Aan het verweerschrift van het OM d.d. 1 augustus 2018 is een kennisgeving handhaving beslag ex art. 103 Sv gehecht d.d. 4 mei 2018 en een bevel tot inbeslagneming (art. 94a Sv) gehecht. Tevens is de “vordering machtiging conservatoir beslag (art. 103 Sv) handhaven” bijgevoegd die inhoudt: “Overwegende dat ten laste van verdachte / veroordeelde voorwerpen in klassiek beslag (ex art. 94 Sv) zijn genomen, maar dat het wenselijk is dit beslag als conservatoir beslag (ex art. 94a Sv) te handhaven. Het betreft de voorwerpen die zijn vermeld op de aan deze vordering gehechte bijlage.” De bijlage vermeldt een contant geldbedrag van € 34.265,00.Op de vordering heeft de RC ingevuld dat hij de machtiging verleent.
HR, 07-07-2020, nr. 18/05065
ECLI:NL:HR:2020:1169
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
07-07-2020
- Zaaknummer
18/05065
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2020:1169, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 07‑07‑2020; (Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2020:498
ECLI:NL:PHR:2020:498, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 26‑05‑2020
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2020:1169
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2020-0266
Uitspraak 07‑07‑2020
Inhoudsindicatie
Beklag, beslag ex art. 94a Sv op o.m. geldbedragen onder ander dan klager t.z.v. verdenking van hennepteelt. Heeft Rb juiste maatstaf toegepast? HR herhaalt relevante overwegingen uit ECLI:NL:HR:2010:BL2823 m.b.t. toepasselijke maatstaf of buiten redelijke twijfel is dat derde die ex art. 552a Sv om teruggave verzoekt als eigenaar moet worden aangemerkt en, zo ja, of zich situatie van art. 94a.4 of 94a.5 Sv voordoet. Door m.b.t. inbeslaggenomen geldbedragen als maatstaf aan te leggen dat “niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde oordeelt geldboete, betalingsverplichting aan Staat ter ontneming van w.v.v. en/of schadevergoedingsmaatregel ex. art. 36f Sr zal opleggen”, heeft Rb andere dan toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. Volgt partiële vernietiging en terugwijzing (t.a.v. geldbedragen).
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 18/05065 B
Datum 7 juli 2020
BESCHIKKING
op het beroep in cassatie tegen een beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 6 augustus 2018, nummer RK 18/468, op een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a van het Wetboek van Strafvordering, ingediend
door
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de klager.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de klager. Namens deze heeft C.E. van Dijk, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal T.N.B.M. Spronken heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de rechtbank Noord‑Nederland, locatie Leeuwarden.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt dat de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift een onjuiste maatstaf heeft toegepast.
2.2
De rechtbank heeft het namens de klager ingediende klaagschrift ongegrond verklaard, voor zover dat strekt tot opheffing van het beslag op twee geldbedragen die onder een ander in beslag zijn genomen. De rechtbank heeft daartoe, voor zover in cassatie van belang, het volgende overwogen:
“Onder [betrokkene 1] is op 13 maart 2018, op verdenking van hennepteelt onder meer een aantal sieraden en geldbedragen inbeslaggenomen.
Klager stelt eigenaar te zijn van een aantal van deze sieraden en een inbeslaggenomen geldbedrag van euro 22.000,00 en een geldbedrag van euro 5.450,00.
(...)
Voor wat betreft de inbeslaggenomen geldbedragen is de rechtbank van oordeel dat het hierop rustende conservatoire beslag gehandhaafd dient te blijven en dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave op dit moment. Niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde oordeelt een geldboete, een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een schadevergoedingsmaatregel ex. art. 36f Sr. zal opleggen.
Beslissing
De rechtbank verklaart voormeld klaagschrift ongegrond voor zover dit de inbeslaggenomen geldbedragen betreft,
verklaart het klaagschrift voor zover dit de in het klaagschrift genoemde goederen onder 3 tot en met 21 betreft gegrond en beveelt de teruggave daarvan voor zover deze daadwerkelijk in beslag zijn genomen en nog niet aan klager zijn teruggegeven.”
