Hof Amsterdam, 14-10-2014, nr. 200.145.625/01
ECLI:NL:GHAMS:2014:5694
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-10-2014
- Zaaknummer
200.145.625/01
- Roepnaam
Lidl/Achema
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:5694, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑10‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:344, Niet ontvankelijk
Uitspraak 14‑10‑2014
Inhoudsindicatie
Heropening voorlopig getuigenverhoor niet in strijd met goede procesorde. In het algemeen geen hoger beroep van toewijzing voorlopig getuigenverhoor. Verzekeraar heeft € 2,5 mln uitbetaald.
Partij(en)
beschikking
___________________________________________________________________ _ _
GERECHTSHOF AMSTERDAM
afdeling civiel recht en belastingrecht, team II
zaaknummer : 200.145.625/01
zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/518141/HA RK 12-194
beschikking van de meervoudige burgerlijke kamer van 14 oktober 2014
inzake
de vennootschap naar Duits recht
LIDL NEDERLAND GmbH,
gevestigd te Heilbronn (Duitsland), kantoorhoudend te Huizen,
appellante,
advocaat: mr. P.W. Tubbergen te Rotterdam,
tegen:
de naamloze vennootschap
ACHMEA SCHADEVERZEKERINGEN N.V.,
gevestigd te Apeldoorn,
geïntimeerde,
advocaat: mr. B.M. Stroetinga te Eindhoven.
Partijen worden hierna aangeduid als Lidl en Achmea.
1. Procesverloop
1.1
Lidl is bij beroepschrift met producties, dat op 22 april 2014 is ontvangen ter griffie van het hof, onder aanvoering van vier grieven, in hoger beroep gekomen van de beschikking van de rechter-commissaris, rechtbank Amsterdam van 7 maart 2014. Het beroepschrift strekt ertoe dat het hof genoemde beschikking zal vernietigen en opnieuw rechtdoende, Achmea niet-ontvankelijk zal verklaren in haar verzoek tot heropening van het voorlopig getuigenverhoor, althans dit verzoek af zal wijzen met veroordeling van Achmea in beide instanties.
1.2
Achmea heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen ter griffie van het hof op24 juni 2014. Daarin concludeert Achmea tot bekrachtiging van de bestreden beschikking, met veroordeling van Lidl in de kosten van het geding.
1.3
Op 12 september 2014 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Daarbij hebben mr. Tubbergen voornoemd en mr. Stroetinga voornoemd namens partijen respectievelijk het hoger beroep en het verweer nader toegelicht. Verder is verschenen [naam] , jurist bij Achmea.
Vervolgens is uitspraak bepaald.
2. Beoordeling
2.1
Het gaat in deze zaak – voor zover van belang – om het volgende.
2.1.1
Achmea heeft bij verzoekschrift de rechtbank verzocht een voorlopig getuigenverhoor te bevelen. Door middel van dit getuigenverhoor wenst Achmea bewijs te verzamelen voor haar stelling dat zij ten onrechte een bedrag van € 2.500.000,-- aan verzekeringspenningen namens haar verzekerde Distributie Unit Bergschenhoek B.V. aan Lidl heeft uitbetaald. Lidl heeft tegen dit verzoek verweer gevoerd.
2.1.2
De rechtbank te Amsterdam heeft bij beschikking van 18 oktober 2012 het verzoek van Achmea tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor toegewezen.
Lidl is tegen die beschikking in hoger beroep gekomen, waarin Lidl door dit hof bij beschikking van 12 maart 2013 niet-ontvankelijk is verklaard. Het verhoor is op28 maart 2013 aangevangen door het horen van H.L. Dijksterhuis, de schade-behandelaar in dienst van Lidl.
2.1.3
De verklaring [de schade-behandelaar] heeft Achmea aanleiding gegeven om op 11 april 2013 een verzoek bij de rechtbank in te dienen, teneinde bij rogatoire commissie twee getuigen in Duitsland te doen horen. Bij beschikking van 30 mei 2013 heeft de rechter-commissaris het verzoek van Achmea toegewezen. De rechter-commissaris heeft daarbij de behandeling aangehouden om Achmea in de gelegenheid te stellen (onder meer) de gegevens van de in Duitsland te horen getuigen te verstrekken.
