Rb. Noord-Holland, 06-07-2016, nr. C/14/156128 / FA RK 14-1611
ECLI:NL:RBNHO:2016:5544, Hoger beroep: (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Instantie
Rechtbank Noord-Holland
- Datum
06-07-2016
- Zaaknummer
C/14/156128 / FA RK 14-1611
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBNHO:2016:5544, Uitspraak, Rechtbank Noord-Holland, 06‑07‑2016; (Eerste aanleg - meervoudig)
Hoger beroep: ECLI:NL:GHAMS:2018:617, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2016-0197
Uitspraak 06‑07‑2016
Inhoudsindicatie
Verzoek OM nietigverklaring/vernietiging erkenningsaktes. In 1998/1999 zijn vier Colombiaanse jongens erkend door de (latere) Nederlandse echtgenoot van hun moeder. In het kader van een strafrechtelijk onderzoek inzake witwassen en drugshandel zijn in Colombia documenten aangetroffen die er op wijzen dat er sprake is van identiteitsfraude. Na nader onderzoek door de Colombiaanse Autoriteiten heeft de officier geconcludeerd dat de erkenningen op basis van onjuiste (vervalste) gegevens hebben plaatsgevonden. Drie van de vier kinderen hadden al een juridische vader, twee van de jongens hadden een andere moeder en drie van de vier jongens waren in werkelijkheid al meerderjarig ten tijde van de erkenning. Officier verzoekt nietigheid/vernietiging op grond van het feit dat er twee ouders waren, dan wel strijd met openbare orde (3:40/3:59BW, dan wel 1:205 BW). Verweerders doen beroep op onmogelijkheid tot verzoek nietigverklaring, bezit van staat, 8 EVRM. Rechtbank verklaart de erkenningen nietig ivm strijd met openbare orde 3:40/3:59 BW. Uitgebreide IPR overwegingen (erkenningen vonden plaats vóór bestaan WCA/Boek 10). 8 EVRM: geen family life als betrokkene is overleden. Bezit van staat: geen betwisting door de officier.
Partij(en)
RECHTBANK NOORD-HOLLAND
Sectie Familie & Jeugd
locatie Alkmaar
nietigverklaring/vernietiging akte
zaak-/rekestnr.: C/14/156128 / FA RK 14-1611
beschikking van de meervoudige kamer voor familiezaken van 6 juli 2016
De officier van justitie in het arrondissement Noord-Holland,
gevestigd te Haarlem,
hierna mede te noemen: de officier,
tegen
[verweerder 1]
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
[verweerder 2]
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
[verweerder 3]
zonder bekende woon- of verblijfplaats,
[verweerder 4]
wonende op een geheim adres,
hierna mede te noemen verweerders dan wel de kinderen,
advocaat: voorheen mr. M. Dorgelo, thans mr. N. Walenkamp kantoorhoudende te Den Haag,
in welke zaak belanghebbende zijn:
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna mede te noemen: de moeder,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats]
hierna mede te noemen: de ambtenaar,
en
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats]
hierna mede te noemen: de ambtenaar van de gemeente [plaats] .
1. Procedure
1.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het verzoekschrift, met bijlagen, van de officier van justitie, ingekomen op 29 juli 2014;
- de brief van deze rechtbank aan de officier van 15 oktober 2014;
- de brief van de officier van 29 oktober 2014;
- de berichten van mr. M. Dorgelo van 11 december 2014 en 19 december 2014;
- het bericht, met bijlagen, van mr. M. Dorgelo van 9 februari 2015;
- het bericht van mr. J.E. Hamann van 28 mei 2015;
- het bericht van mr. M. Dorgelo van 25 juni 2015;
- de brief van mr. J.E. Hamann van 29 juni 2015;
- de brief van mr. J.E. Hamann, met bijlagen van 7 augustus 2015, ingekomen op 10 augustus 2015;
- de brief van mr. N. Walenkamp van 18 september 2015, ingekomen op 24 september 2015;
- de brief van de ambtenaar van 30 september 2015, ingekomen op 5 oktober 2015.
1.2
De behandeling van de zaak heeft plaatsgevonden op 12 oktober 2015 in aanwezigheid van [medewerker] namens de gemeente [plaats] , [medewerker] namens de gemeente [plaats] , alsmede [verweerder 4] , bijgestaan door mr. J.E. Hamann namensmr. N. Walenkamp. Van deze zitting is een proces-verbaal opgemaakt.
1.3
Blijkens het proces-verbaal is de behandeling van de zaak aangehouden in afwachting van de in het proces-verbaal omschreven en gevraagde stukken van de officier en de ambtenaar, alsmede de daarop te geven reactie van (de advocaat van) verweerders.
1.4
Ter griffie van de rechtbank is op 7 maart 2016 ingekomen de brief van de officier met nadere stukken alsmede een gewijzigd verzoekschrift.
1.5
Bij bericht van 17 maart 2016 heeft mr. J.E. Hamann namens mr. N. Walenkamp nader bericht.
1.6
Op 10 mei 2016 is ter griffie het verweerschrift ingekomen.
1.7
Op 11 mei 2016 is ter griffie een bericht van mr. N. Walenkamp binnengekomen.
