type:1554coll:
Rb. Den Haag, 20-03-2019, nr. C/09/553826 / HA ZA 18-612
ECLI:NL:RBDHA:2019:2532
- Instantie
Rechtbank Den Haag
- Datum
20-03-2019
- Zaaknummer
C/09/553826 / HA ZA 18-612
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBDHA:2019:2532, Uitspraak, Rechtbank Den Haag, 20‑03‑2019; (Bodemzaak, Eerste aanleg - enkelvoudig)
Uitspraak 20‑03‑2019
Inhoudsindicatie
Staatsloterijzaak na collectieve actie. Bestaat er causaal verband tussen de misleidende mededelingen van de Staatsloterij over de winkansen en de door de deelnemer gestelde schade?
Partij(en)
vonnis
RECHTBANK DEN HAAG
Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/553826 / HA ZA 18-612
Vonnis van 20 maart 2019
in de zaak van
[de deelnemer] ,
wonende te [plaats],
eiser,
advocaat mr. N.R. Geerts-Zandveld te Den Haag,
tegen
DE STAATSLOTERIJ B.V., te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. J.W. Leedekerken te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [de deelnemer] en de Staatsloterij genoemd worden.
1. De procedure
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
de dagvaarding van 17 mei 2018, met producties;
- -
de conclusie van antwoord, met producties;
- -
het tussenvonnis van 26 juli 2018, waarbij een comparitie van partijen is gelast;
- -
het buiten aanwezigheid van partijen opgemaakte proces-verbaal van comparitie van 30 november 2018, de daarin genoemde stukken en de opmerkingen over het proces-verbaal van [de deelnemer] bij brief van 19 december 2018 en van de Staatsloterij bij brief van 21 december 2018.
1.2.
Ten slotte is een datum voor vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De Staatsloterij is de rechtsopvolger van Stichting Exploitatie Nederlandse Staatsloterij (hierna: SENS). De Staatsloterij exploiteert de Nederlandse Staatsloterij.
2.2.
[de deelnemer] heeft via een abonnement aan verschillende staatsloterijproducten meegedaan gedurende de perioden juni 1994 tot en met oktober 2012, december 2012 tot en met februari 2014, februari 2015 tot en met maart 2016 en februari 2017 tot en met oktober 2017.
2.3.
Bij arrest van 28 mei 2013 (ECLI:NL:GHDHA:CA0587) heeft het gerechtshof Den Haag in een door Stichting Loterijverlies jegens de Staatsloterij in 2008 aanhangig gemaakte collectieve actie (hierna: de collectieve actie) in hoger beroep voor recht verklaard dat SENS gedurende de periode 2000 tot en met 2007 misleidende mededelingen heeft gedaan over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen en dat SENS hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW). Daarnaast is voor recht verklaard dat SENS in 2008 misleidende mededelingen heeft gedaan over de hoogte van prijzen en hierdoor in strijd heeft gehandeld met artikel 6:194 (oud) BW. De beslissing van het gerechtshof heeft alleen betrekking op de in 2000 tot en met 2007 12 x per jaar (maandelijks) gehouden staatsloterij en de Koninginnedagtrekking 2008. SENS en Stichting Loterijverlies hebben tegen het arrest cassatieberoep ingesteld.
2.4.
Bij arrest van 30 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:178) heeft de Hoge Raad het door de Staatsloterij ingestelde cassatieberoep verworpen, evenals het door Stichting Loterijverlies ingestelde incidentele cassatieberoep.
2.5.
Bij brief van 30 maart 2016 heeft de rechtsbijstandsverzekeraar van [de deelnemer] de Staatsloterij aansprakelijk gesteld voor de door [de deelnemer] geleden schade voor 1100 aangekochte loten ter waarde van € 21.750. In de brief wordt de Staatsloterij verzocht om uiterlijk op 5 april 2016 een schadevergoeding van € 21.750,- te betalen.
2.6.
In haar brief van 4 mei 2016 heeft de Staatsloterij aan de rechtsbijstandsverzekeraar van [de deelnemer] bericht dat zij niet aan dit verzoek zal voldoen.
2.7.
Op 3 april 2017 zijn de Staatsloterij en de Stichting Staatsloterijschadeclaim.nl (hierna: SLSC) een vaststellingsovereenkomst aangegaan bestaande uit een collectieve regeling voor alle deelnemers die in de periode 2000 tot en met 2007 en bij de Koninginnedagtrekking 2008 hebben meegespeeld met de staatsloterij. Samengevat voorziet de regeling in onder meer een bijzondere trekking van de staatsloterij op 27 mei 2017 waaraan alle deelnemers die in de bovengenoemde periode hebben meegespeeld kunnen deelnemen en een vergoeding van € 40,- per persoon. [de deelnemer] heeft niet ingetekend op deze collectieve regeling.
