Hof Den Haag, 17-08-2016, nr. BK-15/1086, nr. BK-15/1087, nr. BK-15/1088, nr. BK-15/1089, nr. BK-15/1090
ECLI:NL:GHDHA:2016:2398, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-08-2016
- Zaaknummer
BK-15/1086
BK-15/1087
BK-15/1088
BK-15/1089
BK-15/1090
- Vakgebied(en)
Belastingrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2016:2398, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑08‑2016; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBDHA:2015:13418, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
Cassatie: ECLI:NL:HR:2017:1611, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Vindplaatsen
V-N Vandaag 2016/1851
V-N 2016/54.1.4
Uitspraak 17‑08‑2016
Inhoudsindicatie
In geschil is of belanghebbende recht heeft op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot de startkwalificatie en op de afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg.
GERECHTSHOF DEN HAAG
Team Belastingrecht
meervoudige kamer
nummers BK-15/1086 tot en met BK-15/1090
Uitspraak d.d. 17 augustus 2016
in het geding tussen:
[X] BV, gevestigd te [Z] , belanghebbende,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Rotterdam, de Inspecteur,
op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraken van de rechtbank Den Haag (hierna: de Rechtbank) van 16 november 2015, nummers SGR 15/995, SGR 15/1001, SGR 15/1003, SGR 15/1005 en SGR 15/1006 betreffende na te melden naheffingsaanslagen en beschikkingen.
Naheffingsaanslagen, beschikkingen, bezwaar en beroep
1.1.
Aan belanghebbende zijn met dagtekening 27 juni 2014 de volgende naheffingsaanslagen in de loonheffing opgelegd en beschikkingen gegeven:
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2009 tot en met 31 december 2009 ten bedrage van € 166.958, een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 41.739 is opgelegd en een beschikking waarbij € 20.668 aan heffingsrente in rekening is gebracht;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2010 tot en met 31 december 2010 ten bedrage van € 141.303, een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 35.325 is opgelegd en een beschikking waarbij € 13.959 aan heffingsrente in rekening is gebracht;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2011 tot en met 31 december 2011 ten bedrage van € 199.274, een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 49.818 is opgelegd en een beschikking waarbij € 14.331 aan heffingsrente in rekening is gebracht;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2012 tot en met 31 december 2012 ten bedrage van € 109.218, een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 27.304 is opgelegd en een beschikking waarbij € 5.309 aan belastingrente in rekening is gebracht;
- een naheffingsaanslag over het tijdvak 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013 ten bedrage van € 35.710, een beschikking waarbij een vergrijpboete van € 8.927 is opgelegd en een beschikking waarbij € 668 aan belastingrente in rekening is gebracht.
1.2.
Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 12 januari 2015 heeft de Inspecteur de naheffingsaanslagen en de beschikkingen gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraken op bezwaar beroep bij de Rechtbank ingesteld.
1.4.
De Rechtbank heeft de beroepen ongegrond verklaard.
Loop van het geding in hoger beroep
2.1.
Belanghebbende is van de uitspraak van de Rechtbank in hoger beroep gekomen bij het Hof. In verband daarmee is een griffierecht geheven van € 497. De Inspecteur heeft een verweerschrift ingediend.
2.2.
Op 6 mei 2016, 9 mei 2016 en 10 mei 2016 heeft het Hof nadere stukken ontvangen van belanghebbende. Deze zijn in afschrift aan de Inspecteur gezonden.
2.3.
De mondelinge behandeling van de zaak heeft plaatsgehad ter zitting van het Hof van 18 mei 2016. Partijen zijn verschenen. Aldaar is een getuige gehoord. Van het door hem verklaarde en van het verhandelde ter zitting zijn processen-verbaal opgemaakt.
Vaststaande feiten
3. Op grond van de stukken van het geding en het ter zitting verhandelde gaat het Hof in hoger beroep uit van de door de Rechtbank onder 1 tot met 3 van haar uitspraak vermelde feiten, waarbij de Rechtbank belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid.
