De cassatie-akte houdt in dat het cassatieberoep zich niet uitstrekt tegen de gegeven vrijspraak, in het bijzonder niet tegen de vrijspraak van de primair ten laste gelegde moord.
HR, 24-05-2016, nr. 14/06092
ECLI:NL:HR:2016:950
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
24-05-2016
- Zaaknummer
14/06092
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Materieel strafrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2016:950, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 24‑05‑2016; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2016:383, Gevolgd
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2014:4827, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2016:383, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 12‑04‑2016
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2016:950, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 24‑05‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag, gevolgd en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd. Bewijsklacht dat de doodslag op X is gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het oorsprongsfeit (poging tot diefstal) straffeloosheid te verzekeren. CAG: uit de b.m. heeft het Hof kunnen afleiden dat de doodslag op X al dan niet mede tot oogmerk had om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en de mededader straffeloosheid t.a.v. de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren. CAG voorts over de vraag of verdachte voldoende rechtens te honoreren belang heeft bij zijn klacht. HR: art. 81.1 RO en vermindering van de gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn. Samenhang met 14/06174.
Partij(en)
24 mei 2016
Strafkamer
nr. S 14/06092
CB
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 14 november 2014, nummer 23/003511-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1978.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft G. Spong, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal F.W. Bleichrodt heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf, tot vermindering daarvan en tot verwerping van het beroep voor het overige.
De raadsman heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
Het middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81, eerste lid, RO, geen nadere motivering nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
3. Ambtshalve beoordeling van de bestreden uitspraak
De verdachte bevindt zich in voorlopige hechtenis. De Hoge Raad doet uitspraak nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dat brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot vermindering van de aan de verdachte opgelegde gevangenisstraf van zeventien jaren.
4. Slotsom
Nu het middel niet tot cassatie kan leiden, terwijl de Hoge Raad geen andere dan de hiervoor onder 3 genoemde grond aanwezig oordeelt waarop de bestreden uitspraak ambtshalve zou behoren te worden vernietigd, brengt hetgeen hiervoor is overwogen mee dat als volgt moet worden beslist.
5. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf;
vermindert deze in die zin dat deze zestien jaren en tien maanden beloopt;
verwerpt het beroep voor het overige.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren J. de Hullu en H.A.G. Splinter-van Kan, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 24 mei 2016.
Conclusie 12‑04‑2016
Inhoudsindicatie
Medeplegen van doodslag, gevolgd en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd. Bewijsklacht dat de doodslag op X is gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het oorsprongsfeit (poging tot diefstal) straffeloosheid te verzekeren. CAG: uit de b.m. heeft het Hof kunnen afleiden dat de doodslag op X al dan niet mede tot oogmerk had om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en de mededader straffeloosheid t.a.v. de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren. CAG voorts over de vraag of verdachte voldoende rechtens te honoreren belang heeft bij zijn klacht. HR: art. 81.1 RO en vermindering van de gevangenisstraf wegens overschrijding redelijke termijn. Samenhang met 14/06174.
Nr. 14/06092 Zitting: 12 april 2016 | Mr. F.W. Bleichrodt Conclusie inzake: [verdachte] |
De verdachte is bij arrest van 14 november 2014 door het gerechtshof Amsterdam wegens “medeplegen van doodslag, gevolgd en/of voorafgegaan van een strafbaar feit en gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf of andere deelnemers aan dat feit straffeloosheid te verzekeren, meermalen gepleegd”, veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zeventien jaren, met aftrek als bedoeld in art. 27 Sr. Voorts heeft het hof de vordering van de benadeelde partij toegewezen en een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, één en ander zoals in het arrest omschreven.
De onderhavige zaak hangt samen met de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte] (14/06174), waarin ik vandaag eveneens concludeer.
Namens de verdachte heeft Mr. G. Spong, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.1.
4. Het middel behelst de klacht dat het bewezen verklaarde niet uit de bewijsmiddelen kan worden afgeleid, met name voor zover de bewezenverklaring inhoudt dat de doodslag op [slachtoffer 1] is gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers aan het oorsprongsfeit, een poging tot diefstal, straffeloosheid te verzekeren.