2.8.
Bij brieven van 18 juli 2017 en 4 augustus 2017 heeft de advocaat van [de deelnemer] de Staatsloterij gesommeerd de door [de deelnemer] geleden schade, vermeerderd met wettelijke rente, te vergoeden.
2.9.
Met brieven van 9 augustus 2017 en 3 mei 2018 heeft de Staatsloterij aan de advocaat van [de deelnemer] bericht dat zij niet zal overgaan tot het betalen van schadevergoeding aan [de deelnemer].
3. Het geschil
3.1.
[de deelnemer] vordert dat de rechtbank bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I voor recht verklaart dat de Staatsloterij jegens [de deelnemer] onrechtmatig heeft gehandeld en de Staatsloterij veroordeelt tot vergoeding van de als gevolg daarvan geleden schade vermeerderd met de wettelijke rente, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet;
II de Staatsloterij veroordeelt in de buitengerechtelijke- en proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van het vonnis, indien deze kosten niet voordien zijn voldaan.
3.2.
Ter toelichting van deze vorderingen stelt [de deelnemer], samengevat, dat hij in de periode 2000 tot en met 2007 met in totaal 1450 loten (totaal aankoopbedrag € 33.550) heeft meegespeeld in de staatsloterij. Hiervan zijn 331 loten (totaal aankoopbedrag € 11.050,50) gekocht via zijn abonnement en 1120 loten (totaal aankoopbedrag € 22.475) gekocht bij de plaatselijke sigarenwinkel. Gelet op de uitkomst van de collectieve actie van Stichting Loterijverlies heeft de Staatsloterij ook aan [de deelnemer] misleidende, en dus onrechtmatige, mededelingen gedaan. Deze mededelingen zijn voor [de deelnemer] de aanleiding geweest om telkens weer tot aankoop van loten over te gaan. Hij was zich niet ervan bewust dat de rekenkundige kansen uiterst klein zijn en hij kon die kansen gelet op zijn opleiding en achtergrond niet op juiste waarde inschatten. Hij is op basis van zijn voorstellingsvermogen in goed vertrouwen op de juistheid van de gedane mededelingen afgegaan en is als gevolg daarvan tot aankoop van de loten overgegaan. De onrechtmatige daad kan de Staatsloterij worden toegerekend. Als gevolg hiervan heeft [de deelnemer] schade geleden die gelijk is aan het aankoopbedrag van de loten.
3.3.
De Staatsloterij voert verweer.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
4. De beoordeling
4.1.
Tussen partijen staat vast dat de Staatsloterij misleidende - en dus onrechtmatige - mededelingen als bedoeld in artikel 6:194 (oud) BW heeft gedaan. Het gaat hierbij om misleidende mededelingen in de periode 2000 tot en met 2007 over het wel- of niet-gegarandeerd zijn van de prijzen van € 50.000 en € 100.000, de winkansen en het aantal gewonnen prijzen. Daarnaast gaat het om misleidende mededelingen over de hoogte van de uitgekeerde prijzen bij de Koninginnedagtrekking 2008, namelijk dat er was gecommuniceerd dat er 10 x € 1.000.000 zou worden gewonnen, terwijl er slechts € 6.800.000 was uitgekeerd (zie r.o. 5.1. van het arrest van het hof).
4.2.
[de deelnemer] heeft onder meer in de periode 2000 tot en met 2007 onafgebroken deelgenomen aan de maandelijkse staatsloterij en heeft tevens deelgenomen aan de Koninginnedagtrekking 2008. Hiermee staat vast dat de Staatsloterij ook tot hem gerichte misleidende mededelingen als hiervoor bedoeld heeft gedaan.
4.3.
Kern van het geschil tussen partijen is de vraag of er causaal verband bestaat tussen deze misleidende mededelingen en de door [de deelnemer] gestelde schade. Met andere woorden: zou [de deelnemer], indien de misleidende mededelingen niet zouden zijn gedaan, wél of niet met de staatsloterij hebben meegespeeld.
4.4.
