden aangesproken op betaling van de schuld aan onder meer Interbank. Een verdeling als door [geïntimeerde] was voorgesteld, namelijk een verdeling waarbij [appellante] de schuld aan Interbank voor haar rekening zal nemen, ligt dan niet voor de hand omdat Interbank die schuld alleen op [geïntimeerde] zal kunnen verhalen.
Het hof is van oordeel dat [appellante] in deze omstandigheden niet heeft kunnen en mogen verwachten dat [geïntimeerde], in het kader van de verdeling, de woning zonder verrekening van de waarde zou hebben overgenomen en dat hij daarbij de hypothecaire schuld voor zijn rekening zou hebben genomen. Het door [appellante] gestelde is dan ook niet voldoende om te oordelen dat [appellante], die ook thans nog hoofdelijk aansprakelijk is voor de voldoening van de hypothecaire schuld, te dier zake in de interne verhouding tussen partijen niet (langer) voor de helft draagplichtig is.
Nu de rechtbank, onbestreden in hoger beroep, heeft beslist dat de in gemeenschappelijk eigendom aan partijen toebehorende woning zal worden verkocht en nu vaststaat dat de opbrengst uit die verkoop niet voldoende zal zijn om de hypothecaire schuld te voldoen is het, mede gezien het in overweging 2.10 overwogene, redelijk en billijk dat [appellante] voor de helft zal moeten bijdragen in het deel van die schuld dat niet uit de opbrengst van de woning kan worden voldaan.
2.15
Het door [appellante] voor het overige gestelde is niet voldoende om tot een ander oordeel te komen.
De grieven III en IV falen.
Grief V heeft geen zelfstandige betekenis en zal onbesproken worden gelaten.
2.16
Het hof passeert het bewijsaanbod van [appellante] omdat dat niet voldoende is gespecificeerd.
De grieven in het incidenteel appel
2.17
[geïntimeerde] stelt in grief A dat de rechtbank ten onrechte de bedragen die hij heeft betaald aan rente en aflossing op de schuld bij Interbank en die hij heeft betaald ter aflossing van een negatief saldo op een betaalrekening bij de SNS bank (zie overweging 2.1.5.), niet voor de helft ten laste van [appellante] heeft gebracht.
[geïntimeerde] erkent dat die schulden al bestonden op het moment dat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing werd verklaard. Volgens hem zijn de schulden echter niet betrokken bij die schuldsaneringsregeling omdat hij vergeefs heeft geprobeerd om de schulden onder de aandacht te brengen van de bewindvoerder die was benoemd in de schuldsaneringsregeling van [appellante]. [geïntimeerde] stelt dat [appellante] daarom in ieder geval de helft van de door hem aan Interbank betaalde aflossing aan hem moet voldoen. [geïntimeerde] is subsidiair van mening dat de schulden die onder de schone lei vallen zijn omgezet in een verplichting van moraal en fatsoen van [appellante] om de helft daarvan aan hem te voldoen.
2.18
Het hof oordeelt daaromtrent alsvolgt. De vordering van Interbank en de vordering van de SNS bank ter zake van de debetstand op de betaalrekening bij de SNS bank bestonden al toen de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing werd verklaard.
Deze vorderingen vallen daarom ingevolge het bepaalde in artikel 299 Fw onder de werking van de schuldsaneringsregeling. Uit artikel 299 lid 1 aanhef en onder a en e Fw volgt dat [geïntimeerde] hetgeen hij na de ontbinding van het huwelijk van partijen met betrekking tot die vorderingen aan de schuldeisers heeft voldaan, niet op [appellante] kan verhalen. De vorderingen betreffende betalingen verricht na de ontbinding van het huwelijk, maar voordat de schuldsaneringsregeling op [appellante] van toepassing is verklaard vallen onder de werking van de schuldsaneringsregeling. Ter zake van nadien gedane betalingen komt [geïntimeerde] geen regresrecht jegens [appellante] toe.
Uit artikel 358 lid 1 Fw volgt dat nadat een saniet de 'schone lei' heeft verkregen ook vorderingen die niet geverifieerd zijn niet langer afdwingbaar zijn. Het voorgaande brengt mee dat [geïntimeerde], ook indien de bewindvoerder voornoemde vorderingen niet op de lijst van schulden van [appellante] heeft geplaatst, de door [geïntimeerde] met betrekking tot de vorderingen betaalde rente en aflossing onder de door [appellante] verkregen 'schone lei' valt en dat [geïntimeerde] te dier zake geen vordering jegens [appellante] toekomt.
