Hof Amsterdam, 27-07-2021, nr. 23-003134-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:2185
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-07-2021
- Zaaknummer
23-003134-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2185, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑07‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 27‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Veroordeling besturen personenauto onder invloed van cannabis. Bewijsoverwegingen met betrekking tot de artikelen 13, 16 en 17 van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-003134-19
datum uitspraak: 27 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsvrouw)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 16 augustus 2019 in de strafzaak onder de parketnummers 96-129563-19 en 13-650704-16 (TUL) tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in PI Noord Holland Noord, Unit Zuyder Bos te Heerhugowaard.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 13 juli 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij, op of omstreeks 31 december 2018, te Heerhugowaard, een voertuig, te weten een personenauto heeft bestuurd of als bestuurder heeft doen besturen na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 13 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht. Ter onderbouwing van haar vordering heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd:
De bloedmonsters zijn zo spoedig mogelijk verzonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (verder: het Besluit).
De termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster door het laboratorium Eurofins Forensics Belgium BVBA (verder: Eurofins) – zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit – is weliswaar geschonden, maar dat betreft geen strikte waarborg zodat het resultaat van het bloedonderzoek voor het bewijs kan worden gebruikt, nu aan de voorschriften voor het bewaren van het bloed is voldaan.
Voorts heeft de advocaat-generaal zich op het standpunt gesteld dat de overschrijding van de hiervoor genoemde termijn dient te worden beoordeeld in het kader van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) en dat kan worden volstaan met enkele constatering van het vormverzuim.
Uit het dossier kan worden vastgesteld dat de mededeling van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek – zoals bedoeld in artikel 17 van het Besluit – binnen één week heeft plaatsgevonden.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit dan wel dat er bewijsuitsluiting dient te volgen krachtens artikel 359a (Sv). Ter onderbouwing van haar standpunt heeft de raadsvrouw het volgende aangevoerd:
Het voorschrift dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk moeten worden verzonden – zoals bepaald in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit – en de termijn voor het verrichten van het bloedmonster – zoals bedoeld in artikel 16 van het Besluit – zijn geschonden. Deze voorschriften maken deel uit van het stelsel van strikte waarborgen, zodat het resultaat van het onderzoek niet bruikbaar is voor het bewijs en geen sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994.
Het oordeel van het hof
Ten aanzien van artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit
Artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig, die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriele regeling voorgeschreven verpakking worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.’
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het bloed op 31 december 2018 bij de verdachte is afgenomen en in een vriezer is opgeslagen op een temperatuur van maximaal -20C. Uit de ‘Aanvraag ten behoeve van toxicologisch onderzoek van bloed’ blijkt dat de buisjes op 4 januari 2019 door het NFI zijn ontvangen. Vervolgens heeft het laboratorium Eurofins te Brugge (België), dat het bloedonderzoek daadwerkelijk heeft uitgevoerd, het bloedblok van het NFI ontvangen op 11 januari 2019.
Mede gelet op de omstandigheden waaronder het bloed na afname is bewaard, is het hof van oordeel dat hiermee is voldaan aan het hiervoor genoemde vereiste ‘zo spoedig mogelijk’.
Ten aanzien van artikel 16 van het Besluit
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De onderzoeker verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed. De methode die hij voor het bloedonderzoek hanteert, voldoet aan de bij ministeriële regeling vastgestelde eisen.’
De nota van toelichting (Stb 2016, 529) bij artikel 16 Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Artikel 16 bevat verplichtingen voor de onderzoeker die het bloedonderzoek verricht. Deze voorschriften dienen mede ter uitwerking van artikel 51l van het Wetboek van Strafvordering waarin eisen aan het verslag van een deskundige zijn gesteld.
In artikel 16, eerste en tweede lid, is bepaald dat de onderzoeker binnen twee weken het bloedonderzoek moet uitvoeren en dat hij van de resultaten van het onderzoek een met redenen omkleed schriftelijk verslag opmaakt en dat verslag ondertekent. (...)’.
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de bloedmonsters door het laboratorium Eurofins in Brugge (België) zijn ontvangen op 11 januari 2019 en dat het onderzoeksrapport dateert van 14 februari 2019. Uit het dossier blijkt niet wanneer het bloed is onderzocht, zodat het hof in het voordeel van de verdachte aanneemt dat het onderzoek op 14 februari 2019 heeft plaatsgevonden. Gelet op het ruime tijdsverloop -34 dagen- tussen de ontvangst van het bloed en de datum van het onderzoeksrapport, kan het hof zonder nadere informatie niet vaststellen dat het onderzoek van de bloedmonsters binnen twee weken na ontvangst daarvan door het laboratorium is verricht. De termijn is met ten hoogste 20 dagen overschreden. Het hof oordeelt dat artikel 16, eerste lid, van het Besluit is geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending. Voor beantwoording van die vraag is van belang of de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit genoemde termijn behoort tot het stelsel van waarborgen die direct van invloed zijn op de betrouwbaarheid van het onderzoek.