2.3
Artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) luidt:
“1. In geval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen inbeslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen geldboete.
2. In geval van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslag genomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een naar aanleiding van dat misdrijf op te leggen verplichting tot betaling van een geldbedrag aan de staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel.
3. Ingeval van verdenking van een misdrijf, waarvoor een geldboete van de vierde categorie kan worden opgelegd, kunnen voorwerpen in beslaggenomen worden tot bewaring van het recht tot verhaal voor een ter zake van dat misdrijf op te leggen maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.
4. Voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie, in het in het eerste lid bedoelde geval, de geldboete kan worden opgelegd of degene aan wie, in het in het tweede lid bedoelde geval, het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen, of degene aan wie, in het in het derde lid bedoelde geval, de maatregel als bedoeld in artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht kan worden opgelegd, kunnen in beslag worden genomen indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijze kon vermoeden.
5. In het geval, bedoeld in het vierde lid, kunnen tevens andere aan de betrokken persoon toebehorende voorwerpen in beslag worden genomen, tot ten hoogste de waarde van de in het vierde lid bedoelde voorwerpen.
6. Onder voorwerpen worden verstaan alle zaken en alle vermogensrechten.”
2.4
Bij de beoordeling van het cassatiemiddel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin op de voet van artikel 94a Sv beslag rust op het inbeslaggenomen voorwerp en een derde in een beklagprocedure op de voet van artikel 552a Sv om teruggave verzoekt, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat die derde als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien die derde als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van artikel 94a lid 4 of 5 Sv voordoet (vgl. HR 28 september 2010, ECLI:NL:HR:2010:BL2823, rechtsoverweging 2.15).
2.5
Door met betrekking tot de inbeslaggenomen geldbedragen als maatstaf aan te leggen dat “niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde oordeelt een geldboete, een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een schadevergoedingsmaatregel ex. art. 36f Sr zal opleggen”, heeft de rechtbank een andere dan de toepasselijke - en dus een onjuiste - maatstaf aangelegd. De beschikking kan daarom in zoverre niet in stand blijven.
2.6
Het cassatiemiddel is gegrond. Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het eerste cassatiemiddel niet nodig.
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de beschikking van de rechtbank, maar uitsluitend voor zover het klaagschrift daarbij ongegrond is verklaard;
- wijst de zaak terug naar de rechtbank Noord-Nederland, zittingsplaats Leeuwarden, opdat de zaak in dat opzicht opnieuw wordt behandeld en afgedaan;
- verwerpt het beroep voor het overige.
Deze beschikking is gegeven door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren A.L.J. van Strien en A.E.M. Röttgering, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 7 juli 2020.
Conclusie 26‑05‑2020
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Beklag ex art. 552a Sv tegen beslag ex art. 94a Sv op geldbedragen, gelegd onder een ander dan klager. De rechtbank heeft verzuimd te onderzoeken of buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen geldbedragen moet worden aangemerkt. De AG stelt zich daarom op het standpunt dat de Hoge Raad de beslissing van de rechtbank zal vernietigen.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 18/05065 B
Zitting 26 mei 2020
CONCLUSIE
T.N.B.M. Spronken
In de zaak
[klager] ,
geboren te [geboorteplaats ] op [geboortedatum] 1949,
hierna: de klager.
1. Inleiding
1.1.
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, heeft bij beschikking van 6 augustus 2018 het klaagschrift van de klager, strekkende tot teruggave aan hem van twee geldbedragen, die onder een ander in beslag zijn genomen, ongegrond verklaard.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de klager en mr. C.E. van Dijk, advocaat te Amsterdam, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel stelt in zijn algemeenheid aan de orde dat kortgezegd het summiere karakter van de beklagprocedure ex art. 552a Sv in strijd is met art. 6 EVRM en/of art. 47 van het EU-handvest en/of art. 1 Eerste Protocol bij het EVRM, waardoor de klager is belemmerd in zijn toegang tot een rechter die zijn bezwaren in volle omvang kan toetsen.