2.19
De subsidiaire stelling van [geïntimeerde] over het bestaan van een natuurlijke verbintenis laat het hof onbesproken, omdat wat daar ook van zij, een natuurlijke verbintenis niet rechtens afdwingbaar is en dus niet kan leiden tot een veroordeling van [appellante] om enig bedrag aan [geïntimeerde] te betalen, als door [geïntimeerde] gevorderd.
2.20
Grief A faalt.
2.21
Door voornoemde beslissing op de subsidiaire stelling van [geïntimeerde] is het belang aan de behandeling van grief B in het incidenteel appel komen te ontvallen. Het hof zal deze grief verder onbesproken laten.
2.22
Het hof leest in het gestelde onder 17 van de antwoordakte van [geïntimeerde] een bewijsaanbod van [geïntimeerde] en passeert dit, nu dat niet voldoende is gespecificeerd.
De slotsom
In het principaal en in het incidenteel appel
2.23
Het hof zal het vonnis waarvan beroep bekrachtigen.
2.24
Het hof zal verder de kosten van de procedure in hoger beroep compenseren in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt, omdat partijen gewezen echtelieden zijn.
De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
In het principaal en in het incidenteel appel:
bekrachtigt het vonnis van 19 december 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad, waarvan beroep;
bepaalt dat iedere partij de eigen kosten draagt.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit arrest is gewezen door mr. W. Breemhaar, mr. J.D.S.L. Bosch en mr. I. Tubben en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op dinsdag 18 november 2014.
Uitspraak 04‑06‑2013
Mrs. M.W. Zandbergen, L. Janse, B.J.H. Hofstee
Partij(en)
arrest van de tweede kamer van 4 juni 2013
in de zaak van
[de vrouw],
wonende te [woonplaats],
appellante,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: [de vrouw],
advocaat: mr. A.D.G. Bakker, kantoorhoudend te Lelystad,
tegen
[de man],
wonende te [woonplaats],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [de man],
advocaat: mr.drs. H.M.A.W. Erven, kantoorhoudend te Lelystad.
1. Het geding in eerste aanleg
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in de vonnissen van 8 februari 2012 en 19 december 2012 van de rechtbank Zwolle-Lelystad respectievelijk Midden-Nederland, locatie Lelystad.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
[de vrouw] heeft bij exploot van 15 maart 2013 aangezegd van het vonnis van 19 december 2012 in hoger beroep te komen, met dagvaarding van [de man] voor dit hof.
2.2
Ter rolle van 26 maart 2013 is de zaak aangebracht en is [de man] bij advocaat verschenen.
2.3
Partijen hebben opgave van hun verhinderingen gedaan en appellante heeft in kopie het volledige procesdossier van de eerste aanleg overgelegd.
3. De beoordeling
3.1
Het hof ziet aanleiding om een comparitie van partijen te gelasten. Het doel is het beproeven van een schikking. Met het oog daarop kunnen inlichtingen worden ingewonnen. Daarnaast zal de comparitie benut kunnen worden om de mogelijkheden van mediation te bezien of overleg te voeren over het verdere verloop van de procedure, indien ter zitting geen schikking mocht worden bereikt.
3.2
Indien een partij zich bij gelegenheid van de comparitie van partijen wenst te beroepen op schriftelijke bescheiden, dient zij ervoor zorg te dragen dat de raadsheer-commissaris en de wederpartij uiterlijk twee weken voor de dag van de zitting een afschrift van die bescheiden hebben ontvangen. Bedoelde bescheiden zullen in beginsel slechts worden gebruikt ten behoeve van de comparitie en niet worden gehecht aan het proces-verbaal, zodat zij in geval van voortzetting van de procedure (desgewenst) alsnog bij conclusie of akte in het geding gebracht moeten worden.
3.3
Indien partijen uiterlijk twee weken na het wijzen van dit arrest de raadsheer-commissaris eenparig verzoeken om van de comparitie af te zien, zal deze geen doorgang vinden en zal een nieuwe roldatum worden bepaald voor memorie van grieven.
4. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bepaalt dat partijen [de vrouw] en [de man] in persoon, tezamen met hun advocaten zullen verschijnen voor mr. M.W. Zandbergen, benoemd tot raadsheer-commissaris;
bepaalt dat de zitting zal worden gehouden in het Paleis van Justitie, Wilhelminaplein 1 te Leeuwarden op woensdag 26 juni 2013 om 10.00 uur;
bepaalt dat bij deze comparitie geen gelegenheid bestaat om pleitnotities voor te dragen;
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit arrest is gewezen door M.W. Zandbergen, voorzitter, L. Janse en B.J.H. Hofstee en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 4 juni 2013
[mr. J.H Kuiper]