Proces-verbaal Algemeen relaas van onderzoek van 25 oktober 2012 (ordner Algemeen dossier doorgenummerde pagina’s 1-26).
Hof Amsterdam, 14-11-2014, nr. 23-003511-13
ECLI:NL:GHAMS:2014:4827
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
14-11-2014
- Zaaknummer
23-003511-13
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2014:4827, Uitspraak, Hof Amsterdam, 14‑11‑2014; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2016:950, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 14‑11‑2014
Inhoudsindicatie
Medeplegen gekwalificeerde doodslag, meermalen gepleegd. Overwegingen t.a.v. voorbedachte raad, medeplegen en strafmaat.
parketnummer: 23-003511-13
datum uitspraak: 14 november 2014
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Amsterdam van 17 juli 2013 in de strafzaak onder parketnummer 13-708034-12 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978,
thans gedetineerd in [P.I.].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
13 maart 2014, 30 september 2014, 30 oktober 2014 en 3 november 2014, en overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadslieden naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Gelet op de in eerste aanleg door de rechtbank toegelaten wijziging is aan de verdachte ten laste gelegd dat:
primair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 1997 tot en met 24 november 1997 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk en met voorbedachten rade [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet en na kalm beraad en rustig overleg,
voornoemde [slachtoffer 1]
- een of meermalen (ongeveer 30 maal) met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken en/of gesneden in de hals en/of de borst en/of de romp, in ieder geval in het lichaam en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de neus en/of het gezicht, in ieder geval het hoofd en/of
- [slachtoffer 1] met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden en/of gestoken
en/of
voornoemde [slachtoffer 2]
- met een of meerdere hamer(s), althans met een of meerdere hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en) een of meermalen (ongeveer 9 maal) op en/of tegen het hoofd geslagen en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de kaak en/of de neus het gezicht, in ieder geval tegen en/of op het hoofd en/of
- met een (telefoon)snoer/draad gewurgd en/of verstikt door dat/die (telefoon)snoer/draad om de keel/hals van voornoemde [slachtoffer 2] te doen en/of (vervolgens) met kracht aan die/dat (telefoon)draad/snoer te trekken/rukken en/of
-[slachtoffer 2] met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden;
subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 1997 tot en met 24 november 1997 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben verdachte en/of (een of meer van) zijn mededader(s) met dat opzet
voornoemde [slachtoffer 1]
- een of meermalen (ongeveer 30 maal) met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken en/of gesneden in de hals en/of de borst en/of de romp, in ieder geval in het lichaam en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de neus en/of het gezicht, in ieder geval het hoofd en/of
- met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden
en/of
voornoemde [slachtoffer 2]
- met een of meerdere hamer(s), althans met een of meerdere hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en) een of meermalen (ongeveer 9 maal) op en/of tegen het hoofd geslagen en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de kaak en/of de neus het gezicht, in ieder geval tegen en/of op het hoofd en/of
- met een (telefoon)snoer/draad gewurgd en/of verstikt door dat/die (telefoon)snoer/draad om de keel/hals van voornoemde [slachtoffer 2] te doen en/of (vervolgens) met kracht aan die/dat (telefoon)draad/snoer te trekken/rukken en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden en/of gestoken,
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden,
welke doodslag(en) werd(en) gevolgd, vergezeld en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een (poging tot) diefstal (waarbij de dader(s) zich de toegang tot de plaats van het misdrijf had(den) verschaft en/of het/de weg te nemen goed(eren) onder zijn/hun bereik had(den) gebracht door middel van braak of verbreking of een valse sleutel (een en ander als bedoeld in art. 310/311 Sr), en welke doodslag(en) werd(en) gepleegd met het oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en/of aan de andere deelnemer(s) straffeloosheid en/of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren;
meer subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen in of omstreeks de periode van 17 november 1997 tot en met 24 november 1997 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers heeft/hebben hij, verdachte, en/of zijn mededader(s) met dat opzet
voornoemde [slachtoffer 1]
- een of meermalen (30 maal) met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) gestoken en/of gesneden in de hals en/of de borst en/of de romp, in ieder geval in het lichaam en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de neus en/of het gezicht, in ieder geval het hoofd en/of
- met een of meerdere mes(sen), althans met een of meerdere scherp(e) en/of puntig(e) voorwerp(en) de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden en/of gestoken
en/of
voornoemde [slachtoffer 2]
- met een of meerdere hamer(s), althans met een of meerdere hard(e) en/of stomp(e) voorwerp(en) een of meermalen (9 maal) op en/of tegen het hoofd geslagen en/of
- een of meermalen geslagen en/of gestompt op en/of tegen de kaak en/of de neus en/of het gezicht, in ieder geval tegen en/of op het hoofd en/of
- met een (telefoon)snoer/draad gewurgd en/of verstikt door dat/die (telefoon)snoer/draad om de keel/hals van voornoemde [slachtoffer 2] te doen en/of (vervolgens) met kracht aan die/dat (telefoon)draad/snoer te trekken/rukken en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp de hals en/of de keel doorgesneden, in ieder geval in de hals en/of de keel gesneden
tengevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en/of [slachtoffer 2] is/zijn overleden.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep kan niet in stand blijven, omdat het hof op verschillende onderdelen anders oordeelt dan de rechtbank.
