Niet ondenkbaar lijkt mij dat dit onderdeel van de verklaring de bewijsmiddelen is binnengeslopen omdat de raadsman het verweer had gevoerd dat er op het moment van de aanhouding van de verdachte nog geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld.
HR, 18-03-2014, nr. 13/04057
ECLI:NL:HR:2014:647
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
18-03-2014
- Zaaknummer
13/04057
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
Strafprocesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2014:647, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 18‑03‑2014; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2014:166
ECLI:NL:PHR:2014:166, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 04‑02‑2014
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2014:647
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2014-0136
Uitspraak 18‑03‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht schuldheling. In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van de bromfiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Partij(en)
18 maart 2014
Strafkamer
nr. 13/04057 J
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het Gerechtshof Amsterdam van 18 juli 2013, nummer 23/000090-13, in de strafzaak tegen:
[verdachte] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996.
1. Geding in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur een middel van cassatie voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De Advocaat-Generaal G. Knigge heeft geconcludeerd tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
2. Beoordeling van het middel
2.1.
Het middel bevat onder meer de klacht dat de bewezenverklaring, voor zover inhoudende dat de verdachte "redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof", in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd onvoldoende is gemotiveerd.
2.2.1.
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard:
"dat verdachte op 26 oktober 2012 te Amsterdam een bromfiets – Piaggio Zip, gekentekend [AA-00-BB] – voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof."
2.2.2.
Deze bewezenverklaring steunt op onder meer de volgende bewijsmiddelen:
1. de verklaring van de verdachte ter terechtzitting in eerste aanleg, voor zover inhoudende:
"Ik heb op 26 oktober 2012 in Amsterdam een rondje op een brommer gereden. De brommer was niet van mij, hij was zwart van kleur en stond aan, er zat een windscherm op, er zaten spiegels aan. Ik had er niet op gelet of er een contactslot op de brommer zat. Op het moment dat er politie kwam zette ik de brommer op de standaard.
Tijdens het politieverhoor was ik bang; nu vertel ik de waarheid."
2. een proces-verbaal van bevindingen, opgemaakt door de opsporingsambtenaar [verbalisant 1], voor zover inhoudende als relaas van de verbalisant:
"Op 26 oktober 2012 omstreeks 19:55 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip reed ik, verbalisant, met algemene motorsurveillance op de Nieuwe Laan te Amsterdam. Aldaar zag ik op het schoolpleintje van de aldaar gevestigde Lucas School een vijftal jongens zitten in de leeftijd van 14-17 jaar.
Ik, verbalisant, ben naar deze jongens toe gereden om een gesprekje met hen aan te gaan. Op het moment dat ik de groep op 10 meter genaderd was zag ik een jongen aan komen rijden op een zwarte bromfiets. Ik zag dat de jongen de bromfiets tegen een muur zette. Dit ging op een manier alsof de jongen niet in de buurt van de brommer gezien wilde worden. Ik zag dat de jongen direct bij zijn vrienden ging staan en het wilde laten voorkomen of hij niet bij de brommer was geweest of er op had gereden.
Op het moment dat ik de jongen op 1 meter genaderd was zag ik dat de jongen een voor mij ambtshalve bekende was zijnde:
Verdachte: [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats].
Ik, verbalisant, heb [verdachte] direct aangesproken, verzocht zijn armen te spreiden en hem medegedeeld dat hij was aangehouden voor heling van de brommer. Terwijl ik bovenstaande uitvoerde liep ik met [verdachte] enkele stappen in de richting van de bromfiets en zag dat er geen contactslot in de scooter aanwezig was terwijl de scooter nog in bedrijf was en stationair draaide.
Ik zag vervolgens dat het de volgende scooter betrof:
Voertuig(en): PL134E-2012277551-4017089, bromfiets, Piaggio Zip Rst 45 Km, kleur onbekend, Nederland, kenteken [AA-00-BB], chassisnummer [001], bouwjaar 2005.
[verdachte] is vervolgens door de collega's [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overgebracht naar het bureau van politie te Amsterdam.
Vervolgens heb ik, verbalisant, aan het bureau van politie een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit van de scooter.
De scooter blijkt op naam gesteld te zijn van:
Betrokkene: [betrokkene] (man), geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]."
2.2.3.
Blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep heeft de verdachte aldaar het volgende verklaard:
"Ik blijf bij de verklaring die ik bij de kinderrechter heb afgelegd. We waren met een paar jongens op het schoolplein. Er kwam op een gegeven moment een jongen aangereden op een scooter. Die jongen zette de scooter voor het bankje neer. Ik was moe en ik ging op die scooter zitten en ik ben er vervolgens een rondje op gaan rijden. Op dat moment kwam er een motoragent aangereden en toen werd ik aangehouden. De motor van de scooter draaide toen ik er op ging zitten. Ik wist niet dat er geen sleutel in de scooter zat. Ik heb de scooter nadat ik een rondje had gereden tegen de muur gezet. De motor draaide toen nog. Ik wist niet dat ik hem niet uit kon zetten. Ik heb zelf geen scooter. Ik heb wel een paar keer op een scooter gereden. De scooter stond eerst uit. Die jongen heeft hem toen gestart. Hij ging er een rondje op rijden en toen hij terug kwam heb ik gevraagd of ik er ook een rondje op mocht rijden. Ik weet niet hoe die jongen de scooter heeft gestart. Ik ken die jongen niet.