1.8
De mondelinge behandeling van de zaak is voortgezet op 17 mei 2016, alwaar zijn verschenen de officier van justitie [officier van justitie] , [medewerker] namens de gemeente [plaats] en de gemeente [plaats] , alsmede [verweerder 4] , bijgestaan door mr. J.E. Hamann namens mr. N. Walenkamp. [verweerder 1] , [verweerder 3] en [verweerder 2] zijn niet verschenen.
2. Verzoek
2.1
De officier van justitie heeft het volgende verzocht en daartoe aangevoerd.
a. a) Ten aanzien van [verweerder 1]:
Op [datum] te [plaats] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] een akte opgemaakt (akte van erkenning van de gemeente [plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) waarin wordt erkend:
het kind [verweerder 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , geslacht ‘man’, moeder [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met toestemming van de moeder en het kind, door [de erkenner] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] (hierna mede te noemen: de erkenner).
In het kader van een door de officier van justitie van het Landelijk Parket opgestart strafrechtelijk onderzoek is een identiteitsonderzoek verricht ten aanzien van [verweerder 1] .
Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het landelijk parket zijn in Colombia diverse documenten betreffende de identiteit van [verweerder 1] aangetroffen. De Colombiaanse autoriteiten hebben bij besluit van 5 september 2011 vanwege de constatering van het bezit van meerdere identiteitsbewijzen als geldig verklaard het id-bewijs ten name van [verweerder 1] .
In dit onderzoek is volgens de officier genoegzaam vastgesteld dat de werkelijke identiteit van het in de genoemde erkenningsakte vermelde kind [verweerder 1] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , is:[verweerder 1] , geboren op [geboortedatum] , moeder [de moeder] en erkend door [naam].
De officier verzoekt de erkenning (zoals vermeld in de akte van erkenning van de gemeente [plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) van [verweerder 1] :
-nietig te verklaren, op grond van artikel 3:40 juncto artikel 3:59 juncto artikel 1:204 van het Burgerlijk Wetboek (BW), wegens de constatering dat genoemd kind ten tijde van de erkenning reeds een vader had. Ten tijde van de erkenning gold reeds volgens het Nederlandse afstammingsrecht, dat een kind geen twee juridische vaders kan hebben en/of;
-te vernietigen op grond van artikel 1:205, tweede lid, BW. Het in stand houden van de genoemde erkenning op grond van onjuiste persoonsgegevens is onaanvaardbaar en in strijd met de openbare orde. Indien de ambtenaar ten tijde van de erkenning op de hoogte was geweest van bovenvermelde feiten, had hij/zij de erkenning moeten weigeren. Verder is het aannemelijk dat de erkenning is verricht om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, door de geboortedatum [geboortedatum] op te geven, terwijl het betrokken kind in werkelijkheid meerderjarig was ten tijde van zijn erkenning.
b) Ten aanzien van [verweerder 4]:
Op [datum] te [plaats] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] een akte opgemaakt (akte van erkenning van de gemeente [plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) waarin wordt erkend:
het kind [verweerder 4] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , geslacht ‘man’, moeder [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met toestemming van het kind, door [de erkenner] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
In het kader van een door de officier van justitie van het Landelijk Parket opgestart strafrechtelijk onderzoek is een identiteitsonderzoek verricht ten aanzien van [verweerder 4] .
De officier heeft aangevoerd dat uit tapgesprekken is gebleken dat [verweerder 4] op een andere dag dan op de erkenningsakte vermeld staat, wordt gefeliciteerd met zijn verjaardag. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het landelijk parket zijn in Colombia diverse documenten betreffende de identiteit van [verweerder 4] aangetroffen. De Colombiaans autoriteiten hebben bij besluit van 9 april 2012 vanwege de constatering van het bezit van meerdere identiteitsbewijzen als geldig verklaard het id-bewijs ten name van [verweerder 4] . In dit onderzoek is volgens de officier voldoende vastgesteld dat de werkelijke identiteit van het in de genoemde erkenningsakte vermelde kind [verweerder 4] , geboren [geboortedatum] te [geboorteplaats] is: [verweerder 4] , geboren [geboortedatum] , moeder [de moeder] , vader [naam] .
De officier verzoekt de erkenning (zoals vermeld in de akte van erkenning van de gemeente
[plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) van [verweerder 4] :
-nietig te verklaren, op grond van artikel 3:40 juncto artikel 3:59 juncto artikel 1:204 BW, wegens de constatering dat genoemd kind ten tijde van de erkenning reeds een vader had. Ten tijde van de erkenning gold reeds volgens het Nederlandse afstammingsrecht, dat een kind geen twee juridische vaders kan hebben en/of;
-te vernietigen op grond van artikel 1:205, tweede lid, BW. Het in stand houden van de genoemde erkenning op grond van onjuiste persoonsgegevens is onaanvaardbaar en in strijd met de openbare orde. Indien de ambtenaar ten tijde van de erkenning op de hoogte was geweest van bovenvermelde feiten, had hij/zij de erkenning moeten weigeren. Verder is het aannemelijk dat de erkenning is verricht om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, door de geboortedatum [geboortedatum] op te geven, terwijl het betrokken kind in werkelijkheid meerderjarig was ten tijde van zijn erkenning.
c) Ten aanzien van [verweerder 3] :
Op [datum] te [plaats] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] een akte opgemaakt (de akte van erkenning van de gemeente [plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) waarin wordt erkend:
het kind [verweerder 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , geslacht ‘man’, moeder [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met toestemming van de moeder en het kind, door [de erkenner] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
In het kader van een door de officier van justitie van het Landelijk Parket opgestart strafrechtelijk onderzoek is een identiteitsonderzoek verricht ten aanzien van [verweerder 3] .