Het tweede middel heeft betrekking op de toetsingsmaatstaf die de rechtbank bij de beoordeling van het klaagschrift heeft aangelegd. Ik zal beginnen met de bespreking van het tweede middel.
2. Het tweede middel
2.1.
Het middel klaagt dat het oordeel van de rechtbank dat het conservatoir beslag gehandhaafd moet blijven omdat niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde oordeelt een geldboete, een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een schadevergoedingsmaatregel ex art. 36f Sr zal opleggen, getuigt van een onjuiste rechtsopvatting dan wel onbegrijpelijk is.
2.2.
De bestreden beschikking houdt, voor zover voor de beoordeling van het middel van belang, het volgende in:
“Onder [betrokkene 1] is op 13 maart 2018, op verdenking van hennepteelt onder meer een aantal sieraden en geldbedragen inbeslaggenomen.
Klager stelt eigenaar te zijn van een aantal van deze sieraden en een inbeslaggenomen geldbedrag van euro 22.000,00 en een geldbedrag van euro 5.450,00. In het namens klager ingediende klaagschrift wordt onder meer gesteld dat er geen strafvorderlijk belang meer aanwezig is welke teruggave van de goederen in de weg staat.
(…) Voor wat betreft de inbeslaggenomen geldbedragen, waarop conservatoir beslag, is de officier van justitie van mening dat dit beslag gehandhaafd dient te blijven en het klaagschrift op dit punt ongegrond moet worden verklaard.
(…)
Voor wat betreft de inbeslaggenomen geldbedragen is de rechtbank van oordeel dat het hierop rustende conservatoire beslag gehandhaafd dient te blijven en dat het strafvorderlijk belang zich verzet tegen teruggave op dit moment. Niet onwaarschijnlijk moet worden geacht dat de strafrechter die later over de zaak ten gronde oordeelt een geldboete, een betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een schadevergoedingsmaatregel ex. art. 36 f Sr. zal opleggen.”
2.3.
In de toelichting op het middel wordt aangevoerd dat de rechtbank een onjuiste maatstaf heeft gehanteerd doordat zij niet heeft getoetst of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de geldbedragen moet worden aangemerkt, althans dat zij in haar beslissing hiervan geen blijk heeft gegeven.
2.4.
In haar beschikking heeft de rechtbank vastgesteld dat op de geldbedragen conservatoir beslag ligt, naar ik aanneem op grond van art. 94a Sv.1.
2.5.
Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat de rechter in een geval als het onderhavige, waarin de geldbedragen onder een ander dan de klager in beslag zijn genomen, als maatstaf moet aanleggen of zich het geval voordoet dat buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van dat inbeslaggenomen voorwerp moet worden aangemerkt en daarvan in zijn beslissing blijk moet geven. Indien de klager als eigenaar wordt aangemerkt zal de rechter tevens moeten onderzoeken, en daarvan blijk moeten geven, of zich de situatie van art. 94a lid 4 of 5 Sv voordoet.2.Indien buiten twijfel is dat de klager als eigenaar van het voorwerp moet worden aangemerkt en zich niet de situatie voordoet als bedoeld in art. 94a lid 4 of 5 lid, Sv, dient het inbeslaggenomen voorwerp aan de klager te worden teruggegeven. Onderzoek naar het belang van strafvordering is dan niet aan de orde.3.
2.6.
In dit geval heeft de rechtbank niet onderzocht of buiten redelijke twijfel is dat de klager als eigenaar van de inbeslaggenomen geldbedragen moet worden aangemerkt, maar geoordeeld dat niet onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, een geldboete, een betalingsverplichting ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel dan wel een schadevergoedingsmaatregel zal opleggen. Daarmee heeft de rechtbank niet de juiste maatstaf toegepast.
2.7.
Het middel slaagt.
3. Conclusie
3.1.
Het tweede middel slaagt. Gelet daarop behoeft het eerste middel geen bespreking. Indien de Hoge Raad anders oordeelt, dan ben ik, indien de Hoge Raad dat wenst, uiteraard bereid aanvullend te concluderen.
3.2.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot terugwijzing van de zaak naar de Noord-Nederland, locatie Leeuwarden.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 26‑05‑2020