In herziening kan een beroep worden gedaan op getuigenverklaringen van ná de berechting die alsnog een ander licht werpen op bij de rechter bekende stand van zaken. Deze verklaringen dienen wel betrekking te hebben op feiten/omstandigheden ten tijde van het bewezenverklaarde feit. Zie A.J.A. van Dorst, Herziening in strafzaken, Deventer: Wolters Kluwer 2021, p. 55.
HR, 24-05-2022, nr. 21/03787 H
ECLI:NL:HR:2022:758
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2022
- Zaaknummer
21/03787 H
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:758, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2022; (Herziening)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:139
Aanvraag tot herziening van: ECLI:NL:GHSHE:2019:1180
ECLI:NL:PHR:2022:139, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑02‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:758
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2022
Inhoudsindicatie
Herziening. Poging doodslag in 2015 in Maastricht door met mes in bovenlichaam van ander te steken, waardoor deze letsel aan zijn milt en klaplong oploopt (art. 287 Sr). Aangevoerd wordt dat hof tot een vrijspraak zou zijn gekomen als het bekend zou zijn geweest met de bij de aanvraag gevoegde getuigenverklaringen, nu daaruit blijkt dat niet aanvrager maar zijn broer het slachtoffer heeft gestoken (art. 457.1.c Sv). HR: Op de in CAG vermelde gronden kan aangevoerde niet worden aangemerkt als gegeven a.b.i. art. 457.1.c Sv. CAG: Bij aanvraag gevoegde verklaring van getuige die zou zijn teruggekomen op door hem afgelegde belastende verklaring die hof voor het bewijs heeft gebruikt, tast die voor het bewijs gebruikte verklaring niet aan. Bij aanvraag gevoegde verklaring van broer van aanvrager inhoudende dat hij en dus niet aanvrager heeft gestoken, is in lijn met zijn eerder tegenover RC afgelegde verklaring en was hof dus reeds bekend. Overige bij aanvraag gevoegde getuigenverklaringen, die erop neerkomen dat broer van aanvrager heeft bekend dat hij slachtoffer heeft gestoken, zijn van onvoldoende gewicht om gegeven op te leveren a.b.i. art. 457.1.c. Sv. Afwijzing aanvraag. Vervolg op HR:2020:2030.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/03787 H
Datum 24 mei 2022
ARREST
op een aanvraag tot herziening van een in kracht van gewijsde gegaan arrest van het gerechtshof 's-Hertogenbosch van 22 maart 2019, nummer 20-001062-16, ingediend door J.J. Serrarens, advocaat te Beek LB,
namens
[aanvrager],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de aanvrager.
1. De uitspraak waarvan herziening is gevraagd
Het hof heeft de aanvrager veroordeeld voor poging tot doodslag tot een gevangenisstraf van vier jaren.
2. De aanvraag tot herziening
De aanvraag tot herziening is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
3. De conclusie van de advocaat-generaal
3.1
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot afwijzing van de aanvraag tot herziening.
3.2
De raadsvrouw van de aanvrager heeft daarop schriftelijk gereageerd.
4. Beoordeling van de aanvraag
4.1
Als grondslag voor een herziening kan, voor zover hier van belang, volgens artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) alleen dienen een met stukken onderbouwd gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat het ernstige vermoeden wekt dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.
4.2
Op de door de advocaat-generaal in haar conclusie vermelde gronden kan het in de aanvraag aangevoerde niet worden aangemerkt als een gegeven als bedoeld in artikel 457 lid 1, aanhef en onder c, Sv. De aanvraag is dus ongegrond.
5. Beslissing
De Hoge Raad wijst de aanvraag tot herziening af.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren E.S.G.N.A.I. van de Griend en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2022.
Conclusie 15‑02‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Herziening. Negen nieuwe getuigenverklaringen. De conclusie strekt tot afwijzing.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/03787 H
Zitting 15 februari 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[aanvrager] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1994,
hierna: de aanvrager.
Inleiding
1. Bij arrest van 22 maart 2019 heeft het gerechtshof ’s-Hertogenbosch het vonnis van de rechtbank Limburg van 29 maart 2016, waarbij de aanvrager wegens “poging tot doodslag” is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 42 maanden met aftrek van voorarrest, vernietigd ten aanzien van de opgelegde straf en voor het overige bevestigd. Het hof heeft de aanvrager veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaren met aftrek van voorarrest. De Hoge Raad heeft op 15 december 2020 het tegen voormeld arrest ingestelde cassatieberoep niet-ontvankelijk verklaard. Het arrest van het hof is daarmee onherroepelijk geworden.
2. Namens de aanvrager heeft mr. J.J. Serrarens, advocaat te Beek, ingevolge art. 457 Sv een aanvraag tot herziening van voormeld arrest van het hof ingediend.