Uit de tapgesprekken is volgens de officier gebleken dat [verweerder 3] , evenals de hierna te bespreken [verweerder 2] , geen zoon is van de moeder, maar van haar eerder overleden zuster. Naar aanleiding van een rechtshulpverzoek van het landelijk parket zijn in Colombia diverse documenten betreffende de identiteit van [verweerder 3] aangetroffen. De Colombiaanse autoriteiten hebben bij besluit van 9 april 2012 vanwege de constatering van het bezit van meerdere identiteitsbewijzen als geldig verklaard het id-bewijs ten name van [verweerder 3] .
In dit onderzoek is volgens de officier voldoende vastgesteld dat de werkelijke identiteit van het in de genoemde erkenningsakte vermelde kind [verweerder 3] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , is:
[verweerder 3] , geboren [geboortedatum], moeder [moeder].
De officier verzoekt de erkenning (zoals vermeld in de akte van erkenning van de gemeente
[plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) van [verweerder 3] :
-nietig te verklaren, op grond van artikel 3:40 juncto artikel 3:59 juncto artikel 1:204 BW en/of te vernietigen op grond van artikel 1:205, tweede lid, BW. Het in stand houden van de genoemde erkenning op grond van onjuiste persoonsgegevens is onaanvaardbaar en in strijd met de openbare orde. Verder is het aannemelijk dat de erkenning is verricht om de Nederlandse nationaliteit te verkrijgen, door de geboortedatum [geboortedatum] op te geven, terwijl het betrokken kind in werkelijkheid meerderjarig was ten tijde van zijn erkenning.
d) Ten aanzien [verweerder 2] :
Op [datum] te [plaats] is door de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente [plaats] een akte opgemaakt (akte van erkenning van de gemeente [plaats] , nummer [nummer] van [datum] ), waarin wordt erkend:
het kind [verweerder 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , geslacht ‘man’, moeder [de moeder] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , met toestemming van de moeder, door [de erkenner] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] .
In het kader van een door de officier van justitie van het Landelijk Parket opgestart strafrechtelijk onderzoek is een identiteitsonderzoek verricht ten aanzien van [verweerder 2] .
Uit de tapgesprekken is volgens de officier gebleken dat [verweerder 2] , evenals de hiervoor besproken [verweerder 3] , geen zoon is van de moeder, maar van haar eerder overleden zuster. Bij de huiszoeking zijn meerdere documenten gevonden met betrekking tot [verweerder 2] . Bij de uitvoeringsstukken is geen melding gedaan van mogelijk onderzoek naar de vraag of [verweerder 2] en [verweerder 2] mogelijk een en dezelfde persoon betreft. Echter gelet op de informatie uit de tapgesprekken is het volgens de officier aannemelijk dat de werkelijke identiteit van het in de genoemde erkenningsakte vermelde kind [verweerder 2] , geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats] , is:
[verweerder 2] , geboren [geboortedatum] , moeder [moeder] , vader (erkenner) [naam].
De officier verzoekt de erkenning (zoals vermeld in de akte van erkenning van de gemeente
[plaats] , nummer [nummer] van [datum] ) van [verweerder 2] :
-nietig te verklaren, op grond van artikel 3:40 juncto artikel 3:59 juncto artikel 1:204 BW, wegens de constatering dat genoemd kind ten tijde van de erkenning reeds een vader had. Ten tijde van de erkenning gold reeds volgens het Nederlandse afstammingsrecht, dat een kind geen twee juridische vaders kan hebben en/of
-te vernietigen op grond van artikel 1:205, tweede lid, BW. Het in stand houden van de genoemde erkenning op grond van onjuiste persoonsgegevens is onaanvaardbaar en in strijd met de openbare orde. Indien de ambtenaar ten tijde van de erkenning op de hoogte was geweest van bovenvermelde feiten, had hij/zij de erkenning moeten weigeren.
3. Verweer
3.1
Verweerders hebben verweer gevoerd en daartoe onder meer het volgende aangevoerd.
3.2
Verweerders hebben jarenlang met de erkenner in familieband geleefd, tot aan de dood van de erkenner in 2015. Verweerders hebben inmiddels zelf kinderen die evenals verweerders de Nederlandse nationaliteit hebben en sommige van hen dragen daarbij ook de geslachtsnaam [geslachtsnaam] . De kleinkinderen zien de erkenner als hun opa.
3.3
Verweerders beroepen zich primair op artikel 1:209 BW, betreffende bezit van staat. Dit geldt eveneens indien de gegevens op de akte onjuist blijken te zijn. Verweerders verwijzen daarbij naar een uitspraak van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2003:AI0360). Verweerders beroepen zich op het feit dat zij een staat hebben die overeenkomt met hun geboorteakte, meer specifiek de akte van erkenning, waarbij de erkenner met toestemming van de moeder de kinderen heeft erkend. Dit bezit van staat volgt uit het feit dat zij feitelijk hebben geleefd en zich hebben gedragen als kind van de erkenner. Verweerder zoekt daarbij aansluiting bij artikel 1:206 BW (oud), zoals dat gold tot 1 april 1998.