5. Ten laste van de verdachte is bewezen verklaard dat:
“hij in de periode van 17 november 1997 tot en met 24 november 1997 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] van het leven heeft beroofd, immers hebben verdachte en zijn mededader met dat opzet voornoemde [slachtoffer 2] 30 maal met messen gestoken in de hals en de borst en de romp en geslagen of gestompt tegen de neus en met een scherp en/of puntig voorwerp, de hals doorgesneden en voornoemde [slachtoffer 1] met een hamer meermalen op het hoofd geslagen en geslagen en gestompt tegen de neus en met een mes de hals doorgesneden ten gevolge waarvan voornoemde [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] zijn overleden, welke doodslagen werden gevolgd en/of voorafgegaan van enig strafbaar feit, te weten een poging tot diefstal waarbij de daders zich de toegang tot de plaats van het misdrijf hadden verschaft door middel van een valse sleutel, en welke doodslagen werden gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid te verzekeren.”
6. Deze zaak gaat om het volgende. Op 24 november 1997 werden in een woning te Amsterdam de stoffelijke overschotten aangetroffen van [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum] 1918, en [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] 1924. Beide slachtoffers, die door geweld om het leven waren gebracht, lagen in de woonkamer van de woning. Uit sectieverslagen van de patholoog-anatoom bleek dat de bij de slachtoffers ontstane letsels het intreden van de dood van beide slachtoffers zonder meer konden verklaren. Op de eettafel in de woonkamer lagen vijf bebloede messen en een hamer. Uit onderzoek is gebleken dat [slachtoffer 1] zeer waarschijnlijk met de hamer op haar hoofd is geslagen. Op het rugpand van het overhemd van [slachtoffer 2] is een bloeddruppel aangetroffen waarvan het hof op basis van DNA-onderzoek heeft aangenomen dat die van de medeverdachte [medeverdachte] afkomstig was. Mede aan de hand van de verklaringen van de verdachte en de medeverdachte [medeverdachte], is het hof van de volgende feiten uitgegaan.
7. De medeverdachte [medeverdachte] had de huissleutel van de genoemde woning in Amsterdam gevonden met een adreskaartje erop. Hij heeft de verdachte gevraagd of zij samen in de woning zouden kijken of er waardevolle spullen waren die zij konden wegnemen. Beiden zijn op een ochtend met het plan om waardevolle spullen weg te nemen naar de woning gegaan. Zij hebben handschoenen aangetrokken om te voorkomen dat zij vingerafdrukken zouden achterlaten. De medeverdachte [medeverdachte] heeft verklaard dat hij veronderstelde dat er op dat tijdstip niemand thuis zou zijn. Hij stond vooraan toen de voordeur van de woning werd geopend. [slachtoffer 2] gaf de medeverdachte [medeverdachte] een stomp in het gezicht. De medeverdachte [medeverdachte] heeft daarop [slachtoffer 2] meermalen in het gezicht gestompt, waardoor [slachtoffer 2] achterover viel. [medeverdachte] en de verdachte hebben de woning betreden en de verdachte heeft de voordeur achter zich dicht gedaan. [slachtoffer 1] lag in de gang van de woning op de vloer. [slachtoffer 2] lag in de woonkamer op de vloer. De verdachte zag dat de medeverdachte [medeverdachte] bloedde en heeft uit de keuken een aantal messen gepakt. Hij heeft [slachtoffer 2], die op zijn rug lag, met twee van die messen tegelijk een groot aantal keren in de borststreek gestoken. De medeverdachte [medeverdachte] heeft een wit koord/snoer om de hals van [slachtoffer 1] gedaan en [medeverdachte] en de verdachte hebben ieder aan een uiteinde van dat koord getrokken met de bedoeling haar te wurgen. Het snoer is gebroken. De medeverdachte [medeverdachte] heeft vervolgens met een mes de hals van [slachtoffer 1] doorgesneden. [slachtoffer 1] is op enig moment naar de woonkamer versleept, waarbij haar voeten in de deuropening naar de gang lagen. De keel van [slachtoffer 2] was eveneens doorgesneden.
