Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2111/2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG
Aanhef
Geldend
Geldend vanaf 07-08-2009
- Bronpublicatie:
18-06-2009, PbEU 2009, L 188 (uitgifte: 18-07-2009, regelingnummer: 596/2009)
- Inwerkingtreding
07-08-2009
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-06-2009, PbEU 2009, L 188 (uitgifte: 18-07-2009, regelingnummer: 596/2009)
- Vakgebied(en)
Vreemdelingenrecht / Algemeen
EU-recht / Bijzondere onderwerpen
Douane (V)
(Voor de EER relevante tekst)
Verordening van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2005 betreffende de vaststelling van een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen waaraan een exploitatieverbod binnen de Gemeenschap is opgelegd en het informeren van luchtreizigers over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij, en tot intrekking van artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG
HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid artikel 80, lid 2,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité (1),
Na raadpleging van het Comité van de Regio's,
Volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag (2),
Overwegende hetgeen volgt:
- (1)
Communautaire maatregelen op het gebied van het luchtvervoer moeten bij voorrang tot doel hebben de passagiers een hoog niveau van bescherming tegen veiligheidsrisico's te bieden. Bovendien moet ten volle rekening worden gehouden met de vereisten van consumentenbescherming in het algemeen.
- (2)
Een communautaire lijst van luchtvaartmaatschappijen die niet aan de geldende veiligheidseisen voldoen moet omwille van een maximale transparantie ter kennis van de luchtreizigers worden gebracht. De communautaire lijst moet berusten op gemeenschappelijke criteria die op communautair niveau vastgesteld zijn.
- (3)
Luchtvaartmaatschappijen die op de communautaire lijst staan, moeten een exploitatieverbod opgelegd krijgen. De exploitatieverboden die op de communautaire lijst staan, gelden overal op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is.
- (4)
Luchtvaartmaatschappijen die in een of meer lidstaten geen verkeersrechten genieten, mogen niettemin naar en vanuit de Gemeenschap vliegen wanneer hun vliegtuigen met of zonder bemanning (respectievelijk ‘wet-leased’ of ‘dry-leased’) gehuurd zijn van maatschappijen welke die rechten wel genieten. Het is zaak ervoor te zorgen dat een op de communautaire lijst vermeld exploitatieverbod eveneens voor dergelijke luchtvaartmaatschappijen geldt, omdat deze anders binnen de Gemeenschap zouden kunnen opereren zonder aan de geldende veiligheidseisen te voldoen.
- (5)
Een luchtvaartmaatschappij die een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen, kan toestemming krijgen verkeersrechten te gebruiken door te vliegen met een ‘wet-leased’ gehuurd vliegtuig van een andere maatschappij waarvoor geen exploitatieverbod geldt, mits aan de geldende veiligheidseisen voldaan is.
- (6)
De procedure voor het bijwerken van de communautaire lijst moet een vlotte besluitvorming mogelijk maken, zodat de luchtreizigers over juiste en recente informatie beschikken en luchtvaartmaatschappijen die veiligheidstekortkomingen ongedaan hebben gemaakt, zo spoedig mogelijk van de lijst worden afgevoerd. Tevens moeten de procedures het recht van verweer van de luchtvaartmaatschappijen onverlet laten en mogen ze geen inbreuk maken op de internationale overeenkomsten waarbij de lidstaten of de Gemeenschap als zodanig partij zijn, met name het Verdrag van Chicago inzake de internationale burgerluchtvaart van 1944. Deze vereisten gelden met name voor de procedurele uitvoeringsvoorschriften die de Commissie zal vaststellen.
- (7)
Wanneer een luchtvaartmaatschappij een exploitatieverbod opgelegd heeft gekregen, dienen stappen te worden genomen om de maatschappij te helpen de tekortkomingen die aan het verbod ten grondslag liggen ongedaan te maken.
- (8)
De lidstaten moeten de mogelijkheid krijgen om in uitzonderingsgevallen eenzijdig maatregelen te nemen. In spoedeisende gevallen en wanneer zich een onvoorzienbaar veiligheidsprobleem voordoet, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om met onmiddellijke ingang een exploitatieverbod voor hun eigen grondgebied op te leggen. Ook in het geval dat de Commissie heeft besloten een maatschappij niet op de communautaire lijst te plaatsen, moeten de lidstaten de mogelijkheid hebben om wegens een veiligheidsprobleem dat zich in de andere lidstaten niet voordoet, een exploitatieverbod op te leggen of te handhaven. De lidstaten moeten met terughoudendheid van deze mogelijkheden gebruikmaken, uitgaande van het communautaire belang en van het streven naar een gemeenschappelijke aanpak op het gebied van de veiligheid van de luchtvaart. Hierbij mag geen inbreuk worden gemaakt op artikel 8 van Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad van 16 december 1991 inzake de harmonisatie van technische voorschriften en administratieve procedures op het gebied van de burgerluchtvaart (3) en artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1592/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2002 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (4).