3.4
Voor zover de rechtbank niet zou aannemen dat er sprake is van bezit van staat, beroepen verweerders zich subsidiair op het feit dat ten tijde van de erkenning artikel 1:204, sub e, BW in zijn huidige vorm niet bestond (tot 1 april 2014 stond dit in artikel 1:204, sub f, BW). Het feit dat het hebben van twee ouders nietigheid met zich brengt, is als zodanig pas met ingang van 1 april 2001 in de wet opgenomen en in werking getreden. Nietigheid kan slechts gelden als de grond daartoe is verankerd in de wet. Verweerders verwijzen hierbij naar een uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:777).
3.5
Ten aanzien van het verzoek van de officier strekkende tot vernietiging wegens strijd met de openbare orde hebben verweerders onder andere het volgende aangevoerd.
Van strijd met openbare kan sprake zijn als erkenning is gedaan met het oog op het verkrijgen van nationaliteit (schijnerkenning) of met het uitsluitende doel om erfgenamen te dwarsbomen. Er dient sprake te zijn van een onaanvaardbare situatie. In Colombia wordt anders gehandeld dan in Nederland en wordt de gemeentelijke basisadministratie beheerst door corruptie en omkoping. Verweerders kan niet worden aangerekend dat er meerdere aktes, dan wel onjuiste aktes, in omloop zijn. Dan zouden alle geboorteaktes uit Colombia als onbetrouwbaar dienen te worden aangemerkt, hetgeen niet gebeurt. Het risico wordt geaccepteerd dat in andere landen verschillende aktes bestaan, die niet per definitie op de waarheid zijn gebaseerd. Dit maakt ze echter niet ongeldig.
3.6
Verweerders hebben voorts het volgende aangevoerd.
Indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van strijd met de openbare orde, dan zijn verweerders van mening dat hun persoonlijke belangen zo zwaar wegen dat deze het belang van de Nederlandse openbare orde opzij schuiven. Verweerders doen een beroep op artikel 8 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en fundamentele vrijheden (EVRM) en verwijzen daarbij tevens naar de eerder genoemde uitspraak van de rechtbank Overijssel. De erkenner had een affectieve relatie met de moeder en was ten tijde van de erkenningen met haar gehuwd. Zij zijn tot zijn dood gehuwd gebleven. De kinderen hebben een sociaal-emotionele band met de erkenner en zij kennen ook geen andere vader dan de erkenner. Zij hebben met zijn allen in gezinsverband in Nederland samengeleefd, geheel naar de bedoelingen van alle betrokkenen. Verweerders hebben de Nederlandse nationaliteit verkregen alsmede de geslachtsnaam [geslachtsnaam] , die zij ook dragen. De kinderen van verweerders hebben ook de Nederlandse nationaliteit en sommigen dragen ook de naam [geslachtsnaam] . Er is sprake van family life, dat zich uitstrekt over meerdere generaties. Dat family life geniet bescherming op grond van artikel 8 EVRM.
3.7
De verweerders hebben tot slot in dit kader nog aangevoerd dat de erkenner de kinderen bovendien te goeder trouw heeft erkend. De stukken op grond waarvan is erkend zijn niet meer aanwezig bij de gemeente [plaats] , hetgeen voor risico en rekening van de gemeente komt. Als erkenning niet mogelijk zou zijn geweest, had de erkenner de kinderen geadopteerd. De erkenningen zijn gebaseerd op op dat moment geldige geboorteaktes. Pas 12 jaar later zijn drie geboorteaktes door de Colombiaanse autoriteiten doorgehaald. Deze situatie is aan de Colombiaanse autoriteiten te wijten en kan niet tot gevolg hebben dat de erkenning in strijd is met de Nederlandse openbare orde. Daarvan moet reeds sprake zijn op het moment van de erkenning. Toen waren de geboorteaktes nog geldig, zodat er geen strijd met de openbare orde bestond.
4. Beoordeling
Inleiding
4.1
In 2010 is onder leiding van de officier van justitie van het Landelijk Parket te Rotterdam een strafrechtelijk onderzoek opgestart onder de naam [onderzoek] . Dit onderzoek richtte zich op het witwassen van geld, al dan niet in georganiseerd verband. Tijdens dit onderzoek zijn in Nederland en -nadat daartoe rechtshulpverzoeken zijn gedaan- in Colombia persoonsgegevens verzameld. De persoonsgegevens hebben onder andere betrekking op de in deze zaak genoemde verweerders. Nader onderzoek van de persoonsgegevens heeft ertoe geleid dat bij de officier het vermoeden is ontstaan dat authentieke aktes en identiteitsdocumenten uit Colombia zijn gemanipuleerd, op basis waarvan de kinderen in Nederland door een Nederlandse man zijn erkend en zij de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. In genoemd onderzoek zijn verweerders alsmede de moeder en de erkenner als verdachten aangemerkt.
De moeder, de erkenner en [verweerder 4] zijn veroordeeld tot een gevangenisstraf wegens onder andere witwassen en deelname aan een criminele organisatie.
De erkenner is overleden op [datum] te [plaats] .
4.2
Uit voormeld onderzoek naar de authentieke aktes en identiteitsdocumenten heeft de officier geconcludeerd dat de identiteit van verweerders is zoals in het verzoekschrift is omschreven.