Als onweersproken staat vast dat inherent aan een loterijovereenkomst een onzekere kans op een prijs is. In de procedure bij het gerechtshof Den Haag die heeft geleid tot het arrest van de Hoge Raad van 30 januari 2015 zijn de - in verband met de misleidende uitingen relevante - kansen op een prijs becijferd als 0,00000667% respectievelijk (in werkelijkheid) 0,000000953%. Deze becijfering van kansen is noch bij het gerechtshof, noch bij de Hoge Raad noch in de onderhavige zaak gemotiveerd weersproken zodat de rechtbank van de juistheid daarvan zal uitgaan. Met de Staatsloterij is de rechtbank van oordeel dat in beide gevallen sprake is van een minuscuul kleine (win)kans. Feitelijk betekent de vraag naar de causaliteit van de schade daarmee de beantwoording van de vraag of in rechte komt vast te staan dat [de deelnemer] door de mededelingen die neerkwamen op de ene fictieve minuscule kans wel heeft meegedaan waar hij dat bij mededelingen die neerkwamen op de werkelijke, kleinere minuscule kans dat niet zou hebben gedaan.
4.5.
Op grond van de hoofdregel van artikel 150 Wetboek van Burgerlijk Procesrecht (Rv) is het in beginsel aan [de deelnemer] om voldoende feiten en omstandigheden te stellen en zonodig te bewijzen waaruit het causaal verband kan volgen.
4.6.
Ter zitting heeft [de deelnemer] over zijn motieven om aan de staatsloterij deel te nemen verklaard dat hij in 1994 het plan heeft opgevat om te gaan meespelen voor een periode van tien jaar met het oog op het winnen van wat grotere prijzen. Zijn gevoel was dat als hij tien jaar lang zou meespelen hij wel een kans op een wat grotere prijs (meer dan een tientje) zou maken, ook al was de kans daarop klein, aldus [de deelnemer].
4.7.
Vaststaat dat [de deelnemer] ook na de eerste tien jaar, dus vanaf 2004, met enkele onderbrekingen - vanaf maart 2014 tot en met januari 2015 en vanaf april 2016 tot en met januari 2017 - is blijven meespelen tot oktober 2017, ruim negen jaren nadat de misleidende mededelingen waren gedaan en ook jaren nadat in de collectieve actie van Stichting Loterijverlies onherroepelijk was beslist. Dat de onderbrekingen in zijn spelgeschiedenis, die samenhangt met zijn abonnement, in enig verband staan met de misleidende mededelingen is niet gesteld en is de rechtbank ook niet anderszins gebleken. De spelgeschiedenis van [de deelnemer] wijst er dus niet op dat de in 2.3 bedoelde misleidende mededelingen van de Staatsloterij enige beslissende invloed op [de deelnemer] hebben gehad.
4.8.
Ter zitting heeft [de deelnemer] toegelicht waarom hij niet eerder dan (eind) oktober 2017 is gestopt met meespelen in de staatsloterij. Hierover heeft hij, samengevat, het volgende verklaard: na de door hem bekeken uitzending van Tros Radar in 2007 waaruit bleek dat ook uit niet verkochte loten grote prijzen werden getrokken, voelde hij zich misleid omdat hij hierdoor 80% minder kans dacht te maken. Enkele dagen na deze uitzending heeft hij met de Staatsloterij gebeld. De telefoniste van de Staatsloterij heeft toen tegen hem gezegd dat de kwestie de aandacht had en dat het netjes zou worden geregeld. [de deelnemer] is door haar geadviseerd te wachten met een beslissing om zijn loterijabonnement te stoppen, welk advies hij heeft opgevolgd. Hij is toen wel direct gestopt met het contant kopen van loten. In december 2007 heeft hij weer loten gekocht voor de oudejaarsavondtrekking. In 2008 heeft de Staatsloterij laten weten dat voortaan alleen nog uit verkochte loten zou worden getrokken. Daardoor heeft [de deelnemer] de indruk gekregen dat zijn kans op winnen omhoog zou gaan. Om die reden heeft hij zijn abonnement toen niet stopgezet. In oktober 2017 is hij wel gestopt, omdat ook na aanpassing van de trekkingssystematiek de kans om een grote prijs te winnen klein bleek te zijn, aldus nog steeds [de deelnemer] zelf. [de deelnemer] heeft gesteld dat de mededeling van de telefoniste van de Staatsloterij met de strekking “wacht nog even” en de communicatie van de Staatsloterij over de wijziging van het trekkingssysteem bepalend zijn geweest om te blijven meespelen.
4.9.