2.1.4
Op 9 oktober 2013 heeft de rechter-commissaris het voorlopig getuigenverhoor gesloten, omdat er geen zicht op was dat Achmea de verzochte gegevens binnen afzienbare tijd kon verstrekken. Achmea heeft bij brief van 10 oktober 2013 de rechter-commissaris verzocht het voorlopig getuigenverhoor te heropenen, welk verzoek op16 oktober 2013 is afgewezen omdat, kort gezegd, gegevens van de te horen getuigen ontbraken. Bij brief van 4 februari 2014 heeft Achmea (andermaal) heropening verzocht waarbij zij wel de gegevens van de getuigen heeft verstrekt.
2.1.5
De rechter-commissaris heeft bij brief van 7 maart 2014 het voorlopig getuigenverhoor heropend. Het beroep richt zich tegen die beslissing.
2.2
Het hof overweegt als volgt. De wet voorziet niet in een bepaling die de heropening van een voorlopig getuigenverhoor regelt. Bij gebreke van een zodanige regeling, dient het onderhavige beroep van Lidl te worden beoordeeld overeenkomstig de bepalingen die gelden voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor.
2.3
Analoge toepassing van die regels die gelden voor het houden van een voorlopig getuigenverhoor, brengt mee dat, gelet op het bepaalde in artikel 188 lid 2 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), tegen de beslissing tot heropening geen hogere voorziening openstaat. Dit is slechts anders indien er in appel over wordt geklaagd dat artikel 186 Rv ten onrechte dan wel met verzuim van essentiële vormen is toegepast, of ten onrechte buiten toepassing is gelaten.
2.4
Nu Lidl in haar hoger beroep geen gronden heeft aangevoerd die strekken tot doorbreking van het appelverbod van artikel 188 lid 2 Rv, zal het hof Lidl niet-ontvankelijk verklaren in het hoger beroep. De enkele stelling van Lidl dat zij van de rechter-commissaris toestemming heeft gekregen hoger beroep in te stellen maakt het voorgaande niet anders.
2.5
Gelet op deze uitkomst faalt de eerste grief en behoeven de overige door Lidl aangevoerde grieven geen nadere bespreking.
2.6
Ten overvloede overweegt het hof nog dat, anders dan Lidl heeft gesteld, de heropening van het voorlopig getuigenverhoor niet in strijd is met de goede procesorde. Bij beschikking van 30 mei 2013 heeft de rechter-commissaris Achmea opgedragen de benodigde personalia van de in Duitsland te horen getuigen te verstrekken en heeft deze daarbij de zaak aangehouden tot 27 juli 2013. Achmea heeft tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep verklaard dat het ondanks haar inspanningen lastig was de benodigde personalia van de getuigen te achterhalen waardoor het haar niet lukte om binnen de gestelde termijn deze aan de rechter-commissaris over te leggen, ook niet nadat haar een aantal keren uitstel was verleend. Gesteld noch gebleken is dat Achmea bij het achterhalen van de gegevens niet of onvoldoende voortvarend te werk is gegaan en dat zij opzettelijk de rechtspleging heeft vertraagd. Bovendien acht het hof de periode tussen de eerste termijn, 27 juli 2013, en het uiteindelijke overleggen van de benodigde gegevens door Achmea op 4 februari 2014 niet zodanig dat sprake is van, zoals door Lidl gesteld, schending van de redelijke termijn in de zin van artikel 6 Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.7
Lidl zal, als de in het ongelijk gestelde partij, in de kosten van het hoger beroep worden veroordeeld.
3. Beslissing
Het hof:
- verklaart Lidl niet-ontvankelijk in het hoger beroep;
- veroordeelt Lidl in de proceskosten van het hoger beroep, aan de zijde van Achmea gevallen en tot op heden begroot op € 704,- aan verschotten en€ 1.788,- aan salaris advocaat.
Deze beschikking is gegeven door mrs. D. Kingma, D.J. van der Kwaak en R.J.Q. Klomp en door de rolraadsheer in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.