4.3
De advocaat van verweerders heeft desgevraagd de door de officier gestelde feiten ter zitting niet langer betwist, zodat de rechtbank zal uitgaan van de juistheid van deze feiten. Voor de beantwoording van de hierna te bespreken internationaal privaatrechtelijke vragen gaat de rechtbank dan ook uit van de door de officier aangegeven identiteit van verweerders en de daarmee overeenkomende Colombiaanse geboorteakten.
Bevoegdheid en toepasselijk recht
4.4
Vanwege de internationale elementen die aan deze zaak zijn verbonden, dient de rechtbank een aantal internationaal privaatrechtelijke vragen te beantwoorden met betrekking tot de internationale bevoegdheid en het toepasselijk recht.
4.5
Gelet op het bepaalde in artikel 3, sub a, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is de rechtbank van oordeel dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft.
4.6
Ten aanzien van de in deze zaak door de officier gepresenteerde rechtsfeiten en rechtshandelingen uit Colombia overweegt de rechtbank dat allereerst dient te worden vastgesteld of deze rechtsfeiten en rechtshandelingen als zodanig in Nederland konden worden erkend.
4.7
Ten tijde van de in deze zaak in Nederland gedane erkenningen, in 1998 en 1999, was er in Nederland niet tot nauwelijks gecodificeerd internationaal privaatrecht op het gebied van afstamming dan wel de erkenning van in het buitenland plaatsgevonden rechtsfeiten of rechtshandelingen op het gebied van afstamming. Wel was op dat moment de Wet Conflictenrecht Afstamming (WCA) in voorbereiding. Bij gebrek aan (gecodificeerde) nationale en internationale instrumenten ten tijde van de gedane erkenning dienen de regels van het ongeschreven internationaal privaatrecht te worden gevolgd.
4.8
De vraag of tussen de kinderen, de moeder en de door de officier aangewezen vader(s) in Colombia een rechtens door Nederland te erkennen familierechtelijke betrekking bestaat, dient te worden beantwoord aan de hand van de regels van het Nederlandse internationaal privaatrecht (vergelijk Kamerstukken II 1981, 16947, 3, p. 7). Van die regels maakt deel uit dat onder bepaalde voorwaarden in het buitenland ontstane of vastgestelde familierechtelijke betrekkingen hier te lande worden erkend, behoudens bijzondere omstandigheden, zoals strijd met de openbare orde (HR 31 januari 1992, ECLI:NL:HR:1992:ZC0493, NJ 1993/261; zie ook HR 18 april 1986, ECLI:NL:HR:1986:AC9311, NJ 1987/926 (Lievaart)). Deze erkenning is thans geregeld in de artikelen 10:100 en 10:101 BW (voorheen, vanaf 2003, de artikelen 9 en 10 WCA). Weliswaar is deze regeling als zodanig uitsluitend van toepassing op rechtsbetrekkingen die na 1 januari 2003 zijn vastgesteld of gewijzigd (artikel 10:102 BW, voorheen artikel 11 WCA), maar de bepalingen ervan sluiten volgens de daarop gegeven toelichting in belangrijke mate aan bij het tevoren bestaande ongeschreven recht. Die bepalingen zijn derhalve, aldus die toelichting, ook ‘richtinggevend voor de beoordeling van feiten, rechtshandelingen en beslissingen die zich vóór de inwerkingtreding van de Wet conflictenrecht afstamming hebben voorgedaan’ (Kamerstukken II 2009/10, 32137, 3, p. 60-61; vergelijk ook HR 13 juli 2001, ECLI:NL:HR:2001:ZC3630, NJ 2002/215).
[verweerder 1]
4.9
Uit de door de officier gepresenteerde rechtsfeiten en rechtshandelingen uit Colombia blijkt dat tussen [verweerder 1] , de moeder [de moeder] en de erkenner [naam] een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen. Er is geen grond om dit rechtsfeit, dan wel deze rechtshandeling, niet te erkennen. Dit geldt voor het heden en in 1998.
[verweerder 4]
4.10
Uit de door de officier gepresenteerde rechtsfeiten en rechtshandelingen uit Colombia blijkt dat tussen [verweerder 4] , moeder [de moeder] en de erkenner [naam] een familierechtelijke betrekking tot stand is gekomen. Er is evenmin grond om dit rechtsfeit, dan wel deze rechtshandeling, niet te erkennen.
[verweerder 2]
4.11
Voorts blijkt uit de door de officier gepresenteerde rechtsfeiten en rechtshandelingen uit Colombia dat tussen [verweerder 2] , moeder [moeder] en de erkenner [naam] een familierechtelijke betrekking bestaat. Ook ten aanzien van dit rechtsfeit, dan wel deze rechtshandeling, is er geen grond om dit niet te erkennen.
[verweerder 3]
4.12
Tot slot blijkt uit de door de officier gepresenteerde rechtsfeiten uit Colombia dat tussen [verweerder 3] , en de moeder [moeder] een familierechtelijke betrekking bestaat. Ook ten aanzien van dit rechtsfeit is er geen grond dit niet te erkennen.
4.13
Het voorgaande leidt ertoe dat ten tijde van de gedane erkenningen in Nederland de hiervoor genoemde rechtsfeiten in Nederland als erkend dienen te worden beschouwd. Dat, zoals uit het verzoek van de officier is gebleken en ook ter zitting niet door verweerders is betwist, die feiten niet als zodanig aan de ambtenaar alhier zijn gepresenteerd, doet voor de beantwoording van de internationaal privaatrechtelijke vraagstukken niet ter zake.
