Hof 's-Hertogenbosch, 09-04-2019, nr. 200.216.788, 01
ECLI:NL:GHSHE:2019:1339
- Instantie
Hof 's-Hertogenbosch
- Datum
09-04-2019
- Zaaknummer
200.216.788_01
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHSHE:2019:1339, Uitspraak, Hof 's-Hertogenbosch, 09‑04‑2019; (Hoger beroep)
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBLIM:2017:2053
- Vindplaatsen
NTHR 2019, afl. 4, p. 216
Uitspraak 09‑04‑2019
Inhoudsindicatie
verzekeringsrecht, brand na diefstal auto, verzekerbaar belang
Partij(en)
GERECHTSHOF ‘s-HERTOGENBOSCH
Team Handelsrecht
zaaknummer gerechtshof 200.216.788
(zaaknummer rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond 5332763)
arrest van 9 april 2019
in de zaak van
1. de naamloze vennootschap Delta Lloyd Schadeverzekering N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
2. de naamloze vennootschap ASR Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
3. de naamloze vennootschap Reaal Schadeverzekeringen N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
4. de naamloze vennootschap Allianz Nederland Groep N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
5. de naamloze vennootschap Generali Schadeverzekering Maatschappij N.V.,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
appellanten,
in eerste aanleg: gedaagden,
hierna gezamenlijk: [appellanten] ,
advocaat: mr. M.H.J. Lubbers,
tegen:
[geïntimeerde] ,
wonende te [woonplaats] ,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: eiser,
hierna: [geïntimeerde] ,
advocaat: mr. B. van Treijen.
1. Het geding in eerste aanleg
Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van het vonnis van 8 maart 2017 dat de kantonrechter Roermond (rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) heeft gewezen.
2. Het geding in hoger beroep
2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 21 april 2017,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord,
- een akte van [appellanten] ,
- een antwoordakte van [geïntimeerde] .
2.2
Vervolgens hebben partijen de stukken voor het wijzen van arrest aan het hof overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2.3
[appellanten] vordert in het hoger beroep – samengevat – vernietiging van het bestreden vonnis, afwijzing van de vorderingen van [geïntimeerde] , met veroordeling van [geïntimeerde] in de kosten van beide instanties.
3. De vaststaande feiten
3.1.
Het hof gaat in hoger beroep uit van de feiten zoals beschreven in de rechtsoverwegingen 2.1 tot en met 2.5 van het bestreden vonnis. Tegen de vaststelling van deze feiten is niet gegriefd of zijn anderszins bezwaren geuit. Het betreft samengevat en door het hof aangevuld de volgende relevante feiten.
3.2.
[geïntimeerde] was de eigenaar van Volkswagen type Tiguan VGS 1.4 TSE met het kenteken [kenteken] (hierna: de auto).
3.3.
[appellanten] was de verzekeraar van de auto op grond van een door [geïntimeerde] met [gevolmachtigde] , als gevolmachtigde van [appellanten] , gesloten verzekeringsovereenkomst. [geïntimeerde] had voor de auto een zgn. ‘WA Volledig Casco Top+’ verzekering. In de polisvoorwaarden is, onder andere, bepaald:
“ARTIKEL 20
MODULE BRAND. STORM EN NATUUR
(Op uw polisblad staat of u deze module heeft verzekerd, deze is onderdeel van de dekking Beperkt Casco en Volledig Casco)
ARTIKEL 20.1
WAT IS VERZEKERD?
De maatschappij verzekert:
1 verlies van en schade aan het motorrijtuig die veroorzaakt wordt door brand, explosie, bliksem- inslag, zelfontbranding en kortsluiting, waarbij geen andere schade aan het motorrijtuig is ontstaan. Ook als deze gebeurtenissen het gevolg zijn van slijtage, reparatie-, constructie- of materiaalfouten of een andere oorzaak die in het motorrijtuig zelf ligt, is er dekking voor de schade die daardoor ontstaat;
(…)
ARTIKEL 21
MODULE DIEFSTAL
(Op uw polisblad staat of u deze module heeft verzekerd, deze is onderdeel van de dekking Beperkt Casco en Volledig Casco)
ARTIKEL 21.1
WAT IS VERZEKERD?