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. HR 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek.
Uit de nota van toelichting blijkt niet dat de in artikel 16, eerste lid, van het Besluit opgenomen termijn tot doel heeft de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen.
In het dossier bevindt zich een verklaring van dr. [naam], forensisch onderzoeker toxicologie bij het Nederlands Forensisch Instituut (verder: NFI) van 26 maart 2021. Hierin staat onder meer:
‘Rijgevaarlijke stoffen hebben een beperkte stabiliteit in het bloed. Dit betekent dat rijgevaarlijke stoffen in de bloedbuis (gedeeltelijk) afgebroken kunnen worden. De ene stof breekt sneller af dan de andere, en sommige stoffen breken niet of nauwelijks af. Afbraak van stoffen vindt bij hogere temperaturen sneller plaats dan bij lagere temperaturen. In de vriezer (circa -20°C) zijn de stoffen het meest stabiel: eventueel aanwezige alcohol, drugs en medicijnen in bloed blijven minimaal 6 maanden stabiel bij opslag in de vriezer. Onder die condities hebben een eventueel vertraagde aflevering bij het laboratorium of een vertraagde start van het onderzoek na aflevering geen invloed op de resultaten van het onderzoek.’
De bloedmonsters zijn op de voorgeschreven wijze door het laboratorium bewaard (namelijk: bij een temperatuur van ten hoogste -20C) en gelet op de hiervoor aangehaalde verklaring is de overschrijding van de onderzoekstermijn in deze zaak niet van invloed geweest op de resultaten van het onderzoek.
Ten aanzien van artikel 17 van het Besluit
Artikel 17 van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek.’
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het gehalte in het bloed van de verdachte 13 microgram THC per liter bloed bedroeg, dat het onderzoeksrapport dateert van 14 februari 2019 en dat de verdachte bij brief van 19 februari 2019, en derhalve binnen de termijn als bedoeld in artikel 17 van het Besluit, in kennis is gesteld van de resultaten van het onderzoek en het recht op tegenonderzoek. Het hof constateert dat derhalve is gehandeld overeenkomstig het bepaalde in artikel 17 van het Besluit.
‘Een onderzoek’ in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Het hof oordeelt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Voorts oordeelt het hof dat – nu niet vastgesteld kan worden of het bloedonderzoek binnen de termijn van twee weken als bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit is verricht – wel sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gesteld noch gebleken is welk nadeel de verdachte door dit vormverzuim heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hier verder geen gevolgen aan verbinden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 31 december 2018, te Heerhugowaard, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 13 microgram THC per liter bloed bedroeg;
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Overwegingen omtrent de straftoemeting
De politierechter in de rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg ten laste gelegde bewezenverklaarde veroordeeld tot een geldboete ter hoogte van 400 euro en een voorwaardelijke rijontzegging voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van 2 jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 850,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 17 dagen hechtenis.
De raadsvrouw heeft verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of met een voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan bezien en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte.
Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft auto gereden onder invloed van cannabis. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich mee. De verdachte heeft zich onverantwoordelijk gedragen door onder invloed van drugs deel te nemen aan het verkeer.
Gebleken is dat aan de verdachte na het bewezenverklaarde feit straf in een andere zaak is opgelegd, waaronder een gevangenisstraf voor de duur van 8 jaren, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is. De verdachte zit momenteel en gedurende de komende jaren genoemde gevangenisstraf uit. Gelet daarop acht het hof het, onder toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, raadzaam te bepalen dat geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Vordering tot tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft de tenuitvoerlegging gevorderd van de in de zaak met parketnummer 13-650704-16 bij vonnis van de politierechter in de rechtbank van Amsterdam van 9 mei 2017 voorwaardelijke opgelegde voorwaardelijke jeugddetentie voor de duur van zes maanden.
In eerste aanleg is de vordering afgewezen, maar in hoger beroep opnieuw aan de orde.
De advocaat-generaal heeft zich ter terechtzitting in hoger beroep op het standpunt gesteld dat de vordering afgewezen dient te worden. De raadsvrouw heeft zich bij dit standpunt aangesloten.
Het hof overweegt als volgt.
In hetgeen het hof ertoe heeft gebracht de verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van een straf of maatregel, acht het hof termen aanwezig om de vordering tot tenuitvoerlegging net als de politierechter af te wijzen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Bepaalt dat ter zake van het bewezenverklaarde geen straf of maatregel wordt opgelegd.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. F.M.D. Aardema, mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart, in tegenwoordigheid van mr. P.E. de Wildt, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 27 juli 2021.
Mr. C.N. Dalebout en mr. N. van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
[…]