3. De aanvrager is ervan overtuigd dat het hof hem niet zou hebben veroordeeld als het hof ten tijde van het onderzoek ter terechtzitting bekend was geweest met de informatie in het namens de aanvrager ingediende verzoekschrift. Die informatie is vervat in de schriftelijke weergave van negen getuigenverklaringen die op het kantoor van mr. Serrarens zijn afgelegd.
De aanvraag tot herziening
4. De aanvrager meent dat er gronden zijn tot herziening van zijn veroordeling omdat de in het verzoekschrift vervatte gegevens, die bij het onderzoek ter terechtzitting aan de rechter niet bekend waren of zijn gebleken, op zichzelf of in verband met de destijds geleverde bewijzen, met de bestreden uitspraak niet bestaanbaar zijn. Daarmee ontstaat naar zijn oordeel het ernstige vermoeden dat indien deze gegevens bekend zouden zijn geweest aan de rechter, het onderzoek zou hebben geleid tot vrijspraak van de aanvrager.
5. De aanvraag berust aldus op de stelling dat sprake is van een gegeven als bedoeld in art. 457, eerste lid, aanhef en onder c, Sv, dat luidt:
“1. Op aanvraag van de procureur-generaal of van de gewezen verdachte te wiens aanzien een vonnis of arrest onherroepelijk is geworden, kan de Hoge Raad ten voordele van de gewezen verdachte een uitspraak van de rechter in Nederland houdende een veroordeling herzien:
[…]
c. indien er sprake is van een gegeven dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid, hetzij tot een vrijspraak van de gewezen verdachte, hetzij tot een ontslag van alle rechtsvervolging, hetzij tot de niet-ontvankelijkverklaring van het openbaar ministerie, hetzij tot de toepassing van een minder zware strafbepaling.”
6. Het namens de aanvrager ingediende verzoekschrift gaat vergezeld van negen schriftelijke verklaringen van achtereenvolgens:
(i) [betrokkene 1] (zijn bij de politie afgelegde verklaring is voor het bewijs gebruikt);
(ii) [betrokkene 2] (is eerder door de politie en door de RHC gehoord);
(iii) [betrokkene 3] (zijn tegenover de RHC afgelegde bekennende verklaring is door het hof ongeloofwaardig geacht);
(iv) [betrokkene 4] (niet eerder gehoord);
(v) [betrokkene 5] (niet eerder gehoord);
(vi) [betrokkene 6] (niet eerder gehoord);
(vii) [betrokkene 7] (niet eerder gehoord);
(viii) [betrokkene 8] (niet eerder gehoord);
(ix) [betrokkene 9] (niet eerder gehoord).
7. Al deze verklaringen zijn afgelegd nadat het veroordelende arrest van het hof op 15 december 2020 onherroepelijk was geworden. Daarmee waren zij niet aan het hof bekend.1.
8. In de aanvraag wordt aangevoerd dat de aanvrager van meet af aan heeft verklaard dat hij de aangever [slachtoffer] niet heeft gestoken, terwijl de broer van de aanvrager, [betrokkene 3] , op 16 april 2018 tegenover de raadsheer-commissaris heeft bekend dat hij degene is geweest die de aangever heeft gestoken. Het hof is aan deze bekennende verklaring als ongeloofwaardig voorbij gegaan, omdat zij naar het oordeel van het hof geen steun vond in enig ander bewijsmiddel. De aanvraag gaat vergezeld van getuigenverklaringen die de door [betrokkene 3] afgelegde bekennende verklaring voldoende zouden moeten ondersteunen.
9. Daarnaast wordt in de aanvraag aangevoerd dat de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde getuigenverklaring die het hof voor het bewijs heeft gebruikt, onjuist is. Ter onderbouwing daarvan gaat de aanvraag vergezeld van een nieuwe getuigenverklaring van [betrokkene 1] .
10. Voor een goede beoordeling van de in het verzoekschrift opgenomen informatie, geef ik eerst de gronden weer waarop de veroordeling in hoger beroep berust.
De gronden voor de veroordeling in hoger beroep
11. Het hof heeft zich in hoger beroep verenigd met de gronden waarop het vonnis in eerste aanleg berust.
12. De rechtbank had in haar (promis-)vonnis ten aanzien van het bewijs – voor zover hier van belang – het volgende overwogen:2.
