Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht
Einde inhoudsopgave
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/9.7:9.7 Voorlopige hechtenis als kader voor ‘bijsturing’ van de minderjarige
Voorlopige hechtenis in het Nederlandse jeugdstrafrecht (Meijers-reeks) 2017/9.7
9.7 Voorlopige hechtenis als kader voor ‘bijsturing’ van de minderjarige
Documentgegevens:
mr. drs. Y.N. van den Brink, datum 01-12-2017
- Datum
01-12-2017
- Auteur
mr. drs. Y.N. van den Brink
- Vakgebied(en)
Bijzonder strafrecht / Algemeen
Toon alle voetnoten
Voetnoten
Voetnoten
Interview raadkamerrechter S.
Ervan uitgaande dat de minderjarige instemt met de schorsingsvoorwaarden ex artikel 493, zesde lid Sv.
Kamerstukken II 1955-1956, 4141, nr. 3, p. 15. Zie: paragraaf 4.4.2.3, onder F.
Kamerstukken II 2005-2006, 30 332, nr. 3, p. 14. Zie paragraaf 4.5.2.
Zie ook: Uit Beijerse 2009, p. 316-319.
Deze functie is alleen te gebruiken als je bent ingelogd.
“Ik zou [voorlopige hechtenis en de schorsing] eigenlijk nog het meest willen typeren als een ‘bijsturingsinstrument’ (…) een instrument om in te grijpen, zodanig dat er weer allerlei dingen worden geregeld om te zorgen dat het leven [van de minderjarige] weer een beetje op orde komt.”1
Een belangrijke functie van de voorlopige hechtenis en de schorsing onder voorwaarden in de jeugdstrafrechtspraktijk betreft het bieden van een kader voor “bijsturing” van de minderjarige. Door toepassing van voorlopige hechtenis en de schorsing onder voorwaarden kan in het jeugdstrafrechtelijke kader vroegtijdig een hulpverleningstraject worden gestart dat strekt tot (her)opvoeding, gedragsbeïnvloeding en het stimuleren van een positieve ontwikkeling van de minderjarige op verschillende leefgebieden, waarmee uiteindelijk wordt beoogd te voorkomen dat de minderjarige in de toekomst zal recidiveren. Zo kan de voorlopige hechtenis worden gebruikt om de minderjarige verdachte tijdelijk uit zijn problematische leefomgeving te halen en te laten stabiliseren in de vaste structuur van het regime van de justitiële jeugdinrichting, alwaar hij deelneemt aan een pedagogisch dagprogramma. De jeugdreclassering kan deze periode gebruiken om een schorsingsplan op te stellen om het ingezette hulpverleningstraject naar ver- loop van tijd ambulant te kunnen voortzetten in het kader van de schorsing onder voorwaarden.
Een ander scenario is dat de rechter-commissaris de voorlopige hechtenis beveelt en vervolgens direct schorst, waardoor de minderjarige niet in een justitiële jeugdinrichting terecht komt, maar wel van meet af aan is gehouden zich te conformeren aan de bijzondere voorwaarden die aan de schorsing worden verbonden.2 Schorsingsvoorwaarden worden in de praktijk onder meer gebruikt als instrumenten om, mede op basis van het advies van de Raad voor de Kinderbescherming en/of de jeugdreclassering, een hulpverleningstraject op te starten dat strekt tot bijsturing van het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige. Sommige rechters (en officieren) blijken bereid te zijn om in gevallen waarin zij menen dat de minderjarige dringend behoefte heeft aan bijsturing, soepel om te gaan met de criteria voor het bevelen (of vorderen) van voorlopige hechtenis om hiermee de schorsing onder voorwaarden mogelijk te maken en een vroegtijdige start van een ambulant hulpverleningstraject te faciliteren. Een dergelijk traject kan, als de minderjarige uiteindelijk door de zittingsrechter wordt veroordeeld, eventueel worden voortgezet in het kader van een voorwaardelijke straf of maatregel, waarmee zowel een vroegtijdige start als een zekere mate van continuïteit van het hulpverleningstraject kan worden gerealiseerd.
De wet biedt geen expliciete grondslag voor het gebruik van voorlopige hechtenis om een minderjarige tijdelijk uit zijn problematische leefomgeving te halen en/of vroegtijdig een hulpverleningstraject te kunnen starten ter bijsturing van het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige. De wetgever heeft zich in het verleden zelfs al eens expliciet uitgesproken tegen het opnemen van een zelfstandige grond in de wet die het mogelijk zou maken om “in het belang van de minderjarige” voorlopige hechtenis te bevelen om zo een minderjarige verdachte “direct uit zijn milieu te onttrekken en op een geschikte plaats onder te brengen”.3 In de huidige praktijk wordt de rechtvaardiging voor de bijsturingsfunctie van voorlopige hechtenis doorgaans gezocht in de recidivegrond ex artikel 67a, tweede lid, onder 2ë of 3ë Sv, op basis van de gedachte dat het starten van een bijsturend hulpverleningstraject nodig wordt geacht om recidive te voorkomen. Tegelijkertijd is duidelijk dat met het gebruik van voorlopige hechtenis en de schorsing onder voorwaarden als bijsturingsinstrumenten om een hulpverleningstraject in gang te zetten niet enkel wordt beoogd om acuut recidivegevaar af te wenden ter overbrugging van de periode tot aan de strafzitting (lees: de eigenlijke dwangmiddelfunctie van voorlopige hechtenis, zoals gerechtvaardigd op basis van de wettelijke recidivegrond). Ook wordt beoogd om een structurele positieve gedragsverandering en ontwikkeling van de minderjarige te realiseren, waarmee ook op de langere termijn recidive wordt voorkomen. Met het hulpverleningstraject wordt in feite reeds over de strafzitting heen gekeken.