De Staatsloterij betwist bij gebrek aan wetenschap dat het door [de deelnemer] gestelde telefoongesprek uit 2007 heeft plaatsgevonden. Ook spreekt zij tegen dat haar callcentermedewerkers mededelingen doen over de trekkingssystematiek. Daarnaast betwist de Staatsloterij gemotiveerd dat over de aanpassing van het trekkingssysteem in 2008 - voortaan werden prijzen uitsluitend uit verkochte loten getrokken - met deelnemers is gecommuniceerd. In haar archieven heeft zij daarover niets gevonden, aldus de Staatsloterij. Volgens de Staatsloterij maakte de aanpassing van het trekkingssysteem onderdeel uit van de door haar vanaf 2007 beoogde certificering van haar loterijen. Volgens de Staatsloterij is na de uitspraak van de Hoge Raad in 2015 wél uitgebreid gecommuniceerd, onder meer met excuses voor de misleidende mededelingen.
4.10.
Naar het oordeel van de rechtbank had het in het licht van de gemotiveerde betwisting door de Staatsloterij op de weg van [de deelnemer] gelegen zijn stelling dat de Staatsloterij over de wijziging van het trekkingssysteem in 2008 heeft gecommuniceerd nader feitelijk toe te lichten. Bij gebreke daarvan is deze stelling niet komen vast te staan.
4.11.
In het midden kan blijven of eerder, een paar dagen na de uitzending van Tros Radar in 2007, het door [de deelnemer] gestelde telefoongesprek met een medewerkster van de Staatsloterij heeft plaatsgevonden. Ook als dit zo is, blijft staan dat [de deelnemer] ook voordat de misleidende mededelingen zijn gedaan reeds jarenlang meespeelde en zich ervan bewust was dat de kans om een grote prijs te winnen klein was. In het licht hiervan had [de deelnemer] zijn standpunt dat hij door de misleidende mededelingen over de (minuscule) winkansen is beïnvloed, nader dienen te onderbouwen, hetgeen hij heeft nagelaten. Dat die mededelingen een beslissende invloed hebben gehad, in die zin dat [de deelnemer] niet, minder vaak of met minder loten zou hebben meegespeeld, als de Staatsloterij correcte mededelingen zou hebben gedaan, kan uit de door [de deelnemer] gestelde feiten en omstandigheden niet worden afgeleid.
4.12.
Voor zover [de deelnemer] nog heeft gesteld dat hij na de uitzending van Tros Radar direct is gestopt met het contant kopen van staatsloten, geldt dat [de deelnemer] deze door de Staatsloterij betwiste stelling onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd. Het door [de deelnemer] als productie 3 overgelegde overzicht acht de rechtbank onvoldoende deugdelijk onderbouwd, nu hij dat overzicht zelf heeft samengesteld en niet heeft voorzien van voldoende inzichtelijk gemaakte gegevens die dit overzicht schragen. Aan dit overzicht komt daarom geen betekenis toe. Bovendien valt het stopzetten van contante aankopen niet goed te rijmen met het besluit van [de deelnemer], na het door hem bedoelde telefoongesprek met een medewerkster van de Staatsloterij, om via zijn abonnement wél door te blijven spelen. Die ongerijmdheid wekt de indruk dat [de deelnemer], zoals de Staatsloterij oppert, zich bij zijn beslissingen heeft laten leiden door andere motieven dan de misleidende mededelingen in 2000-2007. Ook in zoverre mocht van [de deelnemer] een nadere toelichting worden verwacht, maar die is uitgebleven.
4.13.
De conclusie moet dan ook zijn dat [de deelnemer] onvoldoende feiten en omstandigheden aan zijn betoog ten grondslag heeft gelegd. Voor nadere bewijslevering is bij die stand van zaken geen ruimte. De uitkomst is dat de vordering van [de deelnemer], bij gebrek aan gebleken causaal verband, zal worden afgewezen,
4.14.
Aangezien [de deelnemer] in het ongelijk is gesteld, wordt hij de proceskosten veroordeeld. Deze kosten begroot de rechtbank aan de zijde van de Staatsloterij op € 1.712, namelijk € 626 aan griffierecht en € 1.086 aan salaris advocaat (twee punten à € 543, volgens tarief II), te vermeerderen met de door de Staatsloterij gevorderde wettelijke rente.
5. De beslissing
De rechtbank
5.1.
wijst de vordering af;
5.2.
veroordeelt [de deelnemer] in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van de Staatsloterij begroot op € 1.712, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vijftiende dag na dagtekening van dit vonnis, als [de deelnemer] deze kosten niet voordien heeft vergoed, tot aan de dag van algehele voldoening;
5.3.
verklaart de veroordeling onder 5.2 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. M.L. Harmsen en in het openbaar uitgesproken op 20 maart 2019.1.
Voetnoten
Voetnoten Uitspraak 20‑03‑2019