“Op 30 mei 2015 heeft [slachtoffer] aangifte gedaan. Hij verklaarde dat hij op 22 mei 2015 samen met zijn vrienden [betrokkene 10] en [betrokkene 1] aan het chillen was op Plein 1992 te Maastricht. Op een bepaald moment heeft zijn vriend [betrokkene 3] zich bij hen gevoegd. Na een tijdje zijn ze samen naar het stadspark gegaan, in de buurt van de straat Vijfkoppen. [betrokkene 10] heeft toen met geld van [betrokkene 3] alcohol en sigaretten gekocht. Op enig moment is er onenigheid ontstaan over het wisselgeld dat al dan niet door [betrokkene 10] aan [betrokkene 3] zou zijn teruggegeven. Die onenigheid is uitgemond in een ruzie, waarbij de gemoederen hoog zijn opgelopen en aangever aan [betrokkene 3] heeft verzocht om te vertrekken. [betrokkene 3] is toen vertrokken. Aangever heeft vervolgens nog met [betrokkene 3] gebeld, maar ook aan de telefoon bleef [betrokkene 3] boos op hem en zei hij tegen aangever dat hij hem kapot zou maken. Nadat aangever de verbinding met [betrokkene 3] had verbroken is hij met [betrokkene 10] en [betrokkene 1] weggegaan om de fietsen op te halen. [betrokkene 10] is toen nog even teruggegaan naar de plaats waar de ruzie is ontstaan, omdat hij iets kwijt was. Toen [betrokkene 10] terugkwam, bleek dat hij gewond was in zijn gezicht. [betrokkene 10] zei dat [betrokkene 3] met twee jongens was teruggekomen en dat zij [betrokkene 10] hadden geslagen. Daarop zag aangever dat [betrokkene 3] met twee jongens naar hen toe kwam gelopen. Een jongen die naast [betrokkene 3] stond had een op een mes gelijkend zilverkleurig voorwerp in zijn handen. Aangever pakte daarop het kettingslot van de fiets van [betrokkene 10] omdat hij bang was. Hij liep hiermee naar [betrokkene 3] en vroeg hem waarom hij en die andere jongens ruzie wilden maken. Aangever voelde vervolgens dat hij een harde vuistslag kreeg van [betrokkene 3] . Aangever heeft toen met het kettingslot gezwaaid om [betrokkene 3] op afstand te houden. Vervolgens zag hij dat de jongen die naast [betrokkene 3] stond op hem afliep en met het mes een stekende beweging naar hem maakte. Aangever voelde dat hij links in zijn zij geraakt werd. Hij werd duizelig en viel op de grond. Hij voelde met zijn hand bloed aan zijn linkerzij. Daarna is aangever buiten bewustzijn geraakt en pas weer wakker geworden in het ziekenhuis.
Aangever heeft van [betrokkene 10] gehoord dat de jongen die hem gestoken had, hem ook naar het ziekenhuis heeft gebracht. [betrokkene 1] vertelde hem dat het de broer van [betrokkene 3] was, genaamd [aanvrager] .
Aangever heeft één week in het ziekenhuis gelegen vanwege de messteek in zijn linkerzij. Hij had een klaplong en zijn milt was geraakt. In het ziekenhuis is hij geopereerd aan zijn verwondingen. De dokter heeft tegen aangever gezegd dat hij veel geluk had gehad dal het mes schuin naar beneden was gestoken en niet recht in zijn zij, anders was het slechter met hem afgelopen.
Aangever verklaarde dat [betrokkene 3] bij hem in het ziekenhuis is geweest om zich te verontschuldigen. [betrokkene 3] wilde dat hij geen aangifte zou doen. [aanvrager] heeft tegen [betrokkene 10] gezegd dat aangever geen aangifte moest doen. [aanvrager] zou een- of tweeduizend euro aan aangever geven. Mocht de aangever zijn aangifte toch doorzetten dan zou [aanvrager] de gevangenis ingaan, maar als hij er dan uitkwam zou het nog erger worden voor aangever en zou hij heel erg moeten oppassen.
Uit een brief van [betrokkene 11] , chirurg, verbonden aan het academisch ziekenhuis Maastricht, blijkt dat [slachtoffer] op 22 mei 2015 in het azM te Maastricht is opgenomen wegens een steekwond in de linkerflank. Hij had een hematopneumothorax (griffier: bloed en lucht in de holte tussen het borstvlies en het longvlies) links. Hiervoor werd een thoraxdrain geplaatst. Ook was sprake van miltletsel, waarbij er actief bloedverlies was in de vrije buikholte. Hierbij was interventie door de radioloog vereist. [slachtoffer] is enkele dagen opgenomen geweest en heeft na drie weken nog een kijkoperatie ondergaan ter beoordeling van eventuele verdere behandeling van het diafragmaletsel (griffier: middenrif letsel).
Getuige [betrokkene 10] heeft een verklaring afgelegd over bovenstaande gebeurtenissen. Ze waren die dag met zijn vieren, [betrokkene 1] , [slachtoffer] , [betrokkene 3] en [betrokkene 10] zelf. Uiteindelijk is er ruzie ontstaan tussen [betrokkene 3] en hem over wisselgeld. [betrokkene 3] is daarna weggegaan. Toen [betrokkene 10] op zoek was naar zijn kaartjes, kwam [betrokkene 3] terug met zijn broer [aanvrager] en een andere jongen. [betrokkene 10] is toen in elkaar geslagen door deze drie personen. Toen [betrokkene 10] wegrende naar de plek waar ze hun fietsen hadden gestald, zijn de drie jongens hem achterna gegaan. [betrokkene 10] zag dat verdachte een mes uit zijn broekzak haalde toen hij naar [slachtoffer] en [betrokkene 10] toeliep.