8. [medeverdachte] en de verdachte hebben beiden verklaard dat de slachtoffers dood moesten; zij mochten het niet kunnen navertellen. Zij hebben beiden de woning doorzocht op waardevolle spullen, zowel direct na binnenkomst, als vlak voor hun vertrek uit de woning. Niet is gebleken dat zij iets hebben weggenomen. Ten slotte hebben [medeverdachte] en de verdachte de woning samen verlaten.
9. Het hof heeft onder de aanhef “medeplegen” overwogen dat sprake is geweest van een verwevenheid van opeenvolgende geweldshandelingen van de beide verdachten tegen de beide slachtoffers, met het gemeenschappelijke doel hen van het leven te beroven. Naar het oordeel van het hof hebben beide verdachten daarmee ter voorbereiding, uitvoering en afhandeling van de gekwalificeerde doodslag bewust en nauw samengewerkt. Het hof acht derhalve medeplegen bewezen. Onder de aanhef “gekwalificeerde doodslag” overweegt het hof dat het oogmerk van de verdachten om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een ander straffeloosheid te verzekeren, volgt uit hun verklaring dat de slachtoffers dood moesten en dat zij het niet mochten kunnen navertellen.
10. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op dertien bewijsmiddelen. Voor de beoordeling van het middel zijn de door de verdachte en de medeverdachte afgelegde verklaringen, die als bewijsmiddelen 11 tot en met 13 in de aanvulling op het verkorte arrest zijn opgenomen, van belang. Deze houden, voor zover voor de bespreking van het middel relevant, het volgende in:
“11. Een proces-verbaal met nummer 2012070683 van 27 oktober 2012, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1], [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina's 277 e.v.)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 24 oktober 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [medeverdachte]:
(p. 293-294)
A: Ik ben daar geweest. In dat huis.
V: Welk geval?
A: De moord.
V: Het huis waar de moord is geweest?
A: Ja. Ik ben daar geweest. Kom daar zo binnen en raakte verrast, toen zijn er heel veel dingen gebeurd. De deur ging open.
A: Ik kwam gewoon binnen. Ik kreeg die stoot en heb ook teruggeslagen. De vrouw viel flauw of deed alsof. Enne ja, toen gingen we op zoek naar spullen er was niks te vinden en dat was het voor mij. Voor mij was het al klaar. Ik heb daar gehandeld.
V: Gehandeld, wat bedoel je daarmee?
A: Dat ik meegedaan heb.
V: Waaraan?
A: Aan steken. Aan proberen te zorgen dat ze niks konden vertellen. Aan de moord.
A: lk had een sleutel buiten gevonden. Volgens mij stond er een naam op. Daarom ben ik daar beland. Er stond een kaartje op waar het bij hoorde.
V: Het adres stond erop?
A: Verdachte schudt ja.
V: Was het de dag dat je de sleutels vond?
A: Niet op dezelfde dag.
(…)
(p. 297-299)
V: Je aandeel is dat je iemands keel hebt doorgesneden. Bij de man of de vrouw?
A: Dat weet ik niet meer. In de woonkamer op de vloer.
V: Ligt de persoon?
A: Ja.
V: Op buik, rug.
A: Rug. Volgens mij waren ze bij elkaar.
V: Van wie kreeg je een klap?
A: Van een meneer. Op mijn gezicht. Ik gaf hem twee klappen en hij viel neer. De vrouw stond bij hem in de buurt en viel volgens mij flauw.
V: Dan liggen er twee mensen op de grond en toen?
A: Naar binnen gestapt, deur dicht. Toen ging ik zoeken naar iets waardevols. Hier bij de jassen, bij de tas. Ik heb in de tas gekeken. Niks waardevols gevonden, niks meegenomen.
(p. 313)
V: Jullie zijn allebei binnen. Vrouw bewusteloos. Man misschien bewusteloos. Deur is dicht.
A: Toen begonnen met doorzoeken. Ben bij de garderobe geweest, door de voorkamer gelopen en in het middelste kamertje geweest.
V: In de hal zien we het kastje staan.
A: Hier waren de jassen (verdachte wijst aan op scherm)
V: Dan begint het doorzoeken. Je omschreef de garderobekast. Waar lag de tas?
A: Ik heb in de tas gekeken, maar waar die precies stond.
V: Doorzoeken van de voorkamer. Waar ben je geweest in de voorkamer?
A: Gewoon in de voorkamer.
V: Wat noem je de voorkamer?
A: De woonkamer.
V: Was het zoekend rondkijken of heb je laadjes en kastjes opengemaakt?
A: Eerst kijken en daarna misschien dingen kijken. Het is niet zo als in de film.
V : Dan gaan we naar de middelste kamer. Wat tref je daar aan?
A: Het raam, wat spulletjes.
V: Ben je daar aan het doorzoekend rondkijken?
A: Ja.
V: Wat zoek je dan?
A: Iets van daar heb je wat aan.
(p. 299-300)
V: En die mensen liggen op de grond. Zijn ze bij bewustzijn?
A: Vrouw lag rustig en stil. Meneer was bij bewustzijn.
V: Zij ligt op de grond. Ademt ze nog?
A: Ja. Niemand had haar aangeraakt.
V: Die man lag ook al op de grond en daar was wat anders mee aan de hand.
A: Ja die lag op de grond en die ging volgens mij ook buiten bewustzijn. Dan komt die man of vrouw bij. Denk eerder dat het die man is. Ik kan me herinneren dat die vrouw daar gewoon maar lag en uiteindelijk is ze naar de woonkamer gesleurd.
V: Je zegt dat die man bijkomt. Hoe merk je dat?
A: lk denk dat hij geluid maakt. Ik denk pijn, ik hoor gekreun.
V: Dan ben jij in de woning. Die vrouw naar de woonkamer gesleurd. Is dat jouw rol?
A: Ja, volgens mij wel.
V: Waar begint dat steken?
A: Waar de man in de woonkamer ligt.
(p. 301-302)
V: Hier ging het snijden of steken? Verbalisant Kool wijst aan op tekening.
A: Ik heb volgens mij een mes gebruikt.
V: Je hebt een mes in je handen, op welk moment komt de eerste steek?
V: Dat weet ik niet. Ik weet het vervolg ervan. Er was al gestoken. Er was al bloed overal. Zij lag gewoon stil. Zij probeerde gewoon niet opgemerkt te worden en ik heb haar daarom naar de woonkamer gesleurd. Toen samen met de andere persoon haar geprobeerd met iets te verwurgen. Het ging stuk en toen gesneden.
(…)
V: De vrouw leeft nog en haar keel wordt doorgesneden?
A: Ja. Ze was al zo toegetakeld en ik ervan uitging dat ze alles had gezien. Ik heb haar keel doorgesneden. Ze lag op haar rug.
(p. 304-305)
(…)
V: Wat was de reden om de vrouw de woonkamer in te sleuren?
A: Omdat die heer al verwond was of dood was en in de veronderstelling dat zij alles had gezien of weet, dus om sporen uit te wissen.
V: Hoe heb je haar versleept?
A : Aan haar armen.
(p. 306-308)
V: De vrouw was naar de woonkamer versleept. Is er met de man voordat hij bij de woonkamer lag ook nog wat gebeurd?
A: Kennelijk wel. Omdat hij ook dood was. Hij was ook vermoord. Ik heb gezien dat er op hem werd ingestoken de hele tijd. Ik weet dat er een actie gebeurde waar er werd ingestoken op de lichamen.
V: Is dat met twee messen?
A: Ja. Bovenlichaam.
V: Er zijn twee mensen die in een kopiegedrag bijna dezelfde dingen doen. Allebei de mensen worden afgeslacht?
A: Ja.
V: Was er te voren een afspraak gemaakt?
A: Mijn idee was we gaan daar naar binnen en kijken wat er te halen valt.
(…)
(p. 316-317)
A: Wat ik me nu herinner is dat we het vrouwelijke slachtoffer hebben geprobeerd te wurgen met iets en dat ik haar keel heb doorgesneden. Ik herinner me dat er geslagen is met een hamer.
V: Wie komt op het idee om de vrouw te wurgen?
A: Ze lag op de vloer en het moet een snoer of koord geweest zijn. Ik trok aan een kant en hij trok aan de andere kant. Het koord heeft het begeven.
V: Als je dat gedetailleerd beschrijft?
A: Ik heb het om haar nek gedaan en trok aan één kant.
V: Even terug naar het verwurgen met het koord en dan zeg je dan snij ik haar keel door. Hoe stap je hier naar over? Is het voor jou het logische gevolg van ze moet gewoon dood?
A: Ja.
V: Waarom moet ze dan dood?
A: Omdat die man al zodanig verwond was dat ik wel dacht dat hij al dood was. Dat ik hetzelfde dacht bij haar.
V : Dat ze ook dood moest?
A: Ja.
V: Dat ze getuige was?
A: Ja.
(p. 318)
V: Waar maakte jij op dat ze getuige was van het feit?
A: Ze bewoog op het moment voordat zij. Zij lag al die tijd in de gang. Ze is naar de voorkamer gehaald en toen heb ik me met haar bezig gehouden. Toen hebben we ons met haar bezig gehouden.
V: Zij ligt op haar buik/rug?
A: Rug.
(…)
12. Een proces-verbaal met nummer 2012070683 van 1 november 2012, in de wettelijke vorm
opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 4], [verbalisant 5], [verbalisant 6] en [verbalisant 7] (ordner Algemeen dossier, doorgenummerde pagina’s 442-458). Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 1 november 2012 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van de verdachte [verdachte]:
(p. 442-443)
A: Ik ben erbij geweest. Ik was de mededader. [medeverdachte] (het hof begrijpt hier en verder: [medeverdachte]) had de sleutel gevonden. De dag dat we er naartoe gingen was in de ochtend. De deur ging open. Ik deed de deur dicht, keek nog door het piepgaatje, omdat ik iets hoorde op de gang. Ik zag dat de deur aan de overkant openging en dat de buurman naar buiten liep en toen weer naar binnen ging. Toen ik naar binnen liep zag ik dat de mevrouw al bewusteloos op de grond lag. Ik liep verder de woning in en zag dat [medeverdachte] aan het vechten was met de man. Ik zag dat [medeverdachte] bloed had in zijn gezicht. Ik zag dat er een mes op de grond lag. Ik ben naar de keuken gerend en heb een mes uit de keuken gepakt. Ik heb met twee messen op de meneer zijn borst in lopen steken. Daarna zijn we samen door het huis gelopen. We hebben een koord ergens vandaan gehaald. Het koord is om de nek van de vrouw gewikkeld. Wij hebben beiden aan een kant getrokken. We hebben nog gezocht in huis, maar we konden niets vinden.
A: Ik was er niet bij op het moment dat de sleutel gevonden is. [medeverdachte] vroeg mij of ik mee ging om in te breken. Ik heb erin toegestemd.
V: Wat was het doel?
A: Kijken of er waardevolle spullen in huis waren.
V: Hoe wisten jullie welk huis?
A: Ik dacht door het label aan de sleutelbos.
(p. 444)
V: Wat hadden jullie bij jullie?
A: Ik had alleen donkergroene handschoenen aan. [medeverdachte] had dunne latex handschoenen aan, die artsen ook gebruiken.
A: lk loop door naar de deur van de woonkamer en zie [medeverdachte] in gevecht met meneer. Ik zie stoten. Ik zag een mes op de grond liggen. Ik weet niet waar die vandaan kwam. Ik ben naar de keuken gerend en heb messen gepakt. Toen ik terugliep, zag ik de meneer op zijn rug op de grond liggen.
V: Gaf hij nog geluid, wat deed hij?
A: Volgens mij maakte hij een kreunend geluid en bewoog hij nog. Toen begon ik op hem in te steken.
V: Hoeveel messen heb je gepakt?
A: Een handjevol. Het waren broodmessen en vleesmessen. Een broodmes is krom geslagen. Daarna pakte ik andere messen en ik heb met die twee messen in zijn borstkas gestoken. Ik weet niet waar [medeverdachte] was.