“1. De bedrijfsactiviteiten van eiseres bestaan uit het aan het werk helpen van voormalig uitkeringsgerechtigden.
2. Eiseres heeft in haar loonaangiften over de jaren 2009 tot en met 2013 voor vierhonderd werknemers de afdrachtvermindering onderwijs startkwalificatie (afdrachtvermindering startkwalificatie) toegepast. Voorts heeft eiseres voor één werkneemster in de loonaangifte voor onder meer de maanden augustus tot en met oktober 2013 de afdrachtvermindering onderwijs beroepspraktijkvorming beroepsbegeleidende leerweg (afdrachtvermindering BBL) toegepast. Op 2 augustus 2013 heeft deze werkneemster haar MBO-diploma personeelsadministratie behaald.
3. Op grond van een in december 2013 bij eiseres ingesteld boekenonderzoek heeft verweerder geconcludeerd dat eiseres de afdrachtvermindering startkwalificatie voor de jaren 2009 tot en met 2013 alsmede de afdrachtvermindering BBL voor de maanden augustus tot en met oktober 2013 ten onrechte heeft toegepast en heeft hij de hiervoor genoemde naheffingsaanslagen en vergrijpboetes opgelegd. De bevindingen van het boekenonderzoek zijn neergelegd in een definitief controlerapport van 2 juni 2014.”
Omschrijving geschil in hoger beroep en standpunten van partijen
4.1.
In geschil is of de naheffingsaanslagen en vergrijpboeten terecht zijn opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de Inspecteur bevestigend.
4.2.
Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat zij voor de jaren 2009 tot en met 2013 recht heeft op toepassing van de afdrachtvermindering onderwijs met betrekking tot de startkwalificatie (hierna: afdrachtvermindering startkwalificatie), en voor de maand augustus 2013 op de afdrachtvermindering onderwijs voor de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg (hierna: afdrachtvermindering BBL). Zij voert daartoe - samengevat- het volgende aan. De verklaring werkloze als bedoeld in artikel 14, vijfde lid, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (WVA) is volgens belanghebbende vormvrij zodat de door de gemeente [Z] afgegeven doelgroepverklaringen waarover zij beschikt, volstaan. Dat belanghebbende niet beschikt over verklaringen van de onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 12aa, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (hierna: de verklaring Crebo-erkende opleiding) staat volgens belanghebbende niet aan het recht op de afdrachtvermindering in de weg omdat er materieel, bezien naar doel en strekking van de wet, aan de voorwaarden is voldaan.
Ten aanzien van de werkneemster die haar diploma op 2 augustus 2013 heeft behaald, bestaat volgens belanghebbende voor de hele maand augustus recht op afdrachtvermindering BBL. De naheffingsaanslagen en beschikkingen zijn volgens belanghebbende daarom, met uitzondering van de daarin begrepen naheffing ten aanzien van de per abuis over de maanden september en oktober 2013 geclaimde afdrachtvermindering BBL, onterecht opgelegd.
Subsidiair betoogt belanghebbende dat de boetebeschikkingen onterecht zijn gegeven aangezien haar geen grove schuld kan worden verweten.
4.3.
De Inspecteur heeft de standpunten van belanghebbende gemotiveerd bestreden. De verklaring werkloze dient volgens de Inspecteur van het Uwv werkbedrijf te zijn. Die verklaring en de verklaring Crebo-erkende opleiding zijn volgens hem constitutieve vereisten waaraan niet is voldaan, zodat geen recht bestaat op afdrachtvermindering startkwalificatie. Ook materieel is volgens de Inspecteur niet aan de inhoudelijke opleidingseisen voldaan. Er bestaat ook geen recht op afdrachtvermindering BBL voor de maand augustus 2013 aangezien het diploma op 2 augustus 2013 is behaald en er dus geen beroepspraktijkvorming in de maand augustus heeft plaatsgevonden.
4.4.
Voor de gronden waarop partijen hun standpunten overigens doen steunen, verwijst het Hof naar de stukken van het geding.
Conclusies van partijen
5.1.