Overwegingen ten aanzien van het bewijs
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft aan de hand van het aan het hof overgelegde schriftelijk requisitoir - kort samengevat - het volgende aangevoerd.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord op de heer [slachtoffer 1] en mevrouw [slachtoffer 2] (hierna ook aan te duiden als [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]), omdat niet wettig en overtuigend kan worden bewezen dat sprake is geweest van voorbedachte raad.
De subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag kan wettig en overtuigend worden bewezen.
Er is sprake van medeplegen, nu de verdachten in nauwe en bewuste samenwerking zowel gezamenlijk als afzonderlijk geweldshandelingen tegen beide slachtoffers hebben gepleegd. De geweldshandelingen hebben plaatsgevonden in een kleine woning. De verdachten zijn daarbij steeds in elkaars nabijheid geweest. Zij hebben zich niet gedistantieerd van het door de ander gepleegde geweld en evenmin geprobeerd de ander daarvan te weerhouden. Vast is komen te staan dat de geweldshandelingen de dood van de slachtoffers tot gevolg hebben gehad. Anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, kan ook worden bewezen dat de verwurging van [slachtoffer 2] heeft bijgedragen aan haar dood.
De doodslag op de slachtoffers werd voorafgegaan door een poging tot diefstal door middel van een valse sleutel. De verdachten zijn met een vooropgezet plan om waardevolle spullen weg te nemen naar de woning van de slachtoffers gegaan en hebben bij de voordeur handschoenen aangetrokken. Uit hun verklaringen is gebleken dat zij in de woning op verschillende momenten hebben gezocht naar waardevolle spullen.
Er was derhalve een begin van uitvoering en geen sprake van vrijwillige terugtred.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aan de hand van de aan het hof overlegde pleitnotities het volgende aangevoerd.
De verdachte dient te worden vrijgesproken van de primair ten laste gelegde moord op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Er is sprake geweest van een geweldsuitspatting in de woning van de slachtoffers, die in een korte tijd en in een hevige gemoedsopwelling heeft plaatsgevonden. Niet is gebleken dat de verdachte zich gedurende enige tijd daadwerkelijk heeft kunnen beraden op het te nemen of genomen besluit, zoals vereist voor een bewezenverklaring van voorbedachte raad.
De verdachte dient eveneens te worden vrijgesproken van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag op [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] gelet op het ontbreken van een strafbaar oorsprongsfeit en het vereiste oogmerk om de uitvoering van dat feit voor te bereiden, gemakkelijk te maken of bij betrapping op heterdaad straffeloosheid of het bezit van het wederrechtelijk verkregene te verzekeren.
Het oorsprongsfeit betreft een (poging) tot (gekwalificeerde) diefstal. Er is geen voltooide diefstal, omdat niet is gebleken dat de verdachten iets uit de woning hebben weggenomen. Een poging tot diefstal kan niet worden bewezen, omdat sprake was van vrijwillige terugtred. Het bestaan van externe factoren die er mede toe hebben geleid dat het misdrijf niet is voltooid, behoeven niet in de weg te staan aan een vrijwillige terugtred. De rechtbank heeft ook ten onrechte bewezen verklaard dat de verdachte heeft gehandeld met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad straffeloosheid te verzekeren. Het bewijs ten aanzien van enig oogmerk in de zin van artikel 288 van het Wetboek van Strafrecht is ontoereikend.
De rechtbank heeft voorts ten onrechte geoordeeld dat de verdachte als medepleger verantwoordelijk is voor de geweldshandelingen die tot de dood [slachtoffer 2] hebben geleid. Uit de bewijsmiddelen volgt niet dat de verdachte daartoe een uitvoeringshandeling heeft verricht.
De kortstondige poging tot verwurging van [slachtoffer 2] kan niet als zodanig worden aangemerkt, omdat niet is vastgesteld dat deze handeling heeft bijgedragen aan haar dood. Evenmin is gebleken van onderling overleg of instemming, dan wel van een reële mogelijkheid zich van het handelen van de medeverdachte te distantiëren. Derhalve kan de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking niet worden aangenomen.
Oordeel van het hof
Wat er zij van het door de advocaat-generaal geschetste scenario, gaat het hof bij de beantwoording van de vraag of de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 24 november 1997 werden in de woning [adres slachtoffer 1] te Amsterdam de stoffelijke overschotten aangetroffen van [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum slachtoffer 1] 1918 en [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum slachtoffer 2] 1924. Beide slachtoffers, die door geweld om het leven waren gebracht, lagen in de woonkamer van de woning. [slachtoffer 1] lag op zijn buik en [slachtoffer 2] lag op haar rug1..