Volgens mij was hij bij de vrouw die nog steeds stil op de grond in de gang lag. Ik hoorde de man nog ademen en heb hem toen volgens mij nog een paar keer gestoken. Het was één van de broodmessen waar ik mee stak.
V: Wat voelde je op dat moment?
A: Ik was in paniek. Ik zag bloed bij [medeverdachte], dat was de trigger en toen ben ik naar de keuken gelopen. Het was een reactie, een instinct, ik zag dat mes, bloed bij [medeverdachte]. Ik dacht ik moet hem helpen.
(p. 445)
V: Je zegt dat je in de borstkas hebt gestoken, heb je ook nog op andere plekken gestoken?
A: Volgens mij heb ik alleen in de borstkas gestoken. Ik had mijn ogen dicht.
(…)
V: Waar was [medeverdachte] op dat moment?
A: Ik was aan het steken met mijn ogen dicht. Toen ik mijn ogen opende, zag ik dat hij in de gang stond bij de mevrouw.
Ik ging naar [medeverdachte] toe en zag het koord waarmee wij haar probeerden te wurgen. (…)
(p. 447)
V: Je staat op en loopt naar de gang. Hoe lag de man toen?
A: Hij moet op zijn rug gelegen hebben.
Wij probeerden de vrouw te wurgen met het koord. Ik hoorde de man nog ademen. Ik legde de messen op de tafel.
V: Wat was het doel van het vrouwelijke slachtoffer?
A: De vrouw dood maken.
(…)
(p. 448-449)
V: Wanneer hebben jullie de woning doorzocht?
A: Echt heel vlug, van de ene naar de andere kamer. Ik kan mij twee kamers herinneren. In de slaapkamer en de tussenkamer ben ik geweest.
V: Wat is er tussen jullie besproken en gezegd?
A: Ik weet het niet, volgens mij hebben wij niets tegen elkaar gezegd. Het was niet zoals ik in mijn hoofd had. Ik dacht er is niemand thuis, we pakken wat spulletjes en zijn dan weg.
Ik was ervan uitgegaan dat er niemand thuis was.
13. De verklaring van de verdachte [verdachte], afgelegd ter terechtzitting in hoger beroep van 3 november 2014.
Deze verklaring houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Ik ben met de medeverdachte [medeverdachte] naar de woning van de slachtoffers aan de [a-straat 1] in Amsterdam gegaan. [medeverdachte] had de sleutel van die woning gevonden en had mij gevraagd mee te gaan om te kijken of we waardevolle spullen konden vinden in die woning. Ik had groene handschoenen meegenomen. Volgens mij heb ik deze bij de voordeur van de woning aangetrokken. Ik wilde geen vingerafdrukken in de woning achterlaten. Op het moment dat de voordeur vanuit de woning werd geopend, stond ik naast of achter [medeverdachte]. Ik stond in ieder geval nog buiten de woning. Ik zag de vrouw in het halletje staan. [medeverdachte] ging de woning binnen. Daarna ging ik ook naar binnen. De vrouw is direct flauwgevallen op de grond. [medeverdachte] ging de woonkamer binnen. De man was in de woonkamer. [medeverdachte] en de man raakten in de woonkamer in gevecht.
U vraagt mij waarom ik op dat moment niet ben weggegaan.
Ik ben uit een ziek gevoel van loyaliteit gebleven, zoals ik ook eerder heb verklaard.
Wij vormden destijds een hechte vriendengroep. Je liet je vrienden niet in de steek.
Dat was in dit geval ook zo.
Ik deed de voordeur achter mij dicht. Op dat moment hoorde ik een geluid buiten.
Ik keek door het kijkgaatje in de voordeur.
Nadat ik door het kijkgaatje had gekeken, ben ik de woonkamer ingegaan. Ik zag bloed op het gezicht en de hand van [medeverdachte]. De man lag in de woonkamer op zijn rug op de grond.