Het hoger beroep van belanghebbende strekt tot vernietiging van de uitspraken van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraken op bezwaar en tot vernietiging van de naheffingsaanslagen, boetebeschikkingen en beschikkingen heffings- en belastingrente.
5.2.
De Inspecteur concludeert tot bevestiging van de uitspraken van de Rechtbank.
Oordeel van de Rechtbank
6. De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en daartoe het volgende overwogen, waarbij zij belanghebbende als eiseres en de Inspecteur als verweerder heeft aangeduid:
“Afdrachtverminderingen startkwalificatie en BBL
5. Op eiseres rust de bewijslast om aannemelijk te maken dat zij recht heeft op de afdrachtvermindering startkwalificatie. Naar het oordeel van de rechtbank is eiseres hierin niet geslaagd. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
6. Een inhoudingsplichtige die de afdrachtvermindering startkwalificatie in de loonaangifte wilt toepassen dient op grond van artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de Wet vermindering afdracht loonbelasting en premie voor de volksverzekeringen (de Wet), onder meer te beschikken over een verklaring van een gecertificeerde onderwijsinstelling als bedoeld in artikel 12aa, tweede lid, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering (een zogenoemde verklaring crebo-erkende opleiding). Niet in geschil is dat eiseres voor geen van haar vierhonderd medewerkers over een verklaring crebo-erkende opleiding beschikt.
Omdat het bezit van die verklaring een constitutief vereiste vormt voor toepassing van de afdrachtvermindering startkwalificatie, heeft eiseres reeds hierom daarop geen recht (zie Hoge Raad 17 april 2015, ECLI:NL:HR:2015:1043). Dat, zo eiseres heeft gesteld, wel degelijk aan de materiële opleidingsvereisten zou zijn voldaan, doet hieraan niet af.
7. Ook de stelling van eiseres dat verweerder tijdens het boekenonderzoek een ondeugdelijke deelwaarneming heeft uitgevoerd omdat hij de uitkomsten ervan heeft geëxtrapoleerd, faalt. Zoals hiervoor is overwogen, beschikte eiseres ter zake van al haar werknemers niet over de verklaring crebo-erkende opleiding. Dit is conform de uitkomst van het onderzoek. De door eiseres bij haar nadere stuk van 2 oktober 2015 overgelegde beroepspraktijkvormingsovereenkomsten maken dit niet anders, omdat die, nog daargelaten dat eiseres hierop niet als werkgever staat vermeld, niet de betreffende verklaringen behelzen. Van een schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur is geen sprake.
8. Van een schending van artikel 1 van het Eerste Protocol behorend bij het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is evenmin sprake. De wetgever is met deze regeling niet buiten de hem toekomende ruime beoordelingsmarge getreden. Eiseres heeft haar stelling dat sprake zou zijn van een individuele buitensporige last niet nader onderbouwd.
9. Ook voor wat betreft de afdrachtvermindering BBL slaagt eiseres niet in de op haar rustende bewijslast. Deze aftrekpost is blijkens artikel 14, eerste lid, onderdeel a, van de Wet enkel van toepassing in het geval de werknemer de beroepspraktijkvorming van de beroepsbegeleidende leerweg volgt. Nu de desbetreffende werkneemster op 2 augustus 2013 haar diploma heeft behaald, heeft zij in die maand geen opleiding als in vorenbedoelde zin gevolgd. Eiseres komt dan ook niet voor de afdrachtvermindering BBL in aanmerking.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen, zijn de naheffingsaanslagen terecht opgelegd.
Vergrijpboetes
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat het aan grove schuld van eiseres te wijten is dat zij te weinig belasting heeft betaald. Daarbij acht de rechtbank van belang dat de toepasselijke wet- en regelgeving op het punt van de afdrachtverminderingen dermate duidelijk is geformuleerd dat eiseres op grond hiervan op de hoogte kon zijn van de constitutieve vereisten die voor de toepassing ervan gelden.
