HR, 29-03-2013, nr. 12/05499
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5902
- Instantie
Hoge Raad (Civiele kamer)
- Datum
29-03-2013
- Zaaknummer
12/05499
- Conclusie
mr. Wuisman
- LJN
BZ5902
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Insolventierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ5902, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 29‑03‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ5902
ECLI:NL:PHR:2013:BZ5902, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 29‑03‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ5902
- Vindplaatsen
Uitspraak 29‑03‑2013
29 maart 2013
Eerste Kamer
12/05499
EV/TT
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[Verzoekster],
wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römelingh.
Verzoekster zal hierna ook worden aangeduid als [verzoekster].
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 12.1273 en 12.1274 van de rechtbank 's-Gravenhage van 3 juli 2012;
b. het arrest in de zaak 200.109.410/01 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 20 november 2012.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft [verzoekster] beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De conclusie van de Advocaat-Generaal J. Wuisman strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
3. Beoordeling van de middelen
De in de middelen aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, G. Snijders en M.V. Polak, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 29 maart 2013.
Conclusie 29‑03‑2013
mr. Wuisman
Partij(en)
Zaaknummer: 12/05499
mr. Wuisman
Parket datum: 1 februari 2013
CONCLUSIE inzake:
[Verzoekster],
verzoekster tot cassatie,
advocaat: mr. W. Römmelingh
- 1.
Voorgeschiedenis
- 1.1.
Het op 21 mei 2012 bij de rechtbank 's-Gravenhage binnengekomen verzoek van verzoekster tot cassatie om toelating tot de schuldsaneringsregeling alsmede een verzoek om een voorlopige voorziening wijst de rechtbank bij vonnis d.d. 3 juli 2012 af. Doordat niet voldoende duidelijkheid is verschaft over de ontstaansdata van de opgegeven schulden, is het niet mogelijk, aldus de rechtbank, om vast te stellen of de schulden korter dan vijf jaren vóór het indienen van het verzoek zijn ontstaan en of zij te goeder trouw zijn ontstaan.
1.2
In zijn arrest d.d. 20 november 2012 acht het hof 's-Gravenhage het door verzoekster tot cassatie ingestelde hoger beroep alleen gericht tegen de afwijzing van het verzoek om toelating tot de schuldsaneringsregeling. Dat verzoek acht ook het hof niet toewijsbaar. Uit een opnieuw overgelegd overzicht van de schuldenlast leidt het hof af niet alleen dat vrijwel alle schulden stammen uit de periode van vijf jaren voorafgaande aan het indienen van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling, maar ook dat de schuldenlast weer is opgelopen. Ten aanzien van de nieuwe schulden is niet komen vast te staan, aldus het hof, dat zij te goeder trouw zijn ontstaan en onbetaald gebleven. Dat staat aan toelating tot de schuldsaneringsregeling in de weg.
1.3
Met een op 28 november 2012 bij de Hoge Raad binnengekomen verzoekschrift is tijdig door verzoekster tot cassatie cassatieberoep tegen het arrest van het hof ingesteld. Er is in het verzoekschrift een voorbehoud gemaakt van eventuele aanvulling van de cassatiemiddelen naar aanleiding van het proces-verbaal van de hoorzitting bij het hof op 13 november 2012, welk proces-verbaal bij het opstellen van het verzoekschrift tot cassatie nog niet beschikbaar was. Van dit voorbehoud is geen gebruik gemaakt.
2.
Bespreking cassatiemiddelen
- 2.1.
Er zijn twee cassatiemiddelen voorgedragen.
- 2.2.
De klacht in cassatiemiddel 1 treft geen doel wegens gemis aan feitelijke grondslag. Voor het niet toewijsbaar achten van het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling voert het hof, anders dan de rechtbank, niet als grond aan dat geen data voor het ontstaan van de schulden zijn gegeven. In tegendeel, van twee van de vijf schulden, die het hof aanleiding geven om het verzoek tot toelating tot de schuldsaneringsregeling niet toewijsbaar te achten, vermeldt het hof het jaar waarin die schulden zijn ontstaan; zie het slot van rov. 4.4.
- 2.3.
De klachten in cassatiemiddel 2, die op het slot van rov. 4.4 betrekking hebben, kunnen niet om de in het middel vermelde vier redenen slagen, want:
- a.
artikel 288 lid 2, sub c Fw houdt een verplichte afwijzingsgrond in;
- b.
niet alleen wordt niet aangegeven waarom aan de door het hof in aanmerking genomen schuld aan het CIJB geen strafrechtelijk verwijt ten grondslag ligt, maar ook wordt miskend dat bij afwezigheid van strafrechtelijke verwijtbaarheid het te goeder trouw ontstaan en/of onbetaald gelaten zijn van de schuld, zoals krachtens artikel 288 lid 1, aanhef en sub b Fw vereist, nog niet aannemelijk is;
- c.
het overtreffen van de incassokosten van de hoofdsom laat onverlet dat de betrokken schuld voor wat betreft de hoofdsom niet te goeder trouw is ontstaan en/of onbetaald gelaten, terwijl bovendien dit laatste ook kan gelden voor de incassokosten;
- d.
voor toelating tot de schuldsaneringsregeling is niet voldoende dat de betrokken schuldenaar niet meer in staat is zijn schulden te voldoen, zoals duidelijk uit artikel 288 Fw blijkt.
3.
Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden