Hof Den Haag, 17-12-2014, nr. 200.151.862/01
ECLI:NL:GHDHA:2014:4153, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Den Haag
- Datum
17-12-2014
- Zaaknummer
200.151.862/01
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHDHA:2014:4153, Uitspraak, Hof Den Haag, 17‑12‑2014; (Hoger beroep, Rekestprocedure)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2015:3196, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Einduitspraak: ECLI:NL:GHAMS:2016:2135
Uitspraak 17‑12‑2014
Inhoudsindicatie
vernietiging erkenning, vervangende toestemming erkenning, omgang.
Partij(en)
GERECHTSHOF DEN HAAG
Afdeling Civiel recht
Uitspraak : 17 december 2014
Zaaknummer : 200.151.862/01
Rekestnummer rechtbank : FA RK 13-1291
Zaaknummer rechtbank : C/09/437388
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 3],
verzoekster in hoger beroep,
hierna te noemen: de moeder,
advocaat: mr. D.D.S. Doelam te Den Haag,
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats 3],
verweerder in hoger beroep,
hierna te noemen: [verweerder],
advocaat: mr. J.C.G.J. van der Linden te Voorburg.
Als belanghebbende zijn aangemerkt:
1. [belanghebbende],
wonende te[woonplaats 3],
hierna te noemen: [belanghebbende].
advocaat: mr. D.D.S. Doelam te Den Haag,
2. [minderjarige],
geboren op[geboortedatum 1] 2011 te[geboorteplaats 1],
hierna te noemen: de minderjarige,
in rechte vertegenwoordigd door mr. R.N. Baldew, advocaat te Den Haag,
in zijn hoedanigheid van bijzondere curator,
hierna te noemen: de bijzondere curator.
Op grond van het bepaalde in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering is in de procedure gekend:
de raad voor de kinderbescherming te Den Haag,
hierna te noemen: de raad.
PROCESVERLOOP IN HOGER BEROEP
De moeder is op 2 juli 2014 in hoger beroep gekomen van een beschikking van 7 april 2014 van de rechtbank Den Haag.
[verweerder] heeft op 26 augustus 2014 een verweerschrift ingediend.
De raad heeft bij brief van 21 juli 2014 zijn rapport van 18 december 2013 aan het hof overgelegd, met de mededeling ter zitting te zullen verschijnen.
De zaak is op 5 november 2014 mondeling behandeld.
Ter zitting waren aanwezig:
- de moeder en [belanghebbende], bijgestaan door hun advocaat;
- [verweerder], bijgestaan door zijn advocaat;
- de bijzondere curator;
- mevrouw E. Segaar namens de raad.
PROCESVERLOOP IN EERSTE AANLEG EN VASTSTAANDE FEITEN
Voor het procesverloop en de beslissing in eerste aanleg verwijst het hof naar de bestreden beschikking.
Bij beschikking van 7 oktober 2013 van de rechtbank Den Haag is de raad verzocht een onderzoek te verrichten welk onderzoek een antwoord diende te geven op de vragen:
- -
of toewijzing van het verzoek van [verweerder] om hem vervangende toestemming voor de erkenning van de minderjarige te verlenen de belangen van de moeder bij een ongestoorde verhouding met de minderjarige zal schaden;
- -
of een omgangsregeling tussen [verweerder] en de minderjarige in het belang van de minderjarige is en zo ja, hoe deze omgangsregeling eruit dient te zien;
- -
of toewijzing van het verzoek van [verweerder] om hem tezamen met de moeder te belasten met het gezag over de minderjarige in het belang van de minderjarige is.
Iedere verdere beslissing ten aanzien van de vernietiging van de erkenning, de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige, de omgangsregeling en het gezag is aangehouden.
Bij de bestreden beschikking is:
- -
voor recht verklaard dat de erkenning van de minderjarige, gedaan op 18 december 2012 door [belanghebbende], nietig is;
- -
de ambtenaar van de burgerlijke stand van de gemeente[woonplaats 4] gelast de erkenning van de minderjarige door [belanghebbende] door te halen;
- -
[verweerder] toestemming verleend, welke de toestemming van de moeder vervangt, tot erkenning van de minderjarige;
- -
zowel [verweerder] als de moeder naar Bureau Jeugdzorg Haaglanden verwezen voor het verkrijgen van een indicatie voor het onder begeleiding op gang brengen van de omgang tussen [verweerder] en de minderjarige;
- -
bepaald dat [verweerder] en de moeder na het verkrijgen van een indicatie, naar het omgangshuis – Ouderschap Blijft – Begeleide Omgang Stichting Jeugdformaat te Voorburg, zullen gaan voor begeleide omgang;
- -
de moeder veroordeeld tot betaling aan [verweerder] van een dwangsom van € 500,- per keer dat zij in gebreke blijft haar medewerking te verlenen aan het opstarten en uitvoeren van begeleide contacten tussen [verweerder] en de minderjarige tot een maximum van € 5.000,-.
Het meer of anders verzochte is afgewezen.
Het hof gaat uit van de door de rechtbank vastgestelde feiten, voor zover daartegen in hoger beroep niet is opgekomen. Onder meer staat het volgende vast:
- -
de moeder en [verweerder] hebben een affectieve relatie met elkaar gehad;
- -
op [geboortedatum 1] 2011 is te [geboorteplaats 1] uit de moeder geboren [minderjarige] (de minderjarige);
- -
[verweerder] is de verwekker van de minderjarige;
- -
de minderjarige is op 18 december 2012 erkend door [belanghebbende];
- -
de moeder en [belanghebbende] zijn sinds 4 maart 2013 gezamenlijk belast met het gezag over de minderjarige.
BEOORDELING VAN HET HOGER BEROEP
1. In geschil zijn de vernietiging van de erkenning, de vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige en de omgangsregeling.
2. De moeder verzoekt de beschikking van 7 oktober 2013 en de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, [verweerder] alsnog niet-ontvankelijk te verklaren in diens verzoek dan wel zijn verzoek alsnog af te wijzen, alsmede [verweerder] te veroordelen in de kosten van de procedure.
3. [verweerder] verweert zich daartegen en verzoekt:
- alle vorderingen van de moeder af te wijzen;
- te bekrachtigen de bestreden beschikking, zulks met verbetering van gronden indien noodzakelijk en gewenst;
- de dwangsom op het niet-nakomen van de beslissingen van de rechtbank door de moeder uitvoerbaar bij voorraad te verklaren;
- de moeder te veroordelen in de kosten van deze procedure op grond van artikel 289 Rv.
Erkenning door [belanghebbende]
4. De moeder stelt dat de rechtbank ten onrechte heeft overwogen dat de toestemming tot erkenning die de moeder aan [belanghebbende] heeft gegeven niet rechtsgeldig is en dat als gevolg daarvan de erkenning door [belanghebbende] nietig is. Naar de mening van de moeder is het onder de huidige wet niet mogelijk om de toestemming die zij heeft gegeven aan [belanghebbende] te toetsen via het leerstuk van misbruik van bevoegdheid. [verweerder] kan slechts de erkenning zelf aanvechten (met een beroep op misbruik van bevoegdheid). Vaststaat dat [verweerder] op de hoogte was van de geboorte van de minderjarige op [geboortedatum 1] 2011. Voorts staat vast dat [verweerder] in de ruim 19 maanden (te rekenen vanaf de geboorte van de minderjarige tot de brief van de advocaat van [verweerder] d.d. 4 december 2012) niet heeft verzocht om de minderjarige te erkennen. Naar de mening van de moeder is er, gelet op deze omstandigheden, geen reden om [verweerder] achteraf de mogelijkheid te bieden de erkenning van de minderjarige door [belanghebbende] te laten vernietigen. Indien wordt geoordeeld dat [verweerder] de minderjarige niet eerder kon erkennen, stelt de moeder dat geen sprake is van de situatie dat zij toestemming tot erkenning heeft geweigerd aan [verweerder] en daaropvolgend toestemming tot erkenning heeft gegeven aan [belanghebbende], terwijl [verweerder] op dat moment geen procedure meer kon starten tot vervangende toestemming. Voorts betwist de moeder dat zij de toestemming tot erkenning aan [belanghebbende] heeft gegeven met slechts het oogmerk om de belangen van [verweerder] te schaden (de strikte maatstaf). Hetgeen zij voor ogen had, was enkel het feit dat er familierechtelijke betrekkingen ontstonden tussen [belanghebbende] en de minderjarige, die kort na de geboorte in een vader/kind-relatie zijn komen te verkeren. Het ontstaan van familierechtelijke betrekkingen zou bovendien de eenheid en continuïteit in haar gezin bevorderen, hetgeen in het belang is van de minderjarige en haarzelf.
5. [verweerder] heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
6. De bijzondere curator heeft ter zitting in hoger beroep laten weten dat de rechtbank voldoende aandacht aan de zaak heeft besteed en op goede gronden heeft beslist ten aanzien van de erkenning door [belanghebbende].
7. Het hof stelt vast dat [verweerder] en de moeder een affectieve relatie hebben gehad en dat uit die relatie op [geboortedatum 1] 2011 de minderjarige is geboren. [verweerder] was hiervan op de hoogte. Ter zitting in hoger beroep is het hof gebleken dat de lezing van [verweerder] en de moeder over tal van gebeurtenissen en feiten sterk uiteenloopt. [verweerder] en de moeder zijn het op vrijwel alle punten oneens. Zo verschillen zij van mening over de duur van hun relatie, het samenwonen, de gebeurtenissen rondom de zwangerschap van de moeder en de geboorte van de minderjarige, de verzorging van de minderjarige en de aanwezigheid van [belanghebbende] bij de moeder. In ieder geval staat behalve de hierboven genoemde vaststaande feiten ook vast tussen partijen:
- dat [verweerder] van meet af aan de minderjarige heeft willen erkennen en dat de moeder van meet af aan daarvoor geen toestemming heeft willen geven;
-.dat [verweerder] bij brief van 4 december 2012 van zijn advocaat aan de moeder heeft verzocht om toestemming voor de erkenning van de minderjarige;
- dat de moeder aan haar huidige partner, [belanghebbende], toestemming heeft gegeven de minderjarige te erkennen, welke erkenning op 18 december 2012 heeft plaatsgevonden.
8. Het hof overweegt als volgt. De verwekker van een kind heeft, gelet op de limitatieve opsomming in de wet, geen zelfstandige rechtsingang om een verzoek in te dienen tot vernietiging van de erkenning door een ander. Hij kan evenwel met een beroep op misbruik van bevoegdheid van de moeder de erkenning van het kind door een ander dan de verwekker aantasten, indien de moeder het oogmerk had de belangen van de verwekker te schaden. Indien de verwekker niet of niet tijdig om vervangende toestemming heeft kunnen vragen, geldt een minder strikte maatstaf.
9. Het hof is, anders dan de rechtbank, van oordeel dat niet is komen vast te staan dat de moeder haar bevoegdheid jegens [verweerder] heeft misbruikt door [verweerder] toestemming tot erkenning te weigeren en [belanghebbende] wel toestemming daartoe te geven, voordat [verweerder] vervangende toestemming heeft kunnen vragen aan de rechter. In aanmerking genomen de lange tijd die [verweerder] heeft gehad om zich tot de rechter te wenden - waarvoor alle aanleiding bestond gezien het voor [verweerder] duidelijke standpunt van de moeder dat zij niet wilde dat hij de minderjarige zou erkennen -, lag het op zijn weg om tijdig actie te ondernemen. Dit heeft [verweerder] nagelaten. Dat er sprake is geweest van misbruik aan de zijde van de moeder en [belanghebbende] is niet genoegzaam komen vast te staan.
Vervangende toestemming tot erkenning door [verweerder]
10. Nu geen grond bestaat om de erkenning door [belanghebbende] te vernietigen, vervalt ook de grond aan de verzochte vervangende toestemming tot erkenning door [verweerder].
11 Uit het vooroverwogene vloeit voort dat het hof de bestreden beslissing op dit punt zal vernietigen en [verweerder] in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning door [belanghebbende] en het verlenen van vervangende toestemming tot erkenning alsnog niet ontvankelijk zal worden verklaard.
Omgang - [verweerder]
12. Ten aanzien van het inleidend verzoek van [verweerder] tot omgang met de minderjarige, overweegt het hof als volgt. Nu aan hem geen vervangende toestemming wordt verleend voor de erkenning van de minderjarige, dient te worden beoordeeld of [verweerder] ontvankelijk is in dit verzoek. Voorwaarde daarvoor is dat tussen [verweerder] en de minderjarige een nauwe persoonlijke betrekking bestaat. Het verwekkerschap alleen is onvoldoende om een dergelijke nauwe persoonlijke betrekking aan te nemen.
13. Naar het oordeel van het hof zijn er onvoldoende aanknopingspunten om aan te nemen dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verweerder] en de minderjarige. Zoals uit het hiervoor overwogene blijkt, bestaat er tussen partijen een verschillend beeld van hun relatie en het contact dat [verweerder] met de minderjarige heeft gehad. Ook de raad heeft hier geen duidelijkheid over kunnen krijgen. Uit de door de moeder overgelegde stukken blijkt dat de voorzieningenrechter in 2013 tweemaal heeft geoordeeld dat niet is komen vast te staan dat sprake is van een nauwe persoonlijke betrekking tussen [verweerder] en de minderjarige. In hoger beroep heeft [verweerder] geen andere feiten en omstandigheden aangedragen dan hij reeds in de kortgedingprocedures heeft gedaan. Gelet op het voorgaande is het hof dan ook van oordeel dat [verweerder], anders dan de rechtbank heeft geoordeeld, alsnog niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling tussen hem en de minderjarige.
Proceskostenveroordeling
14. Het hof ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling en zal de verzoeken daartoe dan ook afwijzen.
15. Mitsdien wordt als volgt beslist.
BESLISSING OP HET HOGER BEROEP
Het hof:
vernietigt de bestreden beschikking voor en opnieuw beschikkende:
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn verzoek tot vernietiging van de erkenning van de minderjarige door [belanghebbende] alsmede in zijn verzoek om hem vervangende toestemming tot erkenning van de minderjarige te verlenen;
verklaart [verweerder] niet-ontvankelijk in zijn inleidend verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling;
wijst af het in hoger beroep meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. van Nievelt, Sutorius-van Hees en Linsen-Penning de Vries, bijgestaan door de griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van17 december 2014.