Voor zover eiseres heeft bedoeld te stellen dat zij materieel aan de voorwaarden voor toepassing van de afdrachtvermindering startkwalificatie heeft voldaan en dat sprake is van een pleitbaar standpunt, kan zij hierin niet worden gevolgd. Noch uit het verhandelde ter zitting, noch uit de gedingstukken volgt dat eiseres heeft kunnen veronderstellen dat de verklaring crebo-erkende opleiding niet vereist was om hiervoor in aanmerking te komen. Aangezien eiseres ondanks het ontbreken van die verklaringen de afdrachtvermindering startkwalificatie heeft toegepast en zij tevens afdrachtvermindering BBL heeft geclaimd over een periode waarin door de desbetreffende werkneemster geen opleiding meer werd gevolgd, heeft eiseres dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan grove schuld van eiseres is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Van afwezigheid van alle schuld is geen sprake. Eiseres heeft geen feiten en omstandigheden aangevoerd die tot dat oordeel kunnen leiden.
12. Ook in hetgeen eiseres overigens heeft aangevoerd, zoals de maatschappelijke rol van eiseres, ziet de rechtbank geen aanleiding om de boetes te vernietigen of te matigen.
13. Gelet op het vorenstaande zijn de vergrijpboetes terecht opgelegd. De rechtbank acht de opgelegde boetes gelet op de ernst van de beboetbare feiten en de omstandigheden van het geval passend en geboden.
Heffingsrente/belastingrente
14. Eiseres heeft tegen de in rekening gebrachte heffings- en belastingrenten geen gronden ingebracht. Nu de beroepsgronden tegen de naheffingsaanslagen geen doel treffen, blijven de beschikkingen heffings- en belastingrente in stand.
Slotsom
15. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
Proceskosten
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.”
Beoordeling van het hoger beroep
Afdrachtvermindering startkwalificatie
7.1.
Artikel 14, lid 1, aanhef en letter e, van de WVA bepaalt dat de afdrachtvermindering onderwijs van toepassing is met betrekking tot de werknemer die een bij ministeriële regeling vast te stellen vorm van scholing volgt die gericht is op het op een startkwalificatieniveau brengen van personen die dat niveau missen.
7.2.
Ingevolge het bepaalde in artikel 12aa, eerste lid, van de Uitvoeringsregeling worden als vormen van scholing die zijn gericht op het op startkwalificatie brengen, aangewezen de opleidingen die zijn opgenomen in het zogenoemde Crebo-register. Op grond van het tweede lid dient de inhoudingsplichtige een schriftelijke verklaring van de onderwijsinstelling die de opleiding verzorgt (verklaring Crebo-erkende opleiding) bij de loonadministratie te bewaren.
7.3.
Ingevolge artikel 14, vijfde lid, letter b, van de WVA, is de afdrachtvermindering startkwalificatie niet van toepassing indien de werkgever niet over een verklaring beschikt waarin het UWV WERKbedrijf verklaart dat de werknemer vóór aanvang van de scholing, bedoeld in het eerste lid, letter e, van dat artikel, een werkloze is, of een voormalig werkloze is en uitsluitend als gevolg van deelname aan een re-integratietraject van een gemeente in het kader van de Wet werk en bijstand of van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in het kader van de Werkloosheidswet, niet langer een werkloze is (hierna: verklaring UWV).
7.4.
Artikel 12aa, derde lid, van de Uitvoeringsregeling afdrachtvermindering luidt voor de in geschil zijnde jaren als volgt:
‘De in artikel 14, vijfde lid, onderdeel b, van de wet bedoelde verklaring van het UWV is een schriftelijk stuk en bevat ten minste:
a. gegevens waaruit blijkt dat de werknemer een werkloze was op het tijdstip voorafgaand aan de aanvang van de dienstbetrekking;
b. het burgerservicenummer of, bij het ontbreken daarvan het sociaal-fiscaalnummer van de werknemer.’
7.5.
Artikel 14, achtste lid, van de Wet, bepaalt dat de inhoudingsplichtige een afschrift van de verklaring UWV bewaart bij de loonadministratie.
7.6.