4.14
Thans dient de rechtbank zich, gelet op de verzoeken van de officier, te buigen over de vraag welk recht dient te worden toegepast op het door de officier ingediende verzoek tot teniet doen van de aktes van erkenning.
4.15
De rechtbank is van oordeel dat op dit punt eveneens kan worden aangesloten bij hetgeen hiervoor reeds is overwogen en de weg kan worden gevolgd van het ongeschreven recht naar de WCA en derhalve boek 10 BW. De bepalingen uit artikel 10:96 BW en artikel 10:95 BW kunnen ook van toepassing worden geacht op het teniet doen van een erkenning uit 1998, dan wel 1999.
Artikel 10:96 BW bepaalt dat of en op welke wijze een erkenning kan worden tenietgedaan, wat betreft de bevoegdheid van de persoon die het kind heeft erkend en de voorwaarden voor de erkenning, wordt bepaald door het ingevolge artikel 10:95, eerste lid, BW toegepaste recht, en wat betreft de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, door het recht dat ingevolge artikel 10:95, derde lid, BW toepasselijk is.
In artikel 10:95, eerste lid, BW is bepaald dat of erkenning door een persoon een familierechtelijke betrekking doet ontstaan tussen hem en een kind, wat betreft de bevoegdheid van die persoon en de voorwaarden voor erkenning, wordt bepaald door het recht van de staat waarvan die persoon de nationaliteit bezit. In artikel 10:95, derde lid, BW is bepaald dat op de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk het kind, tot de erkenning toepasselijk is het recht van de staat waarvan de moeder, onderscheidenlijk het kind, de nationaliteit bezit.
4.16
Op de aktes van erkenning is niet vermeld welk recht op de erkenning (oftewel de bevoegdheid van de erkenner) is toegepast. Dit was in 1998 ook niet wettelijk vereist en is pas met de komst van de WCA in de wet opgenomen. Blijkens de Memorie van Toelichting bij deze wet (Tweede Kamer, vergaderjaar 1998–1999, 26 675, nr. 3) was er destijds een ongeschreven regel die als geldend recht werd aanvaard. Deze regel luidde: ‘de erkenning wordt, voor wat betreft de bevoegdheid van de man en de overige voorwaarden – behalve die van de toestemming van moeder en/of het kind – primair beheerst door het nationale recht van de man’. De Hoge Raad heeft in zijn uitspraak van 7 november 1997 (RvdW 1997, 217, ECLI:NL:HR:1997:ZC2487) geoordeeld dat naar de (destijds) huidige stand van het Nederlandse internationaal privaatrecht de uit artikel 6 van de Wet Algemene Bepalingen afgeleide regel inhoudt dat de bevoegdheid tot erkenning alsook de voor erkenning geldende voorwaarden dienen te worden beoordeeld naar het nationale recht van degene die de erkenning verricht. Deze regel is later gecodificeerd in artikel 4 WCA en is thans neergelegd in artikel 10:95 BW.
De rechtbank gaat er dan ook vanuit dat ten tijde van de erkenning op de bevoegdheid van de erkenner Nederlands recht van toepassing was, nu de erkenner de Nederlandse nationaliteit had.
4.17
De moeder had, zoals blijkt uit de huwelijksakte van [datum] , ten tijde van de erkenning uitsluitend de Colombiaanse nationaliteit. De kinderen hadden destijds eveneens alleen de Colombiaanse nationaliteit. Op de toestemming van de moeder en de minderjarigen is op grond van het bepaalde in artikel 10:95, eerste lid, BW in samenhang met artikel 10:96 BW dan ook Colombiaans recht van toepassing. In het Colombiaans Burgerlijk Wetboek is niet opgenomen dat de toestemming van de moeder, onderscheidenlijk de kinderen, is vereist voor de erkenning van een kind. Hoewel de aktes van erkenning vermelden dat deze toestemming is gegeven, speelt dit geen rol voor de beantwoording van de vraag welk recht van toepassing is op het teniet doen.
4.18
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat op de vraag of de gedane erkenningen teniet kunnen worden gedaan, Nederlands recht van toepassing is, nu de erkenner de Nederlandse nationaliteit had ten tijde van de erkenning.
Beoordeling van de verzoeken
4.19
Uit de door de officier gestelde en niet langer betwiste feiten is gebleken dat [verweerder 1] , [verweerder 4] en [verweerder 2] ten tijde van de erkenning in Nederland reeds een juridische vader in Colombia hadden. Ten aanzien van [verweerder 2] en [verweerder 3] is voorts gebleken dat niet [de moeder] (de op de erkenningsakte vermelde moeder), hun moeder is, maar haar zus, de in 1994 overleden [moeder] .
Op de bij de erkenningen overgelegde geboorteaktes stonden bovendien een onjuiste geboortedatum en/of een onjuiste moeder en/of geen vader vermeld. Door het gebruik van de onjuiste geboortedata zijn [verweerder 1] , [verweerder 4] en [verweerder 3] destijds ten onrechte als minderjarig aangemerkt, ten gevolge waarvan zij op grond van de destijds geldende Rijkswet op het Nederlanderschap de Nederlandse nationaliteit hebben verkregen. Ter zitting is namens verweerders verklaard dat zij allen thans nog de Nederlandse nationaliteit bezitten, evenals de Colombiaanse.