De maatschappij verzekert, mits ook aan de eisen in lid 3 van dit artikel is voldaan, verlies van en schade aan het motorrijtuig door:
1 diefstal en inbraak (of poging daartoe);
(…)
ARTIKEL 21.3
WANNEER HEEFT U RECHT OP VERGOEDING?
In artikel 14 staat wat volgens de algemene voorwaarden niet is verzekerd. Voor deze module geldt bovendien dat schade door diefstal of verlies alleen wordt vergoed:
1 wanneer u of de verzekerde adequate maatregelen heeft genomen om na diefstal of vermissing van de motorrijtuigsleutels diefstal of verlies van de auto door gebruik van de gestolen of vermiste sleutels te voorkomen;
2 wanneer u voldoende zorg heeft betracht om schade door diefstal, inbraak (of poging tot inbraak), joyriding, verduistering of oplichting te voorkomen Er is in ieder geval geen sprake van voldoende zorg als het motorrijtuig onbeheerd (daarmee wordt bedoeld zonder direct toezicht van een verzekerde) wordt achtergelaten terwijl:
- het motorrijtuig onvoldoende is afgesloten en/of;
- de motorrijtuigsleutels in het motorrijtuig zijn achtergelaten en/of;
- de motorrijtuigsleutels anders dan In een goed afgesloten ruimte zijn achtergelaten (…)”
[geïntimeerde] heeft zowel de module diefstal als de module brand, storm en natuur verzekerd.
3.4.
[geïntimeerde] was op 20 juni 2015 rond 13.00 uur werkzaam op een hem in eigendom toebehorende akker gelegen aan de [straatnaam] in [vestigingsplaats] . [geïntimeerde] had zijn auto geparkeerd op de toegangsstrook van de akker. [geïntimeerde] had de autosleutels in de auto achtergelaten, de auto was niet afgesloten.
3.5.
Rond 13:30 uur kwam [geïntimeerde] tot de ontdekking dat zijn auto was gestolen. [geïntimeerde] heeft daarvan aangifte gedaan bij de politie.
3.6.
Op 27 juni 2015 is de auto teruggevonden, de binnenkant van de auto was uitgebrand. [appellanten] heeft een taxateur ingeschakeld die de dagwaarde van de total loss verklaarde auto heeft vastgesteld op een bedrag van € 12.500,00.
3.7.
Bij brief van 3 augustus 2015 heeft [gevolmachtigde] namens [appellanten] dekking onder de polis geweigerd.
4. Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
4.1.
[geïntimeerde] heeft in eerste aanleg – samengevat – gevorderd de veroordeling van [appellanten] tot betaling aan [geïntimeerde] van € 12.750,00 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van de diefstal op 20 juni 2015 dan wel de brandstichting op 27 juni 2016, te vermeerderen met de buitengerechtelijke kosten en met veroordeling van [appellanten] in de proceskosten.
4.2.
De kantonrechter heeft bij vonnis van 8 maart 2017 de vorderingen van [geïntimeerde] toegewezen en daartoe, samengevat, als volgt overwogen. Het staat vast dat [geïntimeerde] zijn auto op of bij zijn akker waar hij werkzaam was heeft geparkeerd, de deuren van zijn voertuig niet heeft afgesloten en de sleutels in het voertuig heeft achtergelaten. De kantonrechter is van oordeel dat [geïntimeerde] zo handelend onvoldoende zorg heeft betracht om een diefstal te voorkomen. Gelet op het bepaalde in artikel 21.3 van de polisvoorwaarden kan [geïntimeerde] geen aanspraak maken op vergoeding van schade als gevolg van de diefstal.
Vervolgens heeft de kantonrechter beslist dat [geïntimeerde] schadevergoeding kan claimen naar aanleiding van de brandstichting. Het standpunt van [appellanten] dat nu de dekking voor de schadeveroorzakende gebeurtenis (de diefstal) is weggevallen en dientengevolge ook de dekking voor de gevolgschade (de brand), is door de kantonrechter verworpen. Het is de kantonrechter niet duidelijk geworden waar [appellanten] haar standpunt, dat na diefstal iedere vorm van verzekeringsdekking ontbreekt, op baseert. Aldus heeft de kantonrechter de vordering van [geïntimeerde] toegewezen.
5. De motivering van de beslissing in hoger beroep
5.1.