- (9)
Informatie over de veiligheid van luchtvaartmaatschappijen moet op doeltreffende wijze openbaar worden gemaakt, bijvoorbeeld via internet.
- (10)
Wil men bereiken dat het concurrentiekader in de luchtvaartsector voor luchtvervoersondernemingen en passagiers de grootst mogelijke voordelen oplevert, dan is het belangrijk dat de consument alle nodige informatie krijgt om met kennis van zaken een keuze te maken.
- (11)
De identiteit van de luchtvaartmaatschappij(en) die de vlucht de facto uitvoert/uitvoeren is essentiële informatie. In de praktijk worden consumenten die een vervoerscontract sluiten, dat zowel een heen- als een retourvlucht kan omvatten, niet altijd ingelicht over de identiteit van de maatschappij(en) die de vlucht feitelijk verzorgt/verzorgen.
- (12)
Richtlijn 90/314/EEG van de Raad van 13 juni 1990 betreffende pakketreizen, met inbegrip van vakantiepakketten en rondreispakketten (5) schrijft voor welke informatie aan de consument moet worden verstrekt, maar de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij maakt geen deel uit van deze informatie.
- (13)
Verordening (EEG) nr. 2299/89 van de Raad van 24 juli 1989 betreffende gedragsregels voor geautomatiseerde boekingssystemen (CRS) (6) geeft consumenten die via een geautomatiseerd boekingssysteem een vlucht reserveren het recht te worden geïnformeerd over de identiteit van de exploiterende luchtvaartmaatschappij. Niettemin zijn er, zelfs in het geregelde luchtvervoer, praktijken zoals wet-lease of code-sharing waarbij, indien de vlucht zonder CRS is geboekt, de luchtvaartmaatschappij die de vlucht onder haar naam heeft verkocht, deze niet zelf verzorgt en waarbij de passagier momenteel niet wettelijk het recht heeft te worden geïnformeerd over de identiteit van de luchtvervoerder die de dienst de facto verstrekt.
- (14)
Deze praktijken vergroten de flexibiliteit en maken een betere dienstverlening aan de passagiers mogelijk. Bovendien zijn wijzigingen op het laatste ogenblik, met name om technische redenen, onvermijdelijk en noodzakelijk om de veiligheid van het luchtvervoer te garanderen. Tegenover deze flexibiliteit moet echter wel staan dat wordt geverifieerd of de maatschappijen die de vluchten feitelijk uitvoeren voldoen aan de veiligheidsvoorschriften, alsmede transparantie voor de consumenten opdat hun recht op een gefundeerde keuze gegarandeerd is. Gestreefd moet worden naar een goed evenwicht tussen commerciële levensvatbaarheid van luchtvaartmaatschappijen en de toegang voor passagiers tot informatie.
- (15)
De luchtvaartmaatschappijen moeten jegens de luchtreizigers een beleid van transparantie op het gebied van veiligheid voeren. Openbaarmaking van dat soort informatie moet een bijdrage leveren tot het inzicht van de reizigers in de betrouwbaarheid van de maatschappijen op veiligheidsgebied.
- (16)
De luchtvaartmaatschappijen behoren tekortkomingen op veiligheidsgebied aan de nationale luchtvaartinspectie te melden en tekortkomingen onverwijld aan te pakken. Lucht- en grondpersoneel worden geacht adequate maatregelen te nemen als zij tekortkomingen ontdekken. Het zou niet bevorderlijk voor de veiligheid van de luchtvaart zijn als personeelsleden daarvoor gestraft zouden worden, zoals ook voortvloeit uit artikel 8, lid 4 van Richtlijn 2003/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juni 2003 inzake de melding van voorvallen in de burgerluchtvaart (7).
- (17)
Afgezien van situaties als bedoeld in Verordening (EG) nr. 261/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels inzake compensatie en bijstand aan luchtreizigers bij instapweigering en annulering of langdurige vertraging van vluchten (8), hebben de betrokken reizigers recht op terugbetaling of een andere vlucht in bepaalde andere gevallen die onder deze verordening vallen, indien er sprake is van een voldoende nauwe relatie tot de Gemeenschap.