In het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2007, nr. CPP 2007/732M, is opgenomen:
“(…) De afdrachtvermindering onderwijs geldt ook voor werknemers die extra begeleiding nodig hebben om op het zogenoemde startkwalificatieniveau te komen (hierna: de WVA-startkwalificatie; zie artikel 14, eerste lid, onderdeel e, van de WVA). De voorwaarden om de WVA-startkwalificatie toe te passen zijn: - De desbetreffende opleiding is opgenomen in het zogenoemde Crebo-register. - Er is een verklaring van de Centrale organisatie werk en inkomen (CWI) dat de werknemer een voormalige werkloze is. - De werknemer geniet een loon dat beneden het toetsloon ligt.”
7.7.
Niet in geschil is dat belanghebbende in geen enkel geval over een verklaring crebo-erkende opleiding beschikt noch over een verklaring UWV. Nu het bezit van deze verklaringen een formeel en constitutief vereiste vormt voor toepassing van de afdrachtvermindering startkwalificatie, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof reeds daarom geen recht op deze afdrachtvermindering (vgl. Hoge Raad 17 april 2015, nr. 14/04087, ECLI:NL: HR:2015:1043).
7.8.
Anders dan belanghebbende stelt, kwalificeren de door de gemeente [Z] afgegeven verklaringen niet als de vereiste verklaringen aangezien deze niet zijn gegeven door of namens het UWV WERKbedrijf. Het beroep op het gelijkheidsbeginsel kan belanghebbende niet baten, omdat zij niet aannemelijk heeft gemaakt dat sprake is van gelijke gevallen. De Inspecteur heeft immers onweersproken gesteld dat in de andere door belanghebbende bedoelde procedure sprake was van een door het UWV gegeven generieke Verklaring (ex)werkloze in plaats van een door de gemeente gegeven verklaring.
7.9.
Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, te weten dat de opleidingen in materiële zin voldeden aan de voorwaarden, dat de Inspecteur slechts deelwaarnemingen heeft verricht en niet heeft beoordeeld of in plaats van de afdrachtvermindering startkwalificatie de afdrachtvermindering BBL van toepassing was, kan niet aan het onder 7.7 opgenomen oordeel afdoen. Aangaande het laatste punt heeft de Inspecteur overigens gesteld dat op de overgelegde beroepspraktijkvormingsovereenkomsten de naam van belanghebbende niet voorkomt, wat toepassing van de afdrachtvermindering BBL reeds verhindert. Het beroep van belanghebbende op het besluit van de Staatssecretaris van Financiën van 4 juli 2007, nr. CPP 2007/732M (zie 7.6 hiervoor), op basis waarvan volgens belanghebbende een opleiding gevolgd voorafgaand aan een Crebo-opleiding kwalificeert voor de afdrachtvermindering startkwalificatie, berust naar het oordeel van het Hof op een onvolledige lezing van het besluit. Ook in dit besluit is duidelijk als voorwaarde vermeld dat de desbetreffende opleiding moet zijn opgenomen in het zogenoemde Crebo-register. Belanghebbende heeft voorts niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van schending van enig beginsel van behoorlijk bestuur. De naheffingsaanslagen zijn gelet op het voorgaande ten aanzien van de afdrachtvermindering startkwalificatie terecht opgelegd.
Afdrachtvermindering BBL
7.10.
Vaststaat dat werkneemster [Y] op 2 augustus 2013 het MBO-diploma heeft behaald. Ingevolge het arrest van de Hoge Raad van 15 januari 2016, nr. 15/00350, ECLI:NL: HR:2016:38, kan de afdrachtvermindering BBL derhalve worden toegepast voor de hele maand augustus, aangezien gelet op de doelstelling van de regeling, het geven van een loonkostensubsidie aan een werkgever voor het beschikbaar stellen van leer-arbeidsplaatsen, en mede gelet op de uitvoeringstechnische aspecten van die regeling, moet worden aangenomen dat de afdrachtvermindering kan worden toegepast tot het einde van het tijdvak waarin het afsluitend examen is afgelegd. Blijkens het cijfermatige overzicht in het dossier bedraagt die afdrachtvermindering BBL € 225. Het gelijk in deze is derhalve aan belanghebbende.