Ik ben naar de keuken gegaan en heb daar een handjevol messen gepakt. Vervolgens ben ik met twee van die messen op de man in gaan steken. (…)
U vraagt mij op welk moment wij in de woning hebben gekeken of daar waardevolle spullen waren. Volgens mij hebben wij op het laatst, toen de slachtoffers al op de grond lagen, twee deuren van kamers geopend.
Ik heb samen met [medeverdachte] de woning verlaten.
Nadat wij uit de woning weg waren gegaan, zijn wij de hele dag samen geweest.”
11. De steller van het middel voert aan dat uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] van 24 oktober 2012 volgt dat het doden van [slachtoffer 1] bedoeld is geweest om de daaraan voorafgaande doodslag jegens haar man, [slachtoffer 2], te begunstigen en straffeloosheid ten aanzien van die doodslag te verzekeren. Volgens de steller van het middel kan niet uit de bewijsmiddelen worden afgeleid dat de doodslag jegens [slachtoffer 1] werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid ten aanzien van de poging tot diefstal te verzekeren.
12. Het hof heeft het bewijs dat de verdachte en zijn medeverdachte het oogmerk hadden om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of een ander straffeloosheid te verzekeren afgeleid uit de verklaring van beiden dat de slachtoffers dood moesten; zij mochten “het” niet kunnen navertellen. Kennelijk doelt het hof met “het” op (onder meer) de poging tot inbraak waarbij de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] op heterdaad werden betrapt. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk. Daarbij neem ik het volgende in aanmerking.
13. Uit de bewijsvoering volgt dat de medeverdachte een sleutel van de woning van de slachtoffers had gevonden en dat de verdachte en [medeverdachte] hadden afgesproken om met deze sleutel de woning binnen te gaan op zoek naar waardevolle voorwerpen. Zij hebben daartoe de deur met de sleutel geopend. De medeverdachte [medeverdachte] deed de deur open en de verdachte sloot deze achter hen. Toen de slachtoffers al op de grond lagen, hebben de verdachte en de medeverdachte twee deuren van kamers geopend en – kennelijk tevergeefs - gezocht naar waardevolle voorwerpen. Ook is in een tas en in jassen gezocht. Het hof heeft de gedragingen van de verdachte en zijn medeverdachte aangemerkt als naar hun uiterlijke verschijningsvorm gericht op het voltooien van de gekwalificeerde diefstal, terwijl het hof niet aannemelijk heeft geacht dat sprake is geweest van een vrijwillige terugtred. Aldus heeft het hof bewezen kunnen achten dat de meervoudige doodslag werd gevolgd en/of voorafgegaan door een poging tot gekwalificeerde diefstal, hetgeen het middel ook niet bestrijdt. Het middel keert zich evenmin tegen het oordeel van het hof dat de doodslag van [slachtoffer 2] werd gepleegd met het oogmerk om, bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf en aan de andere deelnemer straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren.
14. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte afgelegd tijdens de terechtzitting in hoger beroep volgt dat [slachtoffer 1] direct na de binnenkomst van de verdachte en [medeverdachte] is flauwgevallen. Uit zijn bij de politie afgelegde verklaring volgt dat de verdachte en de medeverdachte tot doel hadden het vrouwelijk slachtoffer van het leven te beroven. [slachtoffer 2] was op dat moment volgens de door de verdachte ter terechtzitting afgelegde verklaring in de woonkamer, waar hij en [medeverdachte] in gevecht zijn geraakt. Ten aanzien van het oogmerk van de verdachte en de medeverdachte met het toegepaste geweld en de uiteindelijke levensberoving, is de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] van belang. Deze verklaart in verband met het steken van de slachtoffers dat werd geprobeerd ervoor te zorgen dat ze niks konden navertellen. Een onderscheid tussen het oogmerk van het doden van [slachtoffer 1] ten opzichte van het doden van [slachtoffer 2] is daarin niet te lezen. Ook antwoordt de medeverdachte [medeverdachte] bevestigend op de vraag of de vrouw “ook dood moest” omdat ze “getuige” was. De medeverdachte dacht dat de man al dood was en dacht “hetzelfde” bij haar. In antwoord op de vraag naar de reden om [slachtoffer 1] de woonkamer in te sleuren antwoordde de medeverdachte [medeverdachte] dat het mannelijk slachtoffer “al verwond was of dood was en (hij) in de veronderstelling (verkeerde) dat zij alles had gezien of weet, dus om sporen uit te wissen”.