Uit de sectieverslagen van patholoog-anatoom dr. R. Visser is omtrent het letsel van de slachtoffers het volgende gebleken:
[slachtoffer 2] had verscheidene letsels aan hoofd en hals:
- 8 diepe en één oppervlakkige enigszins ruwrandige huidletsels van het gelaat en hoofd, met perforatie
van het linkeroog en uitgebreide bloeduitstortingen in het gezicht;
- kneuzingen aan beide zijden van het gelaat, gebroken neusbeen en linkerbovenkaak;
- tamelijk scherprandige huidklieving met klieving van het strottenhoofd, weke delen van de hals en grote halsvaten, oppervlakkige klieving van de halswervelkolom;
- perforatie van de schedel en harde hersenvlies2..
[slachtoffer 1] had verscheidene letsels aan hoofd, hals en romp:
- uitgebreide letsels aan het hoofd; huidkneuzingen, oppervlakkige huidbeschadiging,
scherprandige huidklieving, gebroken neus;
- overdwarse huidklieving van de hals met klieving van de weke delen van de hals, strottenhoofd en grote vaten, waaronder de linker halsslagader;
- 30 spitsovale huidperforaties aan de voorzijde van de borst, met perforatie van luchtpijp, slokdarm, longen (beide zijden) hart, longslagader en grote lichaamsslagader, lever en maag en één steekverwonding in de halsstreek3..
Deze letsels bij beide slachtoffers kunnen het intreden van de dood zonder meer verklaren4..
Uit de verklaring die de deskundigen Botter en Van Driessche ter terechtzitting in hoger beroep hebben afgelegd volgt dat de letsels aan de borst en de hals van [slachtoffer 1] bij leven zijn toegebracht5..
Op de eettafel in de woonkamer lagen vijf bebloede messen en een hamer. Op vier van deze messen is het DNA van [slachtoffer 1] aangetroffen en op één ervan het DNA van [slachtoffer 2]6..
Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 2] zeer waarschijnlijk met de hamer op haar hoofd is geslagen7..
Op het rugpand van het overhemd van [slachtoffer 1] is een bloeddruppel van medeverdachte [medeverdachte] aangetroffen8..
Gezien de inhoud van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte] in samenhang met de overige bewijsmiddelen gaat het hof van het volgende uit.
[medeverdachte] had de huissleutel van de woning van [slachtoffer 1] aan de [adres slachtoffer 1] in Amsterdam gevonden met een adreskaartje erop. [medeverdachte] heeft [verdachte] gevraagd of zij samen in de woning zouden kijken of er waardevolle spullen waren die zij konden wegnemen. [medeverdachte] en [verdachte] zijn met het plan om waardevolle spullen weg te nemen naar de woning gegaan op een (niet met zekerheid te bepalen) ochtend in de periode van 17 tot en met 24 november 1997.
De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij veronderstelde dat er op dat tijdstip niemand thuis zou zijn9.. Bij de woning heeft [verdachte] handschoenen aangetrokken, omdat hij geen vingerafdrukken in de woning wilde achterlaten. [medeverdachte] droeg dunne latex handschoenen en [verdachte] stoffen of lederen handschoenen10.. [medeverdachte] stond vooraan toen de voordeur van de woning werd geopend. [slachtoffer 1] gaf [medeverdachte] een stomp in het gezicht. [medeverdachte] heeft daarop [slachtoffer 1] meermalen in het gezicht gestompt, waardoor [slachtoffer 1] achterover viel11.. [medeverdachte] en [verdachte] hebben de woning betreden en [verdachte] heeft de voordeur achter zich dichtgedaan. [verdachte] heeft door het spionnetje in de voordeur gekeken omdat hij buiten geluid hoorde.
[slachtoffer 2] lag in de gang van de woning op de vloer. [slachtoffer 1] lag in de woonkamer op de vloer. [verdachte] zag dat [medeverdachte] bloedde en heeft uit de keuken een aantal messen gepakt. Hij heeft [slachtoffer 1], die op zijn rug lag, met twee van die messen tegelijk een groot aantal keren in de borststreek gestoken.
Een mes is daarbij krom geslagen, waarna [verdachte] één of meer andere messen heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te steken12..
[medeverdachte] heeft gezien dat [verdachte] de messen in de keuken pakte en met twee messen tegelijk op [slachtoffer 1] instak13..
[medeverdachte] heeft een wit koord/snoer om de hals van [slachtoffer 2] gedaan en [medeverdachte] en [verdachte] hebben ieder aan een uiteinde van dat koord getrokken met de bedoeling haar te wurgen. Het snoer is gebroken14.. [medeverdachte] heeft vervolgens met een mes de hals van [slachtoffer 2] doorgesneden15.. [verdachte] heeft een theedoek over het gezicht van [slachtoffer 2] gelegd16.. [slachtoffer 2] is op enig moment naar de woonkamer versleept17.waarbij haar voeten in de deuropening naar de gang lagen.
