Hof Amsterdam, 28-07-2005, nr. 670/05 SKG
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5257
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
28-07-2005
- Zaaknummer
670/05 SKG
- LJN
AU5257
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2005:AU5257, Uitspraak, Hof Amsterdam, 28‑07‑2005; (Hoger beroep kort geding, Versnelde behandeling)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2008:BC9351, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2008:BC9351
- Wetingang
- Vindplaatsen
JBPr 2005/70 met annotatie van Mr. M. Freudenthal
Uitspraak 28‑07‑2005
Inhoudsindicatie
Parallel met de positie van eiser respectievelijk gedaagde, gaat niet zover dat de beslagene die in kort geding opheffing van het beslag vordert – zonder enig aanknopingspunt in de wet – aangaande zekerheidstelling als ‘oorspronkelijk gedaagde’ worden beschouwd.
Partij(en)
GERECHTSHOF TE AMSTERDAM
VIERDE MEERVOUDIGE BURGERLIJKE KAMER
ARREST
in de zaak van:
1. [X], wonende te [woonplaats], Monaco,
2. [Y], wonende te [woonplaats], in zijn hoedanigheid van lasthebber van [Z], wonende te [woonplaats], Brazilië,
3. [Z], wonende te [woonplaats], Brazilië,
4. de rechtspersoon naar vreemd recht LAFRANCA STIFTUNG, gevestigd te Vaduz, Liechtenstein,
APPELLANTEN,
VERWEERSTERS in het incident,
procureur: mr. M. Kupperman.
t e g e n
de naamloze vennootschap FORWARD BUSINESS PARKS 2000 N.V., gevestigd te Schiphol-Rijk,
GEÏNTIMEERDE,
EISERES in het incident,
procureur: mr. T.R.B. de Greve,
1. Het geding in hoger beroep
Partijen worden hierna [appellanten] en Forward genoemd.
Bij dagvaarding van 8 april 2005 zijn [appellanten] in hoger beroep gekomen van een kort-gedingvonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank te Amsterdam in deze zaak onder nummers 309176/KG 05-266 SR gewezen tussen [appellanten] als gedaagden en Forward als eiseres en uitgesproken op 17 maart 2005. De appèldagvaarding bevat de grieven.
[Appellanten] hebben overeenkomstig de appèldagvaarding van grieven gediend, producties overgelegd en geconcludeerd dat het hof het vonnis waarvan beroep zal vernietigen en de vordering van Forward alsnog zal afwijzen met veroordeling van Forward in de kosten van het geding in beide instanties.
Forward heeft vervolgens een “incidentele provisionele memorie houdende zekerheidstelling proceskosten ex artikel 224 Rv” genomen waarin zij concludeert, zakelijk samengevat, dat het hof [appellanten] c.s. bij arrest, uitvoerbaar bij voorraad, hoofdelijk zal veroordelen tot het stellen van zekerheid voor uit dit geding voortvloeiende proceskosten op straffe van verval van haar vorderingen in de hoofdzaak alsmede onder verbeurte van een dwangsom, met veroordeling van [appellanten] in de kosten van het incident.
[Appellanten] hebben op de incidentele vordering van Forward bij “incidentele memorie van antwoord ter zake vordering tot zekerheidstelling ex artikel 224 Rv” gereageerd, producties overgelegd en geconcludeerd, zakelijk weergegeven, primair dat het hof de vordering van Forward af zal wijzen, subsidiair dat het hof zal vaststellen dat de zekerheid kan worden verschaft door bijschrijving van een bedrag op de derdenrekening van de procureur van Forward, met veroordeling van Forward in de kosten van het incident.
Ten slotte hebben partijen de stukken van het geding overgelegd en arrest gevraagd in het incident.
2. Beoordeling van de incidentele vordering
2.1.
[Appellanten] hebben bij verzoekschrift van 27 maart 1998 verlof gevraagd voor het leggen van conservatoire beslagen ten laste van Forward. [appellanten] hebben vervolgens op 20 januari 1999 ten laste van Forward conservatoire beslagen gelegd op aan Forward toebehorende onroerende zaken. Nadat de door [appellanten] op Forward gepretendeerde vordering, die ten grondslag lag aan bedoelde conservatoire beslagen, bij vonnis van 15 september 2004 door de rechtbank Amsterdam was afgewezen heeft Forward [appellanten] bij exploot van 14 februari 2005 gedagvaard voor de voorzieningenrechter in de rechtbank Amsterdam en (onder meer) opheffing van de reeds genoemde conservatoire beslagen gevorderd.
De voorzieningenrechter heeft de vordering van Forward toegewezen. [appellanten] komen in het onderhavig appèl tegen deze beslissing op.
2.2.
Forward stelt zich op het standpunt dat nu [appellanten] in het buitenland woonachtig zijn (Forward wijst er in dit verband op dat de in [woonplaats] woonachtige Z en niet de in Rijswijk woonachtige Y in materiële zin procespartij is), zij ingevolge het bepaalde in artikel 224 lid 1 Rv verplicht zijn op vordering van Forward zekerheid te stellen voor de proceskosten en schadevergoeding tot betaling waarvan zij veroordeeld zouden kunnen worden (de zgn. cautio judicatum solvi).
2.3.
In het kader van hun verweer tegen deze incidentele vordering hebben [appellanten] zich beroepen op artikel 353 lid 2 Rv, waarin onder meer is bepaald dat de oorspronkelijke gedaagde, eiser wordende in hoger beroep, niet gehouden is tot de in artikel 224 Rv bedoelde zekerheidstelling.
2.4.
Forward heeft op dit verweer geanticipeerd en daartegen ingebracht dat [appellanten]– materieel - niet als gedaagden doch als eisers in eerste aanleg moeten worden beschouwd nu zij zich tot de voorzieningenrechter hebben gewend met een verzoek om verlof tot het leggen van conservatoire beslagen en Forward zich vervolgens tegen de door [appellanten] genomen rechtsmaatregelen heeft verweerd door zich op de in artikel 705 Rv voorziene wijze tot de voorzieningenrechter te wenden met het verzoek om de beslagen op te heffen. Het hof oordeelt daaromtrent als volgt.
Aan Forward moet worden toegegeven dat het initiatief bij de beslaglegger ligt en de wederpartij als gerequestreerde moet worden aangemerkt, zodat in zoverre de parallel met de positie van eiser respectievelijk gedaagde kan worden getrokken. Dit gaat echter niet zover dat de beslagene die in kort geding opheffing van het beslag vordert – zonder enig aanknopingspunt in de wet – voor de toepassing van artikel 353 lid 2 Rv als “oorspronkelijk gedaagde” in de zin van die bepaling kan worden beschouwd.
Het verweer van [appellanten] slaagt derhalve.
2.5.
Dit brengt reeds mee dat de incidentele vordering van Forward dient te worden afgewezen. De beslissing omtrent de kosten van het incident zal worden aangehouden. Op de verdere stellingen van partijen zal het hof niet ingaan nu deze niet tot een andere beslissing kunnen leiden.
3. Beslissing
Het hof:
wijst de incidentele vordering van Forward af;
houdt de beslissing omtrent de kosten in het incident aan tot aan de einduitspraak in hoger beroep;
verwijst de zaak naar de rol van 15 september 2005 voor memorie van antwoord aan de zijde van Forward.
Dit arrest is gewezen door mrs P. Ingelse, R.J.F. Thiessen en E.E. van Tuyll van Serooskerken-Röell en in het openbaar uitgesproken op 28 juli 2005.