Nietigheid
4.20
De rechtbank zal allereerst ingaan op de vraag of de gedane erkenningen nietig kunnen worden verklaard, zoals primair door de officier is verzocht.
4.21
Verweerders hebben aangevoerd dat nietigheid alleen kan plaatsvinden op basis van artikel 1:204 BW, waarin specifiek de nietigheidsgrond is opgenomen dat een erkenning nietig is als een kind reeds twee juridische ouders heeft. Verweerders hebben aangevoerd dat de wet echter ten tijde van de erkenningen in november 1998 en augustus 1999 een zodanige bepaling niet kende, zodat thans een nietigverklaring niet op die grond kan worden ingeroepen.
4.22
De rechtbank overweegt dat juist is dat de wettelijke bepaling als zodanig ten tijde van de erkenningen in 1998 en 1999 niet bestond en pas met ingang van 1 april 2001 in de wet is opgenomen. Uit de Memorie van Antwoord van 14 oktober 1997 (Eerste Kamer, vergaderjaar 1997-1998, 24 649, nr. 11a) blijkt echter dat het uitgangspunt van het Nederlands afstammingsrecht is dat een kind slechts twee ouders kan hebben en dat dit zo vanzelfsprekend is dat het niet in de destijds geldende wet of in het wetsvoorstel dat geleid heeft tot de wetswijziging op 1 april 1998, is opgenomen. Een erkenning die wordt gedaan terwijl er al twee juridische ouders zijn is daarom, naar het oordeel van de rechtbank, ook ten tijde van de erkenningen naar zijn aard reeds in strijd met het wettelijk systeem. Bovendien zou de erkenning van een kind dat reeds een juridische vader heeft betekenen dat zijn wettige status als kind van die vader (die als eerste het kind heeft erkend) opzij wordt gezet, hetgeen ook in strijd is met de systematiek van het Nederlandse afstammingsrecht. Het voorgaande wordt bevestigd door het feit dat de fundamenteel ervaren norm -een kind heeft slechts twee juridische ouders- in 2001 alsnog is gecodificeerd in artikel 1:204 BW.
De fundamentele norm dat een kind slechts twee juridische ouders kan hebben, maakte naar het oordeel van de rechtbank in 1998 al deel uit van de openbare orde. Gelet op de onder punt 4.3 vermelde feiten zijn de aktes van erkenning opgemaakt op basis van kort voor de erkenning vals opgemaakte geboorteakten. Drie van de vier kinderen, [verweerder 1] , [verweerder 4] en [verweerder 2] , hadden ten tijde van de erkenning reeds een juridische vader, welke wetenschap ook bij de moeder en de kinderen aanwezig was, en vermoedelijk ook bij de erkenner. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de erkenning van de genoemde drie kinderen niet rechtsgeldig heeft kunnen plaatsvinden en in strijd is met genoemde openbare orde. Deze erkenningen zijn naar het oordeel van de rechtbank nietig op grond van artikel 3:40 BW in samenhang met artikel 3:59 BW.
4.23
Op [datum] is ook [verweerder 3] erkend door de erkenner, waarbij zowel de moeder als [verweerder 3] toestemming tot de erkenning hebben gegeven. Ook van deze erkenning staat vast dat deze is gedaan op basis van een vals opgemaakte geboorteakte. Uit het onderzoek is gebleken dat [verweerder 3] niet een zoon is van de moeder, maar van een andere vrouw, namelijk haar overleden zus. De moeder die is vermeld op de bij de erkenning overgelegde akte is dus zijn tante. Ook is gebleken dat [verweerder 3] ten tijde van het geven van zijn toestemming voor de erkenning niet minderjarig was, zoals uit de valse geboorteakte blijkt, maar meerderjarig.
[verweerder 3] moet derhalve hebben geweten dat ten tijde van het geven van zijn toestemming voor de erkenning zijn geboortedatum onjuist was. Gelet op het feit dat zijn biologische moeder is overleden toen hij veertien jaar oud was, is aannemelijk dat hij op de hoogte was van het feit dat de op de geboorteakte vermelde moeder zijn tante is. De rechtbank is van oordeel dat deze erkenning op basis van valse aktes naar zijn inhoud en strekking in strijd is met de openbare orde en derhalve nietig op grond van artikel 3:40 BW in samenhang met artikel 3:59 BW. Het is onaanvaardbaar en druist in tegen de Nederlandse rechtsorde om opzettelijk identiteitsgegevens te vervalsen om op die manier een erkenning mogelijk te maken die bovendien tevens leidt tot verkrijging van het Nederlanderschap.
Vernietigbaarheid
4.24
Nu de erkenningsaktes nietig zullen worden verklaard op grond van artikel 3:40 BW in samenhang met 3:59 BW, kan het verzoek van de officier tot vernietiging van de aktes en het verweer daarop onbesproken blijven.
Bezit van staat
4.25
Verweerders hebben zich primair beroepen op artikel 1:290 BW, betreffende bezit van staat, inhoudende dat nietige erkenningen niet kunnen worden aangetast.
4.26
Artikel 1:209 BW bepaalt dat iemands afstamming volgens zijn geboorteakte door een ander niet kan worden betwist, indien hij een staat overeenkomstig die akte heeft.