Op het niveau van de tenuitvoerlegging biedt de wet wel een expliciete grondslag om de voorlopige hechtenis aan te wenden voor (her)opvoeding en re-integratie van de minderjarige. Als een minderjarige eenmaal op basis van een op artikel 67 en 67a Sv gegrond bevel tot voorlopige hechtenis in een justitiële jeugdinrichting is geplaatst, schrijft artikel 2, tweede lid Bjj voor dat – met handhaving van het karakter van de voorlopige hechtenis – het verblijf aldaar wordt aangewend voor de opvoeding van de minderjarige en zoveel mogelijk dienstbaar wordt gemaakt aan de voorbereiding op diens terugkeer in de maatschappij. Uit de interviews met de respondenten die werkzaam zijn in justitiële jeugdinrichtingen komt naar voren dat de tenuitvoerlegging van voorlopige hechtenis van minderjarigen in de praktijk geschiedt binnen een pedagogisch georiënteerd regime, waarin de nadruk ligt op het bieden van structuur en het aanleren van basisvaardigheden. Er wordt door geïnterviewde gedragsdeskundigen uit justitiële jeugdinrichtingen op gewezen dat het verblijf in voorlopige hechtenis idealiter zou moeten fungeren als startpunt van een hulpverleningstraject dat naar verloop van tijd ambulant wordt voortgezet – bijvoorbeeld in het kader van de schorsing onder voorwaarden – en als doel heeft dat de minderjarige zich positief ontwikkelt en niet zal recidiveren, maar dat in de praktijk een gebrekkige informatie-uitwisseling en afstemming tussen de ketenpartners (lees: justitiele jeugdinrichting, Raad voor de Kinderbescherming, jeugdreclassering en gemeenten) nog wel eens in de weg staan aan het realiseren van een dergelijke trajectbenadering.
Voorts biedt artikel 493, zesde lid Sv jo. artikel 27, eerste lid BTJ de rechter-commissaris en raadkamer een expliciete grondslag om in jeugdzaken gedragsbeïnvloedende bijzondere voorwaarden aan de schorsing van de voorlopige hechtenis te verbinden. In de toelichting op de laatstgenoemde bepaling stelt de wetgever dat hiermee wordt beoogd te voorzien in de behoefte aan een duidelijke wettelijke grondslag om in de fase van de voorlopige hechtenis, vooruitlopend op een veroordeling door de rechter, alvast te kunnen starten met een vorm van gedragsbeïnvloeding, hetgeen volgens de wetgever aansluit bij de pedagogische, op (her)opvoeding gerichte aanpak in het Nederlandse jeugdstrafrecht.4 Vanuit juridisch-dogmatisch perspectief is de ratio van de schorsing onder voorwaarden daarentegen gelegen in het bieden van een minder ingrijpend alternatief voor voorlopige hechtenis, hetgeen meebrengt dat bijzondere voorwaarden enkel gerechtvaardigd zijn als deze strekken tot verwezenlijking van de doelstellingen die voortvloeien uit de gronden van het onderliggende bevel tot voorlopige hechtenis. Door gedragsbeïnvloeding als een min of meer zelfstandige grondslag c.q. doelstelling voor het verbinden van bijzondere voorwaarden aan een schorsing te introduceren, lijkt de wetgever dan ook (enigszins) weg te bewegen van de juridisch-dogmatische rechtvaardiging van het stellen van voorwaarden in het kader van de schorsing van de voorlopige hechtenis.5
Eenzelfde fenomeen is zichtbaar in de jeugdstrafrechtspraktijk, waarin de schorsing onder voorwaarden doorgaans – ongeacht de onderliggende gronden van het bevel tot voorlopige hechtenis – een sterk ‘pedagogisch’ c.q. ‘hulpverlenend’ karakter heeft. Zoals in de voorgaande hoofdstukken is beschreven, lijkt de schorsing in jeugdzaken door sommige rechters – al dan niet ingegeven door de adviezen van de Raad en/of de jeugdreclassering – te worden gebruikt als een min of meer zelfstandig kader voor interventies (lees: bijzondere voorwaarden) die primair strekken tot het verwezenlijken van pedagogische- c.q. hulpverleningsdoelstellingen ter bijsturing van het gedrag en de ontwikkeling van de minderjarige. Dit wordt nog eens versterkt op uitvoeringsniveau, doordat de jeugdreclassering die de minderjarige begeleidt gedurende de schorsing veel vrijheid heeft om hier naar eigen inzicht invulling aan te geven, waarbij niet zozeer het juridisch-dogmatische perspectief, doch veeleer het hulpverleningsperspectief leidend zal zijn. Hierbij krijgt het onderliggende bevel tot voorlopige hechtenis vooral de functie van ‘stok achter de deur ’ om de minderjarige ertoe aan te zetten om gedurende de schorsing goed mee te werken met de hulpverlening die in dat kader wordt geboden.