De keel van [slachtoffer 1] was eveneens doorgesneden18.. [medeverdachte] en [verdachte] herinneren zich niet wie van hen dat heeft gedaan. Zij hebben evenmin gezien dat de ander dit deed19..
[verdachte] heeft de messen die hij in de keuken had gepakt en heeft gebruikt om [slachtoffer 1] te steken uiteindelijk op de eettafel gelegd20..
Hij heeft ter terechtzitting in hoger beroep op de foto vier messen op de eettafel herkend, waaronder het mes dat geheel kromgebogen is21.. [verdachte] herinnert zich niet dat hij de hamer of het vijfde mes op de tafel heeft gelegd en heeft evenmin gezien dat de ander dit deed22..
[medeverdachte] en [verdachte] hebben beiden op enig moment verklaard dat de slachtoffers dood moesten; zij mochten het niet kunnen navertellen23.. Zij hebben beiden de woning doorzocht op waardevolle spullen, zowel direct na binnenkomst, als vlak voor hun vertrek uit de woning24.. Niet is gebleken dat zij iets hebben weggenomen. Tenslotte hebben [medeverdachte] en [verdachte] de woning samen verlaten en hebben zij de rest van de dag in elkaars gezelschap doorgebracht25..
Voorbedachte raad
Bij de beoordeling van de vraag of bewezen kan worden geacht dat bij de verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad stelt het hof het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het bestanddeel ‘voorbedachte raad’ moet komen vast te staan dat de verdachte voorafgaand aan zijn handelen zich gedurende enige tijd heeft kunnen beraden op het te nemen of het genomen besluit en dat hij niet heeft gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling, zodat hij de gelegenheid heeft gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van zijn voorgenomen daad en zich daarvan rekenschap te geven. In zijn arrest van 28 februari 201226.heeft de Hoge Raad hierover nader uiteengezet dat het bij uitstek gaat om een weging en waardering van de omstandigheden van het concrete geval, waarbij de rechter het gewicht moet bepalen van de aanwijzingen die voor of tegen het bewezen verklaarde van voorbedachte raad pleiten.
De vaststelling dat de verdachte voldoende tijd had zich te beraden op het te nemen of het genomen besluit vormt weliswaar een belangrijke objectieve aanwijzing dat met voorbedachte raad is gehandeld, maar hoeft de rechter er niet van te weerhouden aan contra-indicaties een zwaarder gewicht toe te kennen. Daarbij kan bijvoorbeeld worden gedacht aan de omstandigheid dat de besluitvorming en uitvoering in plotselinge en hevige drift plaatsvinden, dat slechts sprake is van een korte tijdspanne tussen besluit en uitvoering of dat de gelegenheid tot beraad eerst tijdens de uitvoering van het besluit ontstaat. Zo kunnen bepaalde omstandigheden - of een samenstel daarvan - de rechter uiteindelijk tot het oordeel brengen dat de verdachte in het gegeven geval niet met voorbedachte raad heeft gehandeld. Mede met het oog op het strafverzwarende gevolg dat het bestanddeel voorbedachte raad heeft, moeten aan de vaststelling dat de voor voorbedachte raad vereiste gelegenheid heeft bestaan, bepaaldelijk eisen worden gesteld en dient de rechter, in het bijzonder indien de voorbedachte raad niet rechtstreeks uit de bewijsmiddelen volgt, daaraan in zijn motivering van de bewezenverklaring nadere aandacht te geven. De enkele omstandigheid dat niet is komen vast te staan dat is gehandeld in een ogenblikkelijke gemoedsopwelling is niet toereikend voor de gevolgtrekking dat sprake is van voorbedachte raad.
Mede gelet op de hiervoor weergegeven rechtspraak van de Hoge Raad komt het hof, evenals de advocaat-generaal en de verdediging, tot de conclusie dat niet kan worden bewezen dat bij de verdachte sprake is geweest van voorbedachte raad.
Uit de hiervoor weergegeven feiten en omstandigheden, de overige stukken van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting kan naar het oordeel van het hof niet worden afgeleid dat de verdachten een plan hadden beraamd om [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven te beroven. Zij zijn naar de woning gegaan met de bedoeling waardevolle voorwerpen weg te nemen. Daar werden de verdachten verrast door de aanwezigheid van de slachtoffers.
De vraag waarvoor het hof zich vervolgens gesteld ziet, is of er een moment is geweest voorafgaand aan het gewelddadig handelen of tussen de elkaar opvolgende geweldshandelingen, waarop voor de verdachten voldoende tijd voor beraad en gelegenheid voor bezinning heeft bestaan.
Deze vraag moet naar het oordeel van het hof ontkennend worden beantwoord. Vanwege het korte tijdsbestek tussen besluitvorming en uitvoering en de snelle opeenvolging van handelingen, hebben de verdachten niet de gelegenheid gehad na te denken over de betekenis en de gevolgen van hun daden en zich daar rekenschap van te geven. Veeleer was sprake van een ogenblikkelijke gemoedsopwelling.