Vervolgens is een vechtpartij ontstaan. [betrokkene 3] gaf hierbij een vuistslag op de borst van [slachtoffer] . Verdachte begon ook met [slachtoffer] te vechten. [betrokkene 10] zag dat verdachte [slachtoffer] met het mes in zijn linkerzij stak, ter hoogte van zijn ribben. Daarop is [slachtoffer] op de grond gevallen en bleek dat hij bloedde.
Getuige [betrokkene 1] heeft bij de politie verklaard dat [slachtoffer] en hij bij de fietsen stonden toen [betrokkene 10] kwam aanlopen. [betrokkene 10] vertelde hen dat hij in elkaar was geslagen door drie personen. Even later werd er gevochten door [slachtoffer] , [betrokkene 10] , [betrokkene 3] en [aanvrager] . [betrokkene 1] en de jongen die familie is van [betrokkene 3] en [aanvrager] vochten niet mee. [betrokkene 1] is vervolgens tussen de vechtenden ingesprongen om het gevecht te doen stoppen. Hij kreeg toen nog een klap op zijn oog van [aanvrager] , waarvoor [aanvrager] zich bij hem verontschuldigde. [betrokkene 1] was nog een beetje beduusd van die klap, toen hij doorkreeg dat er iemand met een mes was gestoken. Hij zag toen dat [aanvrager] een mes in zijn handen had en dat [slachtoffer] een messteek had in zijn flank. Wie [slachtoffer] met dat mes heeft gestoken, heeft [betrokkene 1] niet gezien.
[betrokkene 3] heeft verklaard dat hij zijn broer [aanvrager] belde om hem op te halen bij het stadspark. Toen zijn broer met de auto aankwam, probeerde verdachte hem in de auto te duwen. Dat lieten de jongens niet toe en er ontstond een grote ruzie. [betrokkene 3] kan zich herinneren dat hij heeft rondgezwaaid en zich heeft verdedigd. Op enig moment lag [slachtoffer] op de grond. Iedereen stopte toen direct met vechten. Verdachte zei toen dat ze [slachtoffer] naar het ziekenhuis zouden brengen.
Standpunt van verdediging en verklaring van verdachte
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat zijn broer [betrokkene 3] hem op 22 mei 2015 belde en vroeg om hem op te halen in het stadscentrum. Verdachte is vervolgens samen met zijn neef [betrokkene 2] [betrokkene 3] gaan ophalen. Toen zij met de auto aankwamen bij het stadspark zagen zij dat er drie jongens met fietskettingen op [betrokkene 3] insloegen. [slachtoffer] lag toen al op de grond met (naar later bleek) een steekwond. Verdachte heeft geprobeerd de vechtende jongens uit elkaar te halen. De drie jongens begonnen daarna ook op hem en op zijn auto in te slaan. Verdachte heeft toen ook teruggeslagen. Verdachte heeft verklaard dat hij niemand heeft gestoken. Hij heeft ook bij niemand een mes gezien. Zijn neef [betrokkene 2] heeft de gewonde [slachtoffer] vervolgens naar het ziekenhuis gebracht.
Verdachte heeft [slachtoffer] vier dagen achtereen in het ziekenhuis bezocht en ook de vrienden van [slachtoffer] met zijn taxi naar het ziekenhuis gebracht. Op de vierde dag was [betrokkene 10] ook bij [slachtoffer] in het ziekenhuis. [betrokkene 10] zei toen tegen verdachte dat het ‘bloed om bloed’ was en dat als hij, verdachte, geen € 10.000,00 zou betalen het leven van hem en zijn broer [betrokkene 3] zuur gemaakt zou worden. [betrokkene 10] vertelde dat hij dit namens [slachtoffer] zei. Verdachte heeft aangegeven dat hij aldus gechanteerd werd.
Betrouwbaarheid verklaringen
De raadsman heeft bepleit dat de verklaringen van de getuige [betrokkene 10] en aangever op onderdelen inconsistent en/of tegenstrijdig zijn, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte een mes had en/of het steekletsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
De rechtbank is van oordeel dat de aangifte van [slachtoffer] steun vindt in de verklaringen van de getuigen [betrokkene 10] en [betrokkene 1] , alsmede op een aantal punten in de verklaringen zoals die door verdachte, zijn broer en de getuige [betrokkene 2] zijn afgelegd bij de politie.
Verdachte was de enige die een mes had, zo verklaren [betrokkene 10] en [betrokkene 1] . Aangever en [betrokkene 3] verklaren dat zij, als verdachte en [betrokkene 2] aankomen, beiden nog op de been zijn. [betrokkene 3] gaf aangever immers een vuistslag op de borst, hetgeen ook werd waargenomen door [betrokkene 10] . Verdachte mengt zich vervolgens in het gevecht en geeft [betrokkene 1] ook nog een klap op zijn oog. Volgens aangever en [betrokkene 10] stak verdachte met een mes in op aangever. Daarna viel aangever op de grond. [betrokkene 3] verklaarde dat toen [slachtoffer] op enig moment op de grond lag, iedereen meteen stopte met vechten.