De rechtbank overweegt dat om een beroep te kunnen doen op bezit van staat, die staat dient te worden betwist. De rechtbank stelt vast dat geen sprake is van een dergelijke betwisting; de officier heeft immers verzocht de aktes nietig te verklaren, zodat dit verweer om die reden al geen verdere bespreking behoeft.De rechtbank werpt overigens de vraag op of – indien wel sprake zou zijn van betwisting van staat – iemand hier met succes een beroep op kan doen indien juist die aktes, zoals in deze zaak, valselijk zijn opgemaakt.
Artikel 8 EVRM
4.27
Verweerders hebben zich tot slot verweerd door te stellen dat, indien de rechtbank van oordeel is dat er sprake is van strijd met de openbare orde, hun persoonlijke belangen zo zwaar wegen dat deze het belang van de Nederlandse openbare orde opzij schuiven. Verweerders doen daarbij een beroep op artikel 8 EVRM.
4.28
De rechtbank merkt op dat niet ter discussie staat dat er een affectieve relatie bestond tussen de erkenner en [de moeder] en dat er een band was tussen de erkenner en de kinderen, alsmede dat er contact was tussen de erkenner en zijn kleinkinderen. [verweerder 4] heeft verder ter zitting verklaard dat alleen hij in Nederland is komen wonen en daar nog steeds woont met zijn gezin. [verweerder 1] , [verweerder 2] en [verweerder 3] kwamen vroeger regelmatig naar Nederland toe, maar hebben altijd hun gewone verblijfplaats in Colombia gehouden. Zij komen al langere tijd niet meer in Nederland.
4.29
De rechtbank is van oordeel dat, voor zover verweerders dit beroep op artikel 8 EVRM hebben ingeroepen in reactie op het verzoek van de officier om de erkenning te vernietigen op grond van strijd met de openbare orde als bedoeld in artikel 1:205 BW, het beroep niet zal worden besproken. De rechtbank heeft immers hiervoor geoordeeld dat de erkenningen nietig zijn.
4.30
Voor zover verweerders met hun beroep op artikel 8 EVRM hebben bedoeld dat hun belangen de Nederlandse openbare orde als bedoeld in artikel 3:40 BW opzij schuiven, overweegt de rechtbank als volgt.
4.31
De erkenner is inmiddels overleden. Onder verwijzing naar de uitspraak van de Hoge Raad van 25 maart 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AT0412) is de rechtbank van oordeel dat nu de erkenner is overleden er geen sprake kan zijn van een inbreuk op het family life tussen verweerders en de erkenner. De rechtbank gaat reeds daarom niet mee met de in het verweer genoemde verwijzing naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 15 mei 2013 (ECLI:NL:RBOVE:2013:777).
4.32
Verweerders hebben verder aangevoerd dat het family life zich eveneens uitstrekt over de tweede generatie, zijnde de kinderen van verweerders en de kleinkinderen van de erkenner. Verweerders hebben nagelaten deze stelling nader te onderbouwen. Nog daargelaten of tussen de erkenner en de kleinkinderen familie life bestond, hetgeen gelet op de rechtspraak van het EHRM twijfelachtig is, is ook aan dit eventuele family life met het overlijden van de erkenner een einde gekomen.
4.33
Ten overvloede merkt de rechtbank op dat zelfs indien dit anders zou zijn, zij van oordeel is dat verweerders in dit geval geen bescherming op het recht op family life toekomt, gegeven het feit dat dit family life is gecreëerd door willens en wetens gebruik te maken van valse identiteitspapieren.
4.34.
Gezien het vorenstaande wordt het verweer dat ziet op artikel 8 EVRM verworpen. Aan een bespreking van de gestelde goeder trouw van de erkenner ten tijde van de erkenning, alsmede de gestelde (on)betrouwbaarheid van de Colombiaanse autoriteiten, wordt niet toegekomen.
4.34
Het voorgaande leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
De rechtbank:
5.1
Verklaart nietig de akte van erkenning opgemaakt in de gemeente [plaats] op [datum] onder nummer [nummer] betreffende [verweerder 1] , geboren op [geboortedatum] ;
5.2
Verklaart nietig de akte van erkenning opgemaakt in de gemeente [plaats] op [datum] onder nummer [nummer] betreffende [verweerder 2] , geboren op [geboortedatum] ;
5.3
Verklaart nietig de akte van erkenning opgemaakt in de gemeente [plaats] op [datum] onder nummer [nummer] betreffende [verweerder 4] , geboren op [geboortedatum] ;
5.4
Verklaart nietig de akte van erkenning opgemaakt in de gemeente [plaats] op [datum] onder nummer [nummer] betreffende [verweerder 3] , geboren op [geboortedatum] .
5.5
Draagt - op grond van artikel 1:20e, eerste lid, BW - de griffier op niet eerder dan drie maanden na de dag van de uitspraak van deze beschikking -en indien daartegen geen hoger beroep is ingesteld- een afschrift van deze beschikking te zenden aan de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente Heerhugowaard.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Allegro, voorzitter, mr. J.L. Roubos en mr. W.P. van der Haak, rechters, in tegenwoordigheid van H.M. Zonneveld, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 6 juli 2016. | ||
Tegen deze beschikking kan – voor zover er definitief is beslist – door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te Amsterdam. De verzoekende partij en de verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden. | ||