Het hof acht derhalve niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachten met voorbedachte raad [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] om het leven hebben gebracht, zodat de verdachte van het primair ten laste gelegde moet worden vrijgesproken.
Medeplegen
Vervolgens dient te vraag te worden beantwoord of de verdachte als medepleger samen met de medeverdachte [medeverdachte] verantwoordelijk kan worden gehouden voor de geweldshandelingen die op beide slachtoffers zijn toegepast en die tot hun dood hebben geleid.
De verdediging heeft in dat verband aangevoerd dat de verdachte moet worden vrijgesproken van medeplegen van de doodslag op [slachtoffer 2].
Het hof overweegt hieromtrent het volgende.
Voor medeplegen is noodzakelijk dat sprake moet zijn geweest van een (bewuste) nauwe en volledige samenwerking, gericht op het voltooien van het delict en een gezamenlijke uitvoering.
De medeplegers moeten dus willens en wetens samenwerken tot het verrichten van het strafbare gedrag.
De samenwerking moet intensief zijn, waarbij niet alle medeplegers noodzakelijkerwijs uitvoerings-handelingen verrichten. De intensieve samenwerking kan blijken uit uitdrukkelijke of stilzwijgende afspraken, taakverdelingen, de aanwezigheid op belangrijke momenten tijdens het delict en/of het zich niet distantiëren van handelingen van de medeverdachte. Handelingen verricht na afloop van het delict kunnen eveneens een indicatie voor medeplegen opleveren.
Vast is komen te staan dat de verdachten op de bewuste ochtend in november 1997 samen naar de woning van [slachtoffer 1] zijn gegaan met de bedoeling op zoek te gaan naar waardevolle voorwerpen om deze weg te nemen. Het feit dat zij al voor binnenkomst onverwacht werden geconfronteerd met de aanwezigheid van de bewoners, heeft hen er niet van weerhouden de woning te betreden en de voordeur achter zich te sluiten. In de woning hebben beide verdachten in korte tijd een groot aantal geweldshandelingen tegen beide slachtoffers gepleegd. Nadat [medeverdachte] was geslagen door [slachtoffer 1], heeft [medeverdachte] hem een paar harde stoten in het gezicht gegeven, waarna [slachtoffer 1] op de grond viel. [verdachte] heeft messen gepakt en omstreeks 30 messteken in de borststreek van [slachtoffer 1] toegebracht.
Beide verdachten hebben geweld tegen [slachtoffer 1] gebruikt. Beide verdachten hebben gezamenlijk geprobeerd [slachtoffer 2] met een door [medeverdachte] aangebracht koord te wurgen door ieder aan een kant van het snoer te trekken en [medeverdachte] heeft daarop met een mes de hals van [slachtoffer 2] doorgesneden. Volgens de verdachten moesten de slachtoffers dood.
Het hof oordeelt dat sprake is geweest van een verwevenheid van opeenvolgende geweldshandelingen van beide verdachten tegen beide slachtoffers, met het gemeenschappelijke doel hen van het leven te beroven. Deze handelingen vonden plaats in een relatief kleine ruimte, waarbij de verdachten voortdurend in elkaars nabijheid verkeerden. Voor de beoordeling van het medeplegen kan in de geschetste omstandigheden in het midden blijven wie de hals van [slachtoffer 1] heeft doorgesneden en [slachtoffer 2] (met vermoedelijk de op de eettafel aangetroffen hamer) de slagen op het hoofd heeft toegebracht.
De verdachten hebben zich op geen enkel moment van elkaars handelingen gedistantieerd, hetgeen ook blijkt uit de omstandigheid dat zij, nadat de slachtoffers waren overleden, nog gezamenlijk de woning hebben doorzocht.
Het hof is het niet eens met de stelling van de verdediging dat het voor de verdachte niet mogelijk was zich te distantiëren van de handelingen van [medeverdachte]. In de door [verdachte] geschetste loop van de gebeurtenissen is een aantal momenten aan te wijzen waarop hij de woning had kunnen verlaten. [verdachte] heeft verklaard dat hij heeft gehandeld uit een ziek gevoel van loyaliteit jegens [medeverdachte].
De verdachten hebben tenslotte gezamenlijk de woning verlaten.
Uit het voorgaande volgt dat beide verdachten ter voorbereiding, uitvoering en afhandeling van de gekwalificeerde doodslag bewust en nauw hebben samengewerkt. Daaraan doet niet af dat volgens de verdachten niet is gesproken terwijl zij zich in de woning bevonden, aangezien bedoelde samenwerking ook stilzwijgend kan plaatsvinden.
