Zie HR 7 juni 2016, ECLI:NL:HR:2016:1005, NJ 2016/430, rov. 2.4.2.
HR, 28-02-2017, nr. 15/00382
ECLI:NL:HR:2017:326
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
28-02-2017
- Zaaknummer
15/00382
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2017:326, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 28‑02‑2017; (Cassatie, Artikel 80a RO-zaken)
In cassatie op: ECLI:NL:GHSHE:2015:152, Niet ontvankelijk
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:93, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:93, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 24‑01‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2017:326, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 28‑02‑2017
Inhoudsindicatie
Serie vermogensdelicten regio Den Bosch. HR: art. 80a RO. Samenhang met 15/00651 en 15/00654.
Partij(en)
28 februari 2017
Strafkamer
nr. S 15/00382
EC
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof 's-Hertogenbosch van 23 januari 2015, nummer 20/000822-14, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, een schriftuur ingediend. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal D.J.C. Aben heeft geconcludeerd dat het cassatieberoep met toepassing van art. 80a RO niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
2. Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep
De Hoge Raad is van oordeel dat de aangevoerde klachten geen behandeling in cassatie rechtvaardigen omdat de partij die het cassatieberoep heeft ingesteld klaarblijkelijk onvoldoende belang heeft bij het cassatieberoep dan wel omdat de klachten klaarblijkelijk niet tot cassatie kunnen leiden.
De Hoge Raad zal daarom – gezien art. 80a van de Wet op de rechterlijke organisatie en gehoord de Procureur-Generaal – het beroep niet-ontvankelijk verklaren.
3 Beslissing
De Hoge Raad verklaart het beroep in cassatie niet-ontvankelijk.
Dit arrest is gewezen door de vice-president W.A.M. van Schendel als voorzitter, en de raadsheren V. van den Brink en A.L.J. van Strien, in bijzijn van de waarnemend griffier A.C. ten Klooster, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 februari 2017.
Conclusie 24‑01‑2017
Inhoudsindicatie
Serie vermogensdelicten regio Den Bosch. HR: art. 80a RO. Samenhang met 15/00651 en 15/00654.
Nr. 15/00382 Zitting: 24 januari 2017 (bij vervroeging) | Mr. D.J.C. Aben Conclusie inzake: [verdachte] |
Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft de verdachte bij arrest van 23 januari 2015 ter zake “diefstal, vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, met aftrek zoals bedoeld in art. 27 Sr. Tevens heeft het hof de teruggave alsook de onttrekking aan het verkeer bevolen van verschillende in beslag genomen, nog niet teruggegeven voorwerpen en beslist ten aanzien van de vorderingen van de benadeelde partijen, een en ander zoals nader in het arrest omschreven. Ten slotte heeft het hof de tenuitvoerlegging gelast van de door de meervoudige kamer van de rechtbank te ’s-Hertogenbosch op 20 juli 2011 opgelegde gevangenisstraf voor de duur van tien maanden.
Er bestaat samenhang met de zaken 15/00651 en 15/00654. In deze zaken zal ik vandaag eveneens concluderen.
Namens de verdachte is cassatie ingesteld. Mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld.
Ik begin met het tweede middel dat klaagt over het bewezenverklaarde medeplegen.
Anders dan de steller van het middel in de toelichting betoogt, heeft het hof, met toepassing van de juiste maatstaf, uit de gebezigde bewijsmiddelen zonder meer kunnen afleiden dat de verdachte door diens voorverkenning, het gezamenlijk voorbespreken van de uitvoering, het opperen van de verdeelsleutel inzake de te verwachten buit alsook door diens aanwezigheid tijdens de uitvoering, bewust en nauw heeft samengewerkt met zijn medeverdachten bij het plegen van — kort gezegd — de overval op [A] B.V in de Brabanthallen. De toelichting op het middel betreft een duidelijk geval van napleiten en miskent de rechterlijke wegings- en waarderingsvrijheid. Het tweede middel kan klaarblijkelijk niet tot cassatie leiden.
Het eerste middel waarin met een beroep op art. 6, eerste lid, EVRM wordt geklaagd over de overschrijding van de redelijke (inzend)termijn in cassatie, behoeft gezien het lot van het tweede middel geen bespreking.1.
7. Deze conclusie strekt tot niet-ontvankelijkverklaring van het cassatieberoep op de voet van art. 80a RO.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 24‑01‑2017