Dat aangever, zoals verdachte ter terechtzitting verklaarde, al op de grond lag toen verdachte en [betrokkene 2] kwamen aanlopen acht de rechtbank, gelet op het voorgaande, dan ook niet aannemelijk.
De verklaringen zoals afgelegd door verdachte, zijn broer en [betrokkene 2] lopen wel op punten uiteen. Zo geven zij geen van allen een verklaring voor de steekwond die aangever heeft opgelopen. Alleen de broer van verdachte, [betrokkene 3] , verklaart over een mes bij aangever, waarmee hij nota bene gestoken zou zijn. Verdachte en [betrokkene 2] hebben dit geen van beiden gezien, terwijl zij toch voornamelijk bezig waren met het ontzetten van [betrokkene 3] . De rechtbank hecht dan ook geen waarde aan deze verklaringen.
De rechtbank acht de verklaringen zoals deze door de getuigen [betrokkene 10] en [betrokkene 1] en aangever zijn afgelegd wel betrouwbaar. Dat de verklaringen op onderdelen niet volledig overeenkomen, doet daar niet aan af.
De rechtbank baseert de bewezenverklaring op (onder meer) de verklaringen van aangever en de getuigen [betrokkene 10] en [betrokkene 1] . De rechtbank betrekt de verklaring van [betrokkene 1] daar ook bij, gelet op de overeenkomsten tussen die verklaringen en de betrouwbaarheid ervan, ook al is de verdediging niet in de gelegenheid geweest [betrokkene 1] vragen te stellen; het is immers niet mogelijk gebleken [betrokkene 1] ’s woon- of verblijfplaats te achterhalen. De bewezenverklaring berust overigens ook niet sole and decisive op de verklaring van [betrokkene 1] , terwijl de verdediging aangever en de getuige [betrokkene 10] wel vragen heeft kunnen stellen.
Op basis van voornoemde verklaringen en de aard van de letsels van [slachtoffer] stelt de rechtbank vast dat verdachte [slachtoffer] met een mes in zijn zij heeft gestoken, ten gevolge waarvan [slachtoffer] onder andere een klaplong en miltletsel heeft opgelopen.
Onbekende/andere dader?
De raadsman heeft aangevoerd dat niet uit te sluiten is dat een derde, onbekend gebleven, persoon het letsel bij [slachtoffer] heeft veroorzaakt.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit zou kunnen blijken dat een onbekende derde persoon [slachtoffer] gestoken zou hebben.
Daarbij is uit de beschrijving van de vechtpartij af te leiden dat er gevochten werd tussen twee groepen. De groep van verdachte bestond uit verdachte, de broer van verdachte en [betrokkene 2] . Het is volstrekt onaannemelijk dat een persoon uit de groep van aangever aangever gestoken zou hebben. Zij waren immers in gevecht met de groep van verdachte.
Complot?
Ook de verklaring van verdachte dat hij werd gechanteerd en dat aangever hem er in wil luizen, vindt geen steun in de overige verklaringen, zoals die zijn afgelegd bij de politie. Bij de politie heeft verdachte op geen enkel moment verteld dat hij door aangever zou worden gechanteerd en evenmin bij de verhoren in het kader van de inverzekeringstelling en gevangenhouding. Pas op de zitting komt verdachte met dit verhaal op de proppen. De rechtbank acht dit een contra-indicatie voor de betrouwbaarheid van de stellingen van verdachte.
[betrokkene 2] heeft, nadat hij zich als verdachte telkens op zijn zwijgrecht beriep, pas bij zijn verhoor als getuige door de rechter-commissaris een halfjaar nadien voor het eerst iets gezegd over een vermeende chantage. Ook dat komt op de rechtbank niet geloofwaardig over. De rechtbank ziet in het dossier geen aanwijzingen dat er jegens verdachte een complot gesmeed is en dat de verklaringen van aangever, [betrokkene 10] en [betrokkene 1] gefabriceerd zouden zijn en dermate op elkaar afgestemd zouden zijn dat dit vragen oproept. Ook het verweer hieromtrent wordt door de rechtbank verworpen.”
In hoger beroep heeft het hof ten aanzien van het bewijs aanvullend nog het volgende overwogen:3.