Gekwalificeerde doodslag
Begin van uitvoering
Uit de bewijsmiddelen volgt dat de verdachten naar de woning zijn gegaan met de bedoeling spullen weg te nemen. Zij hebben buiten handschoenen aangetrokken, naar zij hebben verklaard om te voorkomen dat zij vingerafdrukken zouden achterlaten. De verdachte en de medeverdachte hebben in de woning gezocht naar waardevolle voorwerpen. Ook nadat de slachtoffers levensbedreigende verwondingen waren toegebracht, hebben de verdachten in verschillende kamers van de woning gekeken of zij iets van hun gading konden vinden. Daarna hebben zij gezamenlijk de woning verlaten.
Deze gedragingen van de verdachten waren naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het voltooien van het ten laste gelegde oorsprongsfeit. Derhalve is sprake van een begin van uitvoering.
Vrijwillige terugtred
Een beroep op vrijwillige terugtred in de zin van artikel 46b van het Wetboek van Strafrecht kan slechts slagen indien het voorgenomen misdrijf niet is voltooid als gevolg van de omstandigheden van de wil van de verdachte afhankelijk en niet als gevolg van externe factoren. Gebleken is dat de verdachte en de medeverdachte in de woning hebben gezocht naar waardevolle voorwerpen.
Gelet op zo even geschetste gang van zaken is naar het oordeel niet aannemelijk geworden dat de verdachte is teruggetreden als gevolg van een omstandigheid die van zijn wil van afhankelijk was, als bedoeld in voornoemd artikel. De omstandigheid dat na het vertrek van de verdachte nog waardevolle voorwerpen en geld in de woning aanwezig waren, kan niet tot een ander oordeel leiden.
Het oogmerk van de verdachten om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een ander straffeloosheid te verzekeren, volgt naar het oordeel van het hof uit hun verklaring dat de slachtoffers dood moesten; zij mochten het niet kunnen navertellen.
Slotsom
De verweren van de verdediging worden dus verworpen. Voor zover de verdediging nog andere niet vermelde standpunten heeft ingenomen, behoeven deze gelet op het bovenstaande niet verder te worden besproken of worden ze door de feiten en omstandigheden, zoals weergegeven in de door het hof gebruikte bewijsmiddelen, weerlegd.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
subsidiair:
hij in de periode van 17 november 1997 tot en met 24 november 1997 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet
voornoemde [slachtoffer 1] 30 maal met messen gestoken in de hals en de borst en de romp en geslagen of gestompt tegen de neus en met een scherp en/of puntig voorwerp, de hals doorgesneden
en
voornoemde [slachtoffer 2] met een hamer meermalen op het hoofd geslagen en geslagen en gestompt tegen de neus en met een mes de hals doorgesneden
ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] zijn overleden, welke doodslagen werden gevolgd en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal waarbij de daders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hadden verschaft door middel van een valse sleutel, en welke doodslagen werden gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren.
Hetgeen subsidiair meer of anders is ten laste gelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het hof grondt zijn overtuiging dat de verdachte het bewezen verklaarde heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
Strafbaarheid van het bewezen verklaarde
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het subsidiair bewezen verklaarde levert op:
medeplegen van doodslag, gevolgd en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het subsidiair bewezen verklaarde uitsluit, zodat de verdachte strafbaar is.
Oplegging van straf en maatregel
De rechtbank Amsterdam heeft de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 15 jaren, met aftrek van voorarrest.
De verdachte en het openbaar ministerie hebben hoger beroep ingesteld.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat de duur van de door de rechtbank opgelegde gevangenisstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten. De slachtoffers is onbeschrijfelijk leed aangedaan. De gruwelijke wijze waarop zij om het leven zijn gebracht en het feit dat de toedracht jarenlang onduidelijk is gebleven, heeft diep ingegrepen in het leven van de nabestaanden en heeft voor hen ernstige en onherstelbare gevolgen gehad. Hoewel het langdurig verzwijgen van zijn daden de verdachte niet kan worden tegengeworpen, heeft dit in belangrijke mate bijgedragen aan het leed van de nabestaanden. Daarnaast hebben de feiten de samenleving diep geschokt. Nu de feiten zijn gepleegd in 1997 kan gezien het toen geldende strafmaximum een tijdelijke gevangenisstraf van maximaal 20 jaren of een levenslange gevangenisstraf worden geëist. De advocaat-generaal heeft zich op het standpunt gesteld dat een levenslange gevangenisstraf in deze zaak niet passend is.
Zij heeft gevorderd dat de verdachte voor het subsidiair ten laste gelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren, met aftrek van voorarrest. Dat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, staat aan oplegging van de gevorderde gevangenisstraf volgens haar niet in de weg.
Standpunt van de verdediging
De verdediging heeft aangevoerd dat, indien het hof komt tot een bewezenverklaring van de subsidiair ten laste gelegde gekwalificeerde doodslag, aan de verdachte een gevangenisstraf van ten hoogste 15 jaren dient te worden opgelegd. Een levenslange gevangenisstraf dient te worden gereserveerd voor ‘uiterste gevallen’ waarbij niet alleen sprake is van een zeer ernstig misdrijf, maar waarbij terugkeer van de verdachte in de samenleving tevens een onaanvaardbaar veiligheidsrisico oplevert. Dit geldt niet voor de verdachte, nu hij verantwoordelijkheid neemt voor zijn daden en zich de afgelopen jaren niet heeft schuldig gemaakt aan ernstige strafbare feiten.