Bij de beoordeling stelt het hof voorop dat de polisvoorwaarden (productie 6 bij inleidende dagvaarding) onderdeel uitmaken van de tussen partijen gesloten verzekeringsovereenkomst. Voor zover [geïntimeerde] bij memorie van antwoord onder 24 betoogt dat deze hem niet ter hand zijn gesteld, verwerpt het hof dit betoog. [geïntimeerde] verbindt immers geen rechtsgevolg aan zijn betoog.
5.2.
Vervolgens komt aan de orde of [geïntimeerde] aanspraak kan maken op vergoeding van zijn (vermogens)schade als gevolg van de brand in de auto. [appellanten] stelt in de toelichting op de eerste grief dat dit niet het geval is omdat, kort gezegd, (1) de dekking is geschorst en (2) het verzekerd belang ontbreekt na de diefstal. Het hof oordeelt als volgt.
Verzekerbaar belang
5.3.
De tussen [geïntimeerde] en [appellanten] gesloten verzekering betreft een schadeverzekering. Een schadeverzekering strekt tot vergoeding van vermogensschade die de verzekerde zou kunnen lijden (artikel 7:944 BW). Het vermogensbelang dat de schadeverzekering dekt, vormt het verzekerbaar of verzekerde belang. Zodra een verzekerde schade lijdt in zijn vermogen, heeft hij een verzekerbaar belang.
Met de diefstal van de auto heeft [geïntimeerde] weliswaar de feitelijke macht over de auto verloren, maar [geïntimeerde] heeft zijn belang bij (het terugvinden van) de auto behouden zolang de auto niet teniet is gegaan. Daarmee heeft [geïntimeerde] ook na de diefstal een verzekerbaar belang behouden, te weten een recht op vergoeding van vermogensschade als gevolg van brand aan het voertuig. Het hof verwerpt dan ook het betoog van [appellanten] dat na de diefstal geen verzekerbaar belang meer aanwezig is.
Dekking
5.4.
[appellanten] betoogt dat de polis geen dekking meer bood ten tijde van de brand. Omdat er geen dekking is voor de schade door diefstal, biedt de polis ook geen dekking voor de (gevolg)schade die daardoor is ontstaan, aldus [appellanten] .
5.5.
Het hof overweegt als volgt. De tussen [geïntimeerde] en [appellanten] gesloten verzekeringsovereenkomst is modulair opgebouwd. In de artikelen 1 t/m 18 zijn de algemene voorwaarden opgenomen en de artikelen 19 t/m 27 zijn de bijzondere voorwaarden waarbij elk artikel een module voor een evenement betreft. Op het polisblad staat vermeld welke modules zijn verzekerd (vgl. pagina 33 van de polisvoorwaarden voor artikel 19). [geïntimeerde] heeft zowel de module diefstal (geregeld in artikel 21 van de polisvoorwaarden) als de module brand (geregeld in artikel 20 van de polisvoorwaarden) afgesloten. Ingevolge artikel 20 is schade als gevolg van brand verzekerd. Ingevolge artikel 21.3 gelden voor dekking van schade wegens diefstal blijkens de bewoordingen “Voor deze module geldt bovendien dat schade door diefstal of verlies alleen wordt vergoed” enkele aanvullende bepalingen, zoals hiervoor weergegeven onder 3.3. Het hof stelt daarom voorop dat die voorwaarden blijkens de tekst daarvan niet gelden voor dekking voor de module brand. [geïntimeerde] had dit redelijkerwijs niet anders hoeven te begrijpen. Bij de beantwoording van de stelling dat de brandschade is te beschouwen als gevolgschade van de diefstal en daarom niet gedekt is neemt het hof het volgende in aanmerking.
5.6.
In artikel 3 van de polisvoorwaarden wordt het begrip gebeurtenis als volgt omschreven:
“Een voorval of een reeks van voorvallen die met elkaar verband houden, die één oorzaak heeft en die schade aan personen en/of zaken tot gevolg heeft.”
[appellanten] betoogt dat hieruit blijkt dat zij heeft beoogd om in geval van een niet onder de dekking vallend evenement, zij ook geen dekking hoeft te bieden voor iedere vorm van mogelijke schade die het gevolg is van dat niet-gedekte evenement.