“In hoger beroep heeft de broer van verdachte, [betrokkene 3] , op 16 april 2018 ten overstaan van de raadsheer-commissaris een verklaring afgelegd. Bij die gelegenheid heeft [betrokkene 3] verklaard dat hij eerder niet naar waarheid heeft verklaard en dat hij degene is geweest die aangever [slachtoffer] heeft gestoken. Aangever [slachtoffer] heeft echter bij de politie verklaard dat de jongen die naast [betrokkene 3] stond een op een mes gelijkend zilverkleurig voorwerp in zijn handen had, dat die jongen op hem is afgelopen, dat die jongen met het mes een stekende beweging heeft gemaakt in zijn – aangevers – richting, dat hij – aangever – voelde dat hij links in zijn zij was geraakt en dat [betrokkene 1] hem had verteld dat die jongen de broer was van [betrokkene 3] , genaamd [aanvrager] . Ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft aangever [slachtoffer] dit nog eens bevestigd. Deze verklaringen van aangever [slachtoffer] vinden in de eerste plaats steun in de verklaringen van de getuige [betrokkene 10] , zoals weergegeven in het beroepen vonnis. [betrokkene 10] heeft verklaard dat hij heeft gezien dat verdachte een mes uit zijn broekzak haalde toen hij naar [slachtoffer] toeliep en dat verdachte [slachtoffer] met het mes in zijn linkerzij stak, ter hoogte van zijn ribben, waarna [slachtoffer] op de grond viel en bloedde. Deze verklaringen sluiten aan bij de verklaring van de getuige [betrokkene 1] . Deze heeft weliswaar niet gezien wie [slachtoffer] heeft gestoken, maar hij heeft wel gezien, nadat hij merkte dat er iemand met een mes was gestoken, dat verdachte met een mes in zijn handen stond. Ook heeft hij verklaard dat hij bij niemand anders dan verdachte een mes heeft gezien en dat hij heeft gezien dat [slachtoffer] een messteek in zijn flank had.
Het hof heeft geen enkele reden om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van aangever [slachtoffer] en de getuigen [betrokkene 10] en [betrokkene 1] . Deze verklaringen ondersteunen elkaar over-en-weer en zijn consistent. Aan de pas in hoger beroep afgelegde verklaring van [betrokkene 3] , waarin hij voor het eerst uitdrukkelijk verklaart dat hij degene is geweest die [slachtoffer] heeft gestoken, gaat het hof als ongeloofwaardig voorbij, nu deze verklaring geen steun vindt in enig ander bewijsmiddel.”
14. Uit het voorgaande blijkt dat het getuigenbewijs waarop de bewezenverklaring steunt, bestaat uit verklaringen van drie personen die bij het steekincident aanwezig waren, te weten:
(i) de aangever [slachtoffer] , die heeft verklaard te hebben gezien dat de persoon die naast [betrokkene 3]4.stond een op een mes gelijkend zilverkleurig voorwerp in zijn handen had en dat [betrokkene 1] hem heeft verteld dat die persoon de broer was van [betrokkene 3] , genaamd [aanvrager] ;
(ii) de getuige [betrokkene 10] , die heeft verklaard dat de verdachte een mes uit zijn broekzak haalde toen hij naar [slachtoffer] toeliep en vervolgens [slachtoffer] met het mes heeft gestoken, en
(iii) de getuige [betrokkene 1] , die heeft verklaard niet te hebben gezien wie [slachtoffer] heeft gestoken, maar wel te hebben gezien, nadat hij merkte dat er iemand met een mes was gestoken, dat (alleen) de verdachte met een mes in zijn handen stond.
De beoordeling van de aanvraag
15. Ik begin met een bespreking van de bij de aanvraag overgelegde verklaring van [betrokkene 1] van 30 maart 2021. Gelet op de bewijsconstructie van het hof is dit een belangrijke verklaring omdat de getuige hiermee terugkomt op zijn voor het bewijs gebruikte verklaring.
16. De aanvullende verklaring van [betrokkene 1] is afgelegd met de bijstand van een tolk. Hij verklaart dat hij zich niet kan herinneren dat bij zijn verhoor door de politie in 2015 een tolk betrokken was. Ook bij zijn verhoor door de raadsheer-commissaris in 2017 was dat niet het geval. [betrokkene 1] verklaart nu dat hij destijds niet wist dat hij hulp van een tolk kon krijgen, terwijl hij tijdens deze eerdere verhoren het Nederlands niet beheerste en dat hij denkt dat hij daarom “op een aantal vragen” onjuist heeft geantwoord. Volgens de aanvrager is de bewijswaarde van de processen-verbaal van de door [betrokkene 1] in het Nederlands afgelegde verklaringen uit 2015 en 2017 daarmee nihil.
17. In het strafdossier ben ik inderdaad geen aanwijzingen tegengekomen waaruit naar voren komt dat [betrokkene 1] op 3 juni 2015 met bijstand van een tolk door de politie is gehoord. Ik ga er daarom van uit dat dit niet is gebeurd. In dat verband merk ik nog op dat uit het proces-verbaal van het getuigenverhoor van [betrokkene 10] , welk verhoor twee dagen vóór het verhoor van [betrokkene 1] door onder meer dezelfde verbalisant plaatsvond, wél blijkt dat (telefonisch) gebruik is gemaakt van een tolk.5.