15. Uit de tot het bewijs gebezigde verklaringen heeft het hof aldus kunnen afleiden dat de doodslag jegens [slachtoffer 1] – al dan niet mede – tot oogmerk had om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en de mededader straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal te verzekeren. De verklaringen van de medeverdachte [medeverdachte] wijzen erop dat er een nauwe samenhang bestond tussen het oogmerk van levensberoving van het mannelijk en van het vrouwelijk slachtoffer. Ten aanzien van het mannelijk slachtoffer kon de reden van de levensberoving niet gelegen zijn in het verzekeren van straffeloosheid ten aanzien van dat feit en is in cassatie niet bestreden dat het oogmerk gericht was op het verzekeren van straffeloosheid ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal. Daarbij komt de verklaring van de medeverdachte [medeverdachte] dat hij dacht dat het vrouwelijk slachtoffer “alles” gezien had, terwijl de verdachte juist verklaarde dat zij direct na het binnenkomen – en aldus voordat geweld jegens het mannelijk slachtoffer werd toegepast – was flauwgevallen.
16. Bij dit alles moet worden bedacht dat ook als de levensberoving mede in verband zou staan met het begunstigen van de levensberoving van [slachtoffer 2] en het verzekeren van straffeloosheid ter zake, zulks er niet aan af doet dat het hof uit de bewijsmiddelen heeft kunnen afleiden dat de doodslag ook met het oogmerk is gepleegd om, bij betrapping op heterdaad, straffeloosheid te verzekeren ten aanzien van de poging tot gekwalificeerde diefstal.
17. In geval de Hoge Raad het voorafgaande anders mocht zien, rijst de vraag of de verdachte voldoende rechtens te honoreren belang heeft bij zijn klacht. In cassatie is immers niet bestreden dat de verdachte en zijn medeverdachte [medeverdachte] zich hebben schuldig gemaakt aan het medeplegen van gekwalificeerde doodslag ten aanzien van [slachtoffer 2]. De steller van het middel meent dat de doodslag van [slachtoffer 1] veeleer is gepleegd ter begunstiging of vergemakkelijking van de doodslag op [slachtoffer 2]. Indien na terugwijzing van die lezing zou worden uitgegaan, zou dat – na een in dit verband aannemelijk geachte wijziging van de tenlastelegging – aan een bewezenverklaring en aan eenzelfde kwalificatie als door het hof is gehanteerd niet in de weg staan, terwijl geen aanknopingspunten bestaan voor de veronderstelling dat de deze omstandigheid de straftoemeting in voor de verdachte gunstige zin zou kunnen beïnvloeden.2.
18. Het middel faalt.
19. Ambtshalve merk ik nog het volgende op. De verdachte, die zich ten tijde van de betekening van de aanzegging in cassatie in voorlopige hechtenis bevond, heeft op 28 november 2014 beroep in cassatie ingesteld. De Hoge Raad zal uitspraak doen nadat meer dan zestien maanden zijn verstreken na het instellen van het cassatieberoep. Dit brengt mee dat de redelijke termijn als bedoeld in art. 6, eerste lid, EVRM is overschreden. Dit moet leiden tot strafvermindering.
20. Het middel is tevergeefs voorgesteld en kan worden afgedaan met de aan art. 81, eerste lid, RO ontleende overweging.
21. Ambtshalve heb ik geen andere gronden dan de hiervoor onder 19 vermelde grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
22. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak, maar uitsluitend wat betreft de duur van de opgelegde gevangenisstraf. De Hoge Raad kan de hoogte daarvan verminderen naar de gebruikelijke maatstaf. Voor het overige strekt deze conclusie tot verwerping van het beroep.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 12‑04‑2016
Vgl. in dit verband HR 17 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:704, NJ 2014/287, m.nt. Van Kempen.