Het hof volgt [appellanten] niet in haar betoog. Niet in geschil is dat over deze polisvoorwaarde tussen partijen niet is onderhandeld. De uitleg daarvan is met name afhankelijk van objectieve factoren zoals de bewoordingen waarin de desbetreffende bepaling is gesteld, gelezen in het licht van de polisvoorwaarden als geheel en van de in voorkomend geval bij de polisvoorwaarden behorende toelichting. Ook is het uitgangspunt dat het een verzekeraar vrijstaat om in de polisvoorwaarden de grenzen te omschrijven waarbinnen hij bereid is dekking te verlenen (Vgl. HR 9 juni 2006, ECLI:NL:HR:2006:AV9435, NJ 2006, 326). Uit deze bepaling volgt niet zonder meer de betekenis die [appellanten] daaraan geeft. Als [appellanten] het door haar beoogde gevolg had willen bereiken, dan had het op haar weg gelegen om dit in duidelijke bewoordingen in de polisvoorwaarden op te nemen. Dat heeft zij nagelaten en deze onduidelijkheid dient voor haar rekening te komen.
5.7.
Anders dan [appellanten] betoogt is in de polisvoorwaarden voor dekking als gevolg van brand, niet het vereiste opgenomen dat het voertuig in de macht van [geïntimeerde] diende te zijn. Dat de auto als gevolg van de diefstal niet meer in de macht van [geïntimeerde] was, is dan ook niet beslissend voor de beoordeling of er dekking is voor de schade als gevolg van de brand.
5.8.
[appellanten] betoogt vervolgens dat het aannemelijk is dat de schade als gevolg van de brand het gevolg is van de (verwijtbare) diefstal. Omdat er geen dekking is voor de diefstal is er dus ook geen dekking voor de (gevolg)schade door de brand, aldus [appellanten] . Het hof oordeelt als volgt.
De diefstal vond plaats op 20 juni 2015, op 27 juni 2015 heeft de brand in de auto plaatsgevonden. De enkele, niet met concrete feiten onderbouwde, stelling dat er een verband is tussen het gebruik van het voertuig en de direct erna aangestoken brand is onvoldoende om te kunnen concluderen dat de schade als gevolg van de brand het gevolg is van de (verwijtbare) diefstal. Daarbij betrekt het hof hetgeen hiervoor onder 5.6 is overwogen.
5.9.
In de memorie van grieven heeft [appellanten] aangevoerd dat per brief van 25 juni 2015 [geïntimeerde] is gemeld dat de dekking vanwege de diefstal met terugwerkende kracht per 20 juni 2015 is opgeschort. [geïntimeerde] betwist deze brief te hebben ontvangen.
[appellanten] heeft enkel gesteld dat de dekking was geschorst als gevolg van de diefstal (zie memorie van grieven onder 3.3) [appellanten] betoogt dat na de diefstal iedere vorm van verzekeringsdekking ontbreekt. Ook in hoger beroep heeft [appellanten] niet duidelijk gemaakt wat de grondslag is voor dit standpunt. In de polisvoorwaarden is bij de module brand een dergelijke bepaling niet opgenomen. Deze stelling van [appellanten] wordt derhalve verworpen.
5.10.
Vervolgens betoogt [appellanten] dat [geïntimeerde] had moeten weten of begrijpen dat na een diefstal waarbij hij onvoldoende zorg in acht had genomen, iedere verdere verzekeringsdekking zou komen te vervallen. Het hof verwerpt dit betoog. Zoals uit het voorgaande volgt is in de polisvoorwaarden bij de module brand geen bepaling met een dergelijke strekking opgenomen. Met de kantonrechter is het hof van oordeel dat het op de weg van [appellanten] had gelegen om bij het opstellen van de polisvoorwaarden een dergelijke bepaling op te nemen. Nu zij dit heeft nagelaten, kan dit niet aan [geïntimeerde] worden tegengeworpen en hoefde [geïntimeerde] niet te begrijpen dat na een diefstal waarbij onvoldoende zorg in acht is genomen, iedere verdere verzekeringsdekking voor brandschade zou komen te vervallen. Grief 1 faalt.
5.11.
Ten slotte heeft [appellanten] in de tweede grief een beroep gedaan op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Het hof verwerpt dit beroep en overweegt daartoe het volgende.