18. Verder blijkt uit het betreffende proces-verbaal van verhoor dat [betrokkene 1] op 18 juli 2017 door de raadsheer-commissaris (ook) zonder bijstand van een tolk als getuige is gehoord, maar dat hij toen wel degelijk wist dat hij zo nodig de bijstand van een tolk kon krijgen. In het proces-verbaal van dit verhoor wordt immers opgemerkt:
“De getuige merkt op dat hij op dit moment Nederlandse taallessen volgt. De raadsheer-commissaris stelt vast dat de getuige redelijk goed Nederlands spreekt. Afgesproken wordt dat de getuige in de Nederlandse taal gehoord zal worden en dat hij zal aangeven wanneer hij iets niet begrijpt. Mocht in de loop van het verhoor blijken dat de bijstand van een tolk Farsi noodzakelijk is, dan zal een nadere datum voor het verhoor worden bepaald. Bij de voorlezing van de conceptverklaring heeft de raadsheer-commissaris vastgesteld dat het verhoor zonder problemen is verlopen.”
19. In zijn nieuwe met behulp van een tolk afgelegde verklaring verklaart [betrokkene 1] dat zijn eerdere verklaring dat [aanvrager] een mes had, onjuist is. Hij heeft de namen van [betrokkene 3] en zijn broer [aanvrager] verwisseld en bedoelde [betrokkene 3] . Verder verklaart [betrokkene 1] dat het slachtoffer in het ziekenhuis tegen hem heeft gezegd dat hij door [aanvrager] gestoken was en dat [betrokkene 3] pas onlangs aan hem heeft toegegeven dat hij het slachtoffer heeft gestoken, maar dat [betrokkene 3] daarover in 2015 niets heeft gezegd.
20. In zijn op 30 maart 2021 afgelegde verklaring komt [betrokkene 1] daarmee terug op zijn eerdere bij de politie afgelegde en voor het bewijs gebezigde verklaring van 3 juni 2015, die inhoudt dat hij heeft gezien dat [aanvrager] destijds een mes in zijn hand had. Ik stel vast dat [betrokkene 1] op 18 juli 2017 tegenover de raadsheer-commissaris eveneens heeft verklaard dat hij het mes in de hand van [aanvrager] heeft gezien. Gelet op hetgeen ik onder randnummer 18 heb opgemerkt, kan er daarmee van worden uitgegaan dat de inmiddels door [betrokkene 1] betwiste verklaring bij de politie geen verband houdt met problemen met de Nederlandse taal.
21. Voorts geldt dat de stelling in de nieuwe verklaring van [betrokkene 1] dat hij de beide broers ten tijde van zijn verklaring bij de politie niet goed kende, geen steun vindt in laatstgenoemde verklaring. Bij de politie heeft [betrokkene 1] immers verklaard dat hij [betrokkene 3] ongeveer een jaar kent, hem twee keer per maand ziet en daarnaast ook vaak wat van hem hoort. Daarnaast heeft hij toen verklaard dat hij [aanvrager] vaker heeft gezien, geen contact met hem heeft, maar weet dat [aanvrager] de broer van [betrokkene 3] is. Uit de verklaring van [betrokkene 1] bij de raadsheer-commissaris blijkt verder dat [betrokkene 1] in de middag van het steekincident samen met [betrokkene 3] is opgetrokken en dat hij [aanvrager] naar het lijkt al direct bij aankomst herkende.
22. Tot slot staat in de nieuwe verklaring van [betrokkene 1] dat [betrokkene 3] onlangs aan hem heeft toegegeven dat hij het slachtoffer heeft gestoken, maar dat [betrokkene 3] daarover in 2015 niets heeft gezegd. Het gegeven dat [betrokkene 3] inmiddels de schuld van de steekpartij op zich neemt, was het hof echter reeds bekend.
23. Gelet op het voorgaande tast de nieuwe verklaring van [betrokkene 1] naar mijn oordeel zijn door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring niet aan. Zij tast ook de verdere bewijsvoering van het hof niet aan. Overeind blijft immers de verklaring van de aangever [slachtoffer] , die heeft verklaard dat de jongen die naast [betrokkene 3] stond een op een mes gelijkend zilverkleurig voorwerp in zijn handen had, dat die jongen op hem is afgelopen en met het mes een stekende beweging in zijn richting heeft gemaakt, waarna hij voelde dat hij links in zijn zij was geraakt. Verder blijft ook overeind de verklaring van getuige [betrokkene 10] , die tegenover de politie heeft verklaard dat hij heeft gezien dat [aanvrager] een mes in zijn hand had en dat, terwijl [betrokkene 3] bezig was om hem te slaan, [aanvrager] en [slachtoffer] aan het vechten waren en dat [slachtoffer] daarna bloedend op de grond lag.