De omstandigheid dat de verdachte 15 jaar lang heeft gezwegen over zijn daden kan niet als strafverzwarend gelden, zoals de rechtbank terecht heeft overwogen. De rechtbank heeft bij het bepalen van de op te leggen straf rekening gehouden met de jonge leeftijd van de verdachte ten tijde van de feiten en zijn oprecht berouwvolle en coöperatieve proceshouding. Uit de over de verdachte opgemaakte rapportages blijkt dat het gebeuren ook in zijn leven diepe sporen heeft achtergelaten. De verdachte is bereid een gesprek met de nabestaanden aan te gaan, mochten zij daaraan behoefte hebben.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf en maatregel bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte.
Bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan heeft het hof in het bijzonder laten meewegen dat de verdachte zich met een ander heeft schuldig gemaakt aan een van de zwaarste delicten die het Nederlandse strafrecht kent, te weten medeplegen van gekwalificeerde doodslag. De verdachte en de medeverdachte hebben twee onschuldige bejaarde mensen op gruwelijke en bijzonder gewelddadige wijze om het leven gebracht, uitsluitend als gevolg van het feit dat zij hen onverwacht thuis troffen, toen zij de woning binnen wilden gaan met de bedoeling waardevolle spullen weg te nemen. De aard, ernst en veelheid van de toegebrachte letsels, bij voorbeeld het doorsnijden van de hals bij beide slachtoffers en het aanbrengen van zeer diepe verwondingen in de borst van de man, alsook de slagen die op het hoofd van de vrouw zijn toegebracht, spelen bij het opleggen van de straf eveneens een rol van betekenis.
De slachtoffers moeten zeer angstige momenten hebben meegemaakt.
Door zo te handelen heeft de verdachte met zijn medeverdachte de slachtoffers het kostbaarste wat er bestaat ontnomen: de mogelijkheid te leven. Bovendien hebben de gewelddadigheden die tot de dood van de slachtoffers hebben geleid plaatsgevonden in de beslotenheid van hun eigen woning, een plek waar mensen zich bij uitstek veilig moeten kunnen voelen en veilig moeten zijn.
De verdachte heeft eveneens onherstelbaar leed toegebracht aan de nabestaanden, die jarenlang tevergeefs hebben gezocht naar een mogelijk motief voor een dergelijk ernstig vergrijp, waardoor het verwerken van het verlies veel langer heeft geduurd.
Het staat buiten kijf dat strafbare feiten als deze de rechtsorde op buitengewoon ernstige wijze schokken en in de samenleving gevoelens van angst en onveiligheid teweegbrengen.
Gelet op de ernst van de feiten en het strafdoel van generale preventie acht het hof de door het openbaar ministerie geëiste maximale tijdelijke gevangenisstraf voor de duur van 20 jaren in beginsel passend.
Het hof zal bij het bepalen van de straf in het voordeel van de verdachte rekening houden met de leeftijd van de verdachte ten tijde van het plegen van het feit.
De verdachte was in 1997 19 jaar oud en dus hooguit net volwassen te noemen. Hij heeft evenals de medeverdachte, destijds ook 19 jaar oud, besloten zijn daden te verzwijgen en heeft geleefd met het zwaar op zijn geweten drukkende bewustzijn dat hij twee weerloze en onschuldige mensen van het leven heeft beroofd. De verdachte heeft kort na zijn aanhouding verklaringen afgelegd, waarbij hij voor zover hij zich zijn gruwelijke daden kan herinneren, openheid van zaken heeft gegeven. De spijt en de schaamte die de verdachte ook ter terechtzitting in hoger beroep heeft betoond, komen op het hof oprecht over. De verdachte heeft zich bereid verklaard met de nabestaanden te speken, mochten deze daar behoefte aan hebben.
Het hof heeft de inhoud meegewogen van de door een psychiater en psycholoog over de verdachte opgemaakte Pro Justitia rapporten van onderscheidenlijk 4 februari 2013 en 24 januari 2013. Uit deze rapporten volgt dat ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde bij de verdachte geen sprake is geweest van een ziekelijke stoornis of gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens. Blijkens een de verdachte betreffend Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 oktober 2014 is de verdachte eerder ter zake van een strafbaar feit veroordeeld.
Het hof is van oordeel dat de door de rechtbank opgelegde straf van 15 jaren onvoldoende recht doet aan de bijzondere ernst van het bewezenverklaarde, het leed dat dit voor de slachtoffers en de nabestaanden heeft veroorzaakt en de gevoelens van onrust die het bewezenverklaarde in de samenleving heeft teweeggebracht.