[appellanten] heeft ter onderbouwing van deze stelling dezelfde argumenten aangevoerd als ten grondslag liggen aan haar beroep op het ontbreken van verzekeringsdekking. Daarbij betrekt het hof dat van enige opzet van verzekeringnemer is niet gebleken. Daarmee heeft [appellanten] onvoldoende aangevoerd om een geslaagd beroep te doen kunnen op de derogerende werking van de redelijkheid en billijkheid. Grief 2 faalt,
Eigen risico
5.12.
Bij het afsluiten van de verzekering is tussen partijen een eigen risico van € 150,00 overeengekomen. [appellanten] voert in de derde grief aan dat de kantonrechter daarmee ten onrechte niet heeft gerekend. Het hof oordeelt als volgt.
Het hoger beroep is mede bedoeld voor het aanvullen en/of verbeteren van de grondslagen en stellingen. Daarmee is het beroep van [appellanten] op het toepassen van het eigen risico niet tardief. Op het polisblad staat een eigen risico vermeld van € 150,00. Het hof zal de vordering van [geïntimeerde] dan ook verminderen met het eigen risico van € 150,00. De grief slaagt.
Nevenvorderingen
5.13.
Met de vierde grief komt [appellanten] tegen de toewijzing door de kantonrechter van de wettelijke rente vanaf de datum van de brand en de buitengerechtelijke kosten.
5.14.
Het hof oordeelt ten aanzien van de ingangsdatum van de wettelijke rente als volgt. De vordering van [geïntimeerde] ziet op nakoming van een betalingsverplichting uit de verzekeringsovereenkomst. Voor de ingangsdatum van de wettelijke rente is in dat verband relevant vanaf welk moment de vordering tot uitkering onder de verzekering opeisbaar is en [appellanten] ten aanzien van die betalingsverplichting in verzuim verkeert (artikel 6:74 BW in samenhang gelezen met 6:119 BW). [appellanten] heeft bij brief van 3 augustus 2015 aan [geïntimeerde] meegedeeld niet tot uitkering van de schade over te gaan. Ingevolge artikel 6:83 aanhef en sub c BW is de wettelijke rente vanaf 3 augustus 2015 toewijsbaar.
5.15.
Ten aanzien van de buitengerechtelijke kosten oordeelt het hof als volgt. [geïntimeerde] heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat hij buitengerechtelijke kosten heeft gemaakt ter voldoening van zijn vordering. Tevens komt de hoogte van de vordering het hof niet onredelijk voor. Deze kosten zijn dan ook toewijsbaar. Grief 4 slaagt gedeeltelijk.
6. De slotsom
6.1
De grieven 1, 2, 3 falen. Grief 5 deelt het lot van deze grieven. Grief 4 slaagt gedeeltelijk. Het bestreden vonnis zal worden bekrachtigd, behoudens voor zover daarin het totale bedrag van € 12.750,00 is toegewezen en de ingangsdatum van de wettelijke rente is bepaald op 27 juni 2015. Het hof zal hierop het bedrag van het eigen risico van € 150,00 in mindering brengen zodat een bedrag van € 12.600,00 zal worden toegewezen.
6.2
Als de (overwegend) in het ongelijk te stellen partij zal het hof [appellanten] in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde] zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht € 716,00
- salaris advocaat € 1.611,00 (1 ½ punt x tarief II
7. De beslissing
Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Roermond (rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond) van 8 maart 2017, behoudens voor zover [appellanten] daarbij is veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 12.750,00, met de wettelijke rente daarover vanaf 27 juni 2015 vernietigt dit vonnis in zoverre en doet in zoverre opnieuw recht;
veroordeelt [appellanten] hoofdelijk, in die zin dat de een betalend de ander zal zijn bevrijd, tot betaling aan [geïntimeerde] van het bedrag van € 12.600,00 en de wettelijke rente daarover vanaf 3 augustus 2015;
veroordeelt [appellanten] in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van [geïntimeerde] vastgesteld op € 716,00 voor verschotten en op € 1.611,00 voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. P.P.M. Rousseau, R.A. van der Pol en P. Kuipers, is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door de rolraadsheer en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 9 april 2019.
griffier rolraad