Einde inhoudsopgave
Wetboek van Strafvordering
Artikel 286 [Ondervraging van verdachte]
Geldend
Geldend vanaf 01-02-1998
- Redactionele toelichting
Deze wijziging heeft geen gevolgen voor de strafzaken waarin voor het tijdstip van inwerkingtreding van deze wijziging een dagvaarding in eerste aanleg is uitgebracht.
- Bronpublicatie:
15-01-1998, Stb. 1998, 33 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken: 24692)
- Inwerkingtreding
01-02-1998
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
15-01-1998, Stb. 1998, 34 (uitgifte: 01-01-1998, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Strafprocesrecht / Terechtzitting en beslissingsmodel
1.
De voorzitter ondervraagt de verdachte.
2.
Is er meer dan één verdachte, dan bepaalt de voorzitter in welke volgorde de verdachten worden ondervraagd.
3.
De voorzitter kan bepalen dat de verdachte buiten tegenwoordigheid van een of meer medeverdachten of getuigen zal worden ondervraagd.
4.
Gedurende de verdere loop van het onderzoek kunnen aan de verdachte door de voorzitter, de rechters, de officier van justitie, de raadsman en de medeverdachte vragen worden gesteld.
5.
Artikel 293 is van overeenkomstige toepassing.
6.
Bij het verhoor van de verdachte wordt zo veel mogelijk onderzocht, of zijn verklaring op eigen wetenschap berust.