24. Daarmee resteert nog de vraag of de overige door de aanvrager overgelegde verklaringen een gegeven opleveren dat bij het onderzoek op de terechtzitting aan de rechter niet bekend was en dat op zichzelf of in verband met de vroeger geleverde bewijzen met de uitspraak niet bestaanbaar schijnt, zodanig dat het ernstige vermoeden ontstaat dat indien dit gegeven bekend zou zijn geweest, het onderzoek van de zaak zou hebben geleid tot een vrijspraak van de gewezen verdachte. Ik meen dat die verklaringen daarvoor, zelfstandig of in onderlinge samenhang bezien, van onvoldoende gewicht zijn en licht dat toe.
25. De getuige [betrokkene 2] , een achterneef van [betrokkene 3] en [aanvrager], die voorafgaand aan het steekincident samen met [aanvrager] naar [betrokkene 3] was toegereden, maar die het steekincident kennelijk zelf niet heeft gezien, heeft op 5 augustus 2021 in zijn aanvullende verklaring aangegeven dat [betrokkene 3] hem een dag na het steekincident heeft verteld dat hij de aangever [slachtoffer] heeft gestoken.6.[betrokkene 3] was op dat moment samen met zijn broer [aanvrager] op bezoek bij hem en zijn partner. De partner van [betrokkene 2] , [betrokkene 9], heeft op 18 mei 2021 de verklaring van [betrokkene 2] bevestigd dat [betrokkene 3] bij een bezoek van hem en zijn broer [aanvrager] aan [betrokkene 2] en haar in mei 2015 heeft verteld dat hij tijdens de ruzie de avond ervoor een jongen met een mes had gestoken. Ook de verklaringen van [betrokkene 7] en [betrokkene 5] , die net als [aanvrager] en [betrokkene 3] als taxichauffeur in Maastricht werkten, houden in dat [betrokkene 3] het feit dat hij het slachtoffer heeft gestoken, tegenover hen heeft bekend. Het gegeven dat [betrokkene 3] het feit heeft bekend, was het hof echter al bekend. En de omstandigheid dat hij die bekentenis ook tegenover anderen heeft afgelegd, dwingt er, mede in het licht van de door het hof gebezigde bewijsmiddelen, niet toe om aan die bekentenis meer geloof te hechten dan het hof heeft gedaan. Die bekentenis kan immers voortvloeien uit schuldgevoel, nu [betrokkene 3] de ruzie van destijds heeft veroorzaakt en hij zijn broer daarbij heeft betrokken, als gevolg waarvan [betrokkene 3] achteraf de verantwoordelijkheid voor het steekincident op zich heeft genomen. In dat verband merk ik op dat uit de verklaringen van [betrokkene 6] , [betrokkene 8] en [betrokkene 4] blijkt dat [betrokkene 3] door het slachtoffer weliswaar verantwoordelijk wordt gehouden voor de ontstane ruzie, maar niet dat hij degene is geweest die heeft gestoken.
26. Dit brengt mij tot slot bij de op 9 augustus 2021 door [betrokkene 3] afgelegde aanvullende verklaring, waarin hij onder meer opnieuw ingaat op de gebeurtenissen rondom het steekincident. Hij geeft kortgezegd aan dat hij die avond veel alcohol gedronken had, ruzie kreeg en betrokken raakte in een gevecht en dat hij door de latere aangever [slachtoffer] met een mes werd gestoken. Hij verklaart dat hij vervolgens het mes heeft aangepakt, uit zelfverdediging de latere aangever heeft gestoken en dat daarna zijn broer pas ter plaatse arriveerde. Dit is in lijn met zijn op 16 april 2018 tegenover de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring en was het hof dus reeds bekend. Gelet op het vonnis in eerste aanleg, geldt dit laatste ook voor hetgeen [betrokkene 3] in zijn aanvullende verklaring vervolgens stelt over de eis van de aangever [slachtoffer] tot betaling van een groot geldbedrag ter voorkoming van aangifte tegen [aanvrager] .
Slotsom
27. Deze conclusie strekt tot afwijzing van de aanvraag tot herziening.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑02‑2022
Met weglating van voetnoten.
Met weglating van voetnoten.
Zowel de rechtbank als het hof gebruiken als voornaam [betrokkene 3] . Ik zal als voornaam [betrokkene 3] aanhouden, nu deze schrijfwijze blijkt uit de processen-verbaal van verhoor en de handtekening van de betrokkene.
Zie proces-verbaal van verhoor getuige [betrokkene 10] van 1 juni 2015, dossierpagina 107.
Hij zou dit bij de rechter-commissaris niet hebben verklaard omdat er door niemand expliciet naar gevraagd is. Uit het proces-verbaal van dit verhoor blijkt evenwel dat de rechter-commissaris hem heeft gevraagd of iemand iets heeft gezegd wie er met een mes gestoken zou hebben, waarop [betrokkene 2] heeft geantwoord dat niemand heeft gezegd wie er met een mes gestoken zou hebben.