Slotsom naheffingsaanslagen
7.11.
Gelet op het voorgaande is het hoger beroep aangaande de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 gegrond en voor het overige ongegrond. De naheffingsaanslag 2013 dient te worden verminderd met € 225. Ook de in rekening gebrachte belastingrente dient dienovereenkomstig te worden verminderd.
Boetebeschikkingen
7.12.
Artikel 67f AWR bepaalt, dat indien het aan opzet of grove schuld van de belastingplichtige of de inhoudingsplichtige is te wijten dat belasting welke op aangifte moet worden voldaan of afgedragen niet, gedeeltelijk niet, dan wel niet binnen de in de belastingwet gestelde termijn, is betaald, dit een vergrijp vormt ter zake waarvan de inspecteur een boete kan opleggen van ten hoogste 100 percent.
7.13.
De Inspecteur verwijt belanghebbende grove schuld aangezien zij niet heeft onderzocht of zij aan de voorwaarden voor afdrachtvermindering voldeed, welke voorwaarden duidelijk in de wet en het Handboek Loonheffingen staan vermeld.
7.14.
Vaststaat dat de loonadministratie en de aangiftes loonheffingen werden verzorgd door Administratie en Advieskantoor [A] . De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 13 februari 2009, nr. 07/12891, ECLI:NL:HR:2009:BH2586 aangaande de toepassing van afdrachtvermindering langdurig werklozen en de doorstroomvermindering lage lonen beslist, dat indien een belastingplichtige zich laat bijstaan door een adviseur die hij voor voldoende deskundig mocht houden en aan wiens zorgvuldige taakvervulling hij niet behoefde te twijfelen, er geen aanleiding is tot het stellen van de algemene eis dat de belastingplichtige zich ter voorkoming van fouten ook zelf in de inhoudelijke aspecten van op hem toepasselijke belastingregelingen verdiept. Dit wordt niet anders door het enkele feit dat hij - al dan niet op grote schaal - gebruik maakt van de desbetreffende regeling, ook niet indien het een regeling als de onderhavige betreft.
7.15.
Anders dan in het voornoemde arrest, gaat het in de onderhavige situatie echter niet om inhoudelijke aspecten van de toepasselijke belastingregelingen, maar om betrekkelijk eenvoudige formele voorwaarden om voor toepassing van de afdrachtvermindering in aanmerking te komen (verklaring Crebo-erkende opleiding en verklaring UWV). Nu de bedrijfsactiviteiten van belanghebbende bestaan uit het begeleiden van mensen vanuit een uitkerings- naar een reguliere arbeidssituatie, had belanghebbende zich van deze formele voorwaarden voor toepassing van de onderhavige - in het marktsegment waarin zij actief is niet onbekende - afdrachtvermindering tijdig, dat wil zeggen: voor de indiening van de aangifte, op de hoogte moeten stellen. Door reeds dit na te laten, heeft belanghebbende naar het oordeel van het Hof dermate lichtvaardig gehandeld dat het aan haar grove schuld is te wijten dat te weinig belasting is betaald. Naar het oordeel van het Hof zijn de door belanghebbende aangedragen argumenten, dat zij materieel aan de voorwaarden voldeed en naar doel en strekking van de wet heeft gehandeld, onvoldoende om tot een andersluidende conclusie over de verwijtbaarheid te komen. Van afwezigheid van alle schuld dan wel een pleitbaar standpunt acht het Hof geen sprake. Dat belanghebbende een adviseur heeft ingeschakeld voor het voeren van haar loonadministratie en het indienen van haar aangiftes loonheffingen, leidt evenmin tot een ander oordeel. Daarbij heeft het Hof tevens acht geslagen op hetgeen in het controlerapport is vermeld onder “2.8 Loonadministratie”, waaruit volgt dat de adviseur slechts de door belanghebbende aangeleverde gegevens invoerde.
7.16.