- (18)
Naast de bepalingen van deze verordening moeten de consequenties van veranderingen in de identiteit van de luchtvaartmaatschappij die het vervoerscontract uitvoert, geregeld worden door het nationale contractenrecht en de toepasselijke communautaire regelgeving, met name Richtlijn 90/314/EEG en Richtlijn 93/13/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende oneerlijke bedingen in consumentenovereenkomsten (9).
- (19)
Deze verordening maakt deel uit van een wetgevingsproces dat is gericht op een doelmatige en coherente aanpak van de verbetering van de veiligheid van de luchtvaart in de Gemeenschap, waarin het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart een belangrijke rol speelt. Verruiming van de bevoegdheden van dit agentschap, bijvoorbeeld met betrekking tot vliegtuigen uit derde landen, kan zijn rol in het kader van deze verordening versterken. Bijzondere aandacht moet worden geschonken aan verdere verbetering van de kwaliteit en aan intensivering van de inspecties van vliegtuigen en aan harmonisatie van de inspecties.
- (20)
In geval van een veiligheidsrisico dat niet door de betrokken lidstaat/lidstaten is opgelost, moet de Commissie de mogelijkheid hebben om voorlopige spoedmaatregelen te nemen. In dat geval moet het comité dat de Commissie bij haar werkzaamheden uit hoofde van deze verordening bijstaat, te werk gaan volgens de procedure van artikel 3 van Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden (10).
- (21)
In alle overige gevallen gaat het comité dat de Commissie bij haar werkzaamheden uit hoofde van deze verordening bijstaat, te werk volgens de regelgevingsprocedure van artikel 5 van Besluit 1999/468/EG.
- (22)
Aangezien de verhouding tussen deze verordening en artikel 9 van Richtlijn 2004/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 inzake de veiligheid van luchtvaartuigen uit derde landen die gebruikmaken van luchthavens in de Gemeenschap (11) anders onduidelijk zou zijn, moet dat artikel omwille van de rechtszekerheid ingetrokken worden.
- (23)
De lidstaten moeten regels vaststellen inzake sancties in geval van overtreding van de bepalingen van hoofdstuk III van deze verordening en erop toezien dat de sancties worden toegepast. De sancties, die van civiel- of bestuursrechtelijke aard kunnen zijn, moeten doeltreffend en evenredig zijn en een afschrikkende werking hebben.
- (24)
De Commissie moet de toepassing van deze verordening aan een analyse onderwerpen en, na verloop van een toereikende periode, verslag uitbrengen over de doeltreffendheid van de hierin vervatte bepalingen.
- (25)
Elke bevoegde burgerluchtvaartautoriteit in de Gemeenschap kan besluiten dat een luchtvaartmaatschappij, ook als die niet opereert op het grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, een verzoek tot die autoriteit mag richten om de betrokken maatschappij aan systematische inspectie te onderwerpen om na te gaan of zij aan de geldende veiligheidsnorm voldoet.
- (26)
Deze verordening belet de lidstaten niet om op nationaal niveau een systeem van kwaliteitslabels voor luchtvaartmaatschappijen in te voeren waarvan de criteria, in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht, ook andere aspecten dan de minimale veiligheidsvereisten kunnen omvatten.
- (27)
Het Koninkrijk Spanje en het Verenigd Koninkrijk hebben op 2 december 1987 in Londen afspraken over nauwere samenwerking betreffende het gebruik van de luchthaven van Gibraltar neergelegd in een gezamenlijke verklaring van de ministers van Buitenlandse Zaken van de beide landen. Deze afspraken zijn nog steeds niet ten uitvoer gelegd,
HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
Voetnoten
Advies van 28 september 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
Advies van het Europees Parlement van 16 november 2005 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad) en besluit van de Raad van 5 december 2005.
PB L 373 van 31.12.1991, blz. 4. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 2871/2000 van de Commissie (PB L 333 van 29.12.2000, blz. 47).
PB L 240 van 7.9.2002, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1701/2003 van de Commissie (PB L 243 van 27.9.2003, blz. 5).
PB L 158, 23.6.1990, blz. 59.
PB L 220 van 29.7.1989, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 323/1999 (PB L 40 van 13.2.1999, blz. 1).
PB L 167 van 4.7.2003, blz. 23.
PB L 46 van 17.2.2004, blz. 1.
PB L 95 van 21.4.1993, blz. 29.
PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
PB L 143 van 30.4.2004, blz. 76.