Het hof acht derhalve, alles afwegende, een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 17 jaren, met aftrek van voorarrest, passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [persoon]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding tot een bedrag van € 1.006,74, bestaande uit:
Kosten uitvaartverzorging van [slachtoffer 2] € 534,37
Kosten overlijdensadvertentie € 402,37
Reiskosten € 70,00
De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 936,74.
De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 2 december 1997 (kosten verband houdende met de uitvaart) en vanaf 17 juli 2013 (reiskosten).
De verdachte heeft de vordering niet betwist.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het subsidiair bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63 en 288 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze wettelijke voorschriften worden toegepast zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het subsidiair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 17 (zeventien) jaren.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, of artikel 27a van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [persoon]:
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [persoon] ter zake van het subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van € 1.006,74 (duizend zes euro en vierenzeventig cent) ter zake van materiële schade en veroordeelt de verdachte die, evenals zijn mededader, hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, met dien verstande dat indien en voor zover de een aan zijn betalingsverplichting heeft voldaan, de ander daarvan in zoverre zal zijn bevrijd, om dit bedrag tegen een behoorlijk bewijs van kwijting te betalen aan de benadeelde partij.
Bepaalt dat een bedrag van € 936,74 aan schadevergoeding terzake kosten verband houdende met uitvaart vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat een bedrag van € 70,00 aan schadevergoeding terzake van reiskosten vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd
[persoon], een bedrag te betalen van € 1.006,74 (duizend zes euro en vierenzeventig cent) als vergoeding voor materiële schade, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 20 (twintig) dagen hechtenis, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft.
Bepaalt dat de verplichting tot betaling van schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer voor de verdachte komt te vervallen indien en voor zover de mededader heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van een bedrag van € 936,74 (kosten uitvaart) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 2 december 1997 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat voormelde betalingsverplichting ter zake van een bedrag van € 70,00 (reiskosten) vermeerderd wordt met de wettelijke rente vanaf 17 juli 2013 tot aan de dag der algehele voldoening.
Bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de benadeelde partij, daarmee zijn verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen.
Bepaalt dat, indien en voor zover de mededader van de verdachte voormeld bedrag heeft betaald aan de benadeelde partij, verdachte in zoverre is bevrijd van voornoemde verplichting tot betaling aan de Staat.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. W.M.C. Tilleman, mr. A.D.R.M. Boumans en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. P.M. Huizenga, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 14 november 2014.
Mr. A.D.R.M. Boumans is buiten staat het arrest mede te ondertekenen.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 14‑11‑2014
Een verslag van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie met nummer 97-509/R112, op 22 januari 1998 opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. R. Visser, arts en patholoog-anatoom (ordner Forensisch deeldossier 1e fase, doorgenummerde pagina 160).
Een verslag van het Laboratorium voor Gerechtelijke Pathologie met nummer 97-508/R111, op 27 januari 1998 opgemaakt door de beëdigde deskundige dr. R. Visser, arts en patholoog-anatoom (ordner Forensisch deeldossier 1e fase, doorgenummerde pagina 128).
De verslagen genoemd onder voetnoten 2 en 3 (doorgenummerde pagina’s 160 en 128).
Verklaring deskundigen dr. D. Botter en drs. P. van Driessche ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 30 oktober 2014.
Proces-verbaal genoemd onder voetnoot 1 (doorgenummerde pagina 2) en Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 17 december 2008 door dr. I.E.P.M. Blom (ordner Forensisch deeldossier 2e fase, doorgenummerde pagina’s 527-528).
Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 17 oktober 2008 door R. Pieterman (ordner Forensisch deeldossier 2e fase, doorgenummerde pagina’s 432-441.
Deskundigenrapport Nederlands Forensisch Instituut, opgemaakt op 25 oktober 2012 door dr. A.J. Kal (ordner Forensisch deeldossier 4e fase, doorgenummerde pagina 158)
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012, proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 en proces-verbaal 4e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 9 januari 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 294-328, 443, 449 en 668). Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014. Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d.1 november 2002 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 444)
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 298, 312, 313).
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 442-458) en verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 306, 322).
Proces-verbaal 3e verhoor [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 en proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d.1 november 2012 (ordner Algemeen dossier doorgenummerde pagina’s 302, 316, 317, 445).
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 317-318).
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 445, 446) en verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Proces-verbaal technisch onderzoek van 27 november 1997 (ordner Forensisch deeldossier 1e fase, doorgenummerde pagina 25).
Verslag genoemd onder voetnoot 3.
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 en proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 323, 447). Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 445) en verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Verklaringen verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 en proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2012 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 294, 305, 317, 322, 447, 453).
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 en proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2014 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 299, 307, 308, 313, 443, 448, 454). Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
Proces-verbaal 3e verhoor verdachte [medeverdachte] d.d. 24 oktober 2012 en proces-verbaal 3e verhoor verdachte [verdachte] d.d. 1 november 2014 (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina 308, 309, 446, 449). Verklaring verdachte [verdachte] ter terechtzitting in hoger beroep d.d. 3 november 2014.
ECLI:NL:2012:BR2342.