Voor het jaar 2013 dient de boetegrondslag gelet op hetgeen is overwogen onder 7.10 en 7.11 met € 225 te worden verminderd. Gelet op de hoogte van de opgelegde vergrijpboeten (in totaal € 163.113) en de ernst van de vergrijpen zal het Hof de vergrijpboeten matigen naar de volgende bedragen (2009: € 20.869, 2010: € 17.662, 2011: € 24.909, 2012: € 13.652, 2013: € 4.435). De aldus gematigde boeten acht het Hof, gelet op de ernst van het vergrijp, passend en geboden.
7.17.
Het Hof komt tot de slotsom dat het hoger beroep gedeeltelijk slaagt. Daarbij overweegt het Hof dat het geen reden ziet aan te nemen dat (afgezien van het jaar 2013) de bedragen aan heffingsrente en belastingrente, waartegen geen inhoudelijke grief is ingebracht, onjuist zijn berekend. Beslist dient te worden als hierna is vermeld.
Proceskosten en griffierecht
8.1.
Het Hof acht termen aanwezig de Inspecteur te veroordelen in de door belanghebbende gemaakte proceskosten, waarbij het Hof de zaken aanmerkt als met elkaar samenhangende zaken in de zin van artikel 3 van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Het Hof stelt deze kosten, op de voet van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht in verbinding met het vorengenoemde Besluit en de daarbij behorende bijlage, voor de vorenbedoelde zaken tezamen vast op € 2.976 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor de rechtbank en voor het Hof (4 punten à € 496 x 1,5 wegens samenhang) en € 738 wegens beroepsmatig verleende rechtsbijstand in de bezwaarfase (2 punten à € 246 x 1,5 wegens samenhang), in totaal derhalve € 3.714.
8.2.
Voorts dient aan belanghebbende het voor de behandeling voor de Rechtbank gestorte griffierecht van € 328, alsmede het voor de behandeling in hoger beroep gestorte griffierecht van € 497 te worden vergoed.
Beslissing
Het Gerechtshof:
- vernietigt de uitspraak van de Rechtbank;
- verklaart de beroepen gegrond voor zover het de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente voor het jaar 2013 en de boetebeschikkingen voor alle jaren betreft;
- verklaart de beroepen ongegrond voor het overige;
- vernietigt de uitspraken op bezwaar voor zover deze zien op de naheffingsaanslag en de beschikking belastingrente voor het jaar 2013 en de boetebeschikkingen voor alle jaren;
- vermindert de naheffingsaanslag voor het jaar 2013 naar € 35.485 en vermindert de beschikking belastingrente dienovereenkomstig;
- wijzigt de boetebeschikkingen aldus dat de daarbij opgelegde vergrijpboeten worden verminderd tot € 20.869 voor het jaar 2009, € 17.662 voor het jaar 2010, € 24.909 voor het jaar 2011, € 13.652 voor het jaar 2012 en € 4.435 voor het jaar 2013;
- veroordeelt de Inspecteur in de proceskosten aan de zijde van belanghebbende, vastgesteld op € 3.714;
- gelast de Inspecteur de griffierechten van in totaal € 825 aan belanghebbende te vergoeden.
Deze uitspraak is vastgesteld door mr. S.E. Postema, mr. H.A.J. Kroon en mr. J.J.J. Engel, in tegenwoordigheid van de griffier mr. Y. Postema. De beslissing is op 17 augustus 2016 in het openbaar uitgesproken.
aangetekend aan
partijen verzonden:
Zowel de belanghebbende als het daartoe bevoegde bestuursorgaan kan binnen zes weken na de verzenddatum van deze uitspraak beroep in cassatie instellen bij de Hoge Raad der Nederlanden. Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. Bij het beroepschrift wordt een kopie van deze uitspraak gevoegd.
2. Het beroepschrift wordt ondertekend en bevat ten minste:
- - de naam en het adres van de indiener;
- - de dagtekening;
- - de vermelding van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
- - de gronden van het beroep in cassatie.
Het beroepschrift moet worden gezonden aan de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), Postbus 20303, 2500 EH Den Haag.
De partij die beroep in cassatie instelt is griffierecht verschuldigd en zal daarover bericht ontvangen van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan worden verzocht de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.