U, oudste raadsheer, vraagt mij wanneer ik dan op de scooter heb gezeten omdat ik moe was. Dat was daarvoor, toen die jongen net aankwam. Ik zat op een bankje, en toen die jongen aankwam is hij op mijn plek gaan zitten. Dat kwam omdat ik met iemand ging praten. Toen ik terugkwam was die plek dus door hem bezet. Ik ben op de scooter gaan zitten. Die jongen kwam vervolgens naar mij toe en zei dat hij een rondje ging rijden. Toen ben ik weer op het bankje gaan zitten. Hij heeft de scooter gestart en is gaan rijden. Toen hij terugkwam heb ik gevraagd of ik ook een rondje mocht rijden. Ik ken die jongen van de scooter niet. Ik was met mijn neefje. Er waren op dat moment ongeveer 4 of 6 jongens op het schoolplein, in ieder geval geen achttien. Misschien eigenlijk wel meer dan zes. Het was een groep."
2.2.4.
Blijkens voormeld proces-verbaal heeft de raadsman van de verdachte aldaar het woord gevoerd overeenkomstig de aan het proces-verbaal gehechte pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
"HELING
7. Ter terechtzitting op 14 december 2012 heeft [verdachte] erkend een rondje op de brommer te hebben gereden. De brommer stond op het schoolplein waar veel andere jongens waren en de motor draaide al. De andere jongens zeiden dat hij wel een rondje mocht rijden. Vervolgens heeft [verdachte] een rondje over het schoolplein gereden. De brommer had een windscherm en zijspiegels, op het contactslot heeft hij niet gelet. Tijdens het rondje zag [verdachte] agent [verbalisant 1] aankomen, hij stapte van de brommer en bleef er naast staan. Daarna werd hij aangehouden.
8. Achteraf blijkt de brommer gestolen te zijn geweest. Achteraf blijkt er geen contactslot in de brommer te hebben gezeten. Om tot een veroordeling te komen zal moeten worden vastgesteld dat [verdachte] wist of redelijkerwijs had moeten weten dat het een gestolen brommer betrof.
(...)
SCHULDHELING
11. In welke mate heeft [verdachte] onzorgvuldig gehandeld toen hij het rondje op de brommer ging rijden? Is het [verdachte] te verwijten dat het hem niet is opgevallen dat het contactslot ontbrak?
12. Om deze vragen te beantwoorden is het van belang hoe zichtbaar (het ontbreken van) het contactslot was. Het dossier bevat echter geen foto of beschrijving van de scooter en het ontbrekende contactslot. Slechts de constatering dat het contactslot ontbrak is geverbaliseerd.
13. Ik ga er derhalve maar van uit dat het een donker gat betrof en dat het contactslot op de (voor dit type brommer) gebruikelijke plek had moeten zitten: ongeveer op kniehoogte onder het stuur. Het ontbreken van een contactslot is niet iets dat direct opvalt (Bijlage I).
14. Strekte zijn onderzoekplicht zo ver dat hij had moeten onderzoeken of het contactslot in de brommer zat? Wat als achteraf bleek dat de naam van de oorspronkelijke eigenaar met grote letters op de onderkant van de scooter stond gegraveerd, had hij dat dan ook moeten onderzoeken?
15. Misschien wel als [verdachte] de brommer had gekocht op het schoolplein. Maar [verdachte] wilde slechts een rondje over het schoolplein rijden. De motor draaide al. Dus is hij erop gesprongen en hij heeft gas gegeven. [verdachte] was destijds 16 jaar.
VRIJSPRAAK
16. Voor een bewezenverklaring van schuldheling zal uit de bewijsmiddelen moeten volgen dat [verdachte] bij het voorhanden krijgen van de brommer in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoekplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
17. Gezien de reden voor het voorhanden krijgen van de brommer – een rondje over het schoolplein rijden – en de jeugdige leeftijd van [verdachte], strekte zijn onderzoekplicht niet erg ver.
18. Uit de stukken blijkt verder niet hoe zichtbaar het ontbreken van het contactslot was. Dat het ontbreken van een contactslot minder opvallend is dan het ontbreken van een achterwiel moge duidelijk zijn.
19. Het gaat dan ook veel te ver om te stellen dat [verdachte] in die mate in zijn onderzoekplicht is tekort geschoten dat hij met aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
20. Ik verzoek u om [verdachte] vrij te spreken van de tenlastegelegde schuldheling."
2.3.
In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat de verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
2.4.
Voor zover het middel daarover klaagt, is het terecht voorgesteld.
3. Slotsom
Hetgeen hiervoor is overwogen brengt mee dat de bestreden uitspraak niet in stand kan blijven, het middel voor het overige geen bespreking behoeft en als volgt moet worden beslist.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de bestreden uitspraak;
wijst de zaak terug naar het Gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak op het bestaande hoger beroep opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president A.J.A. van Dorst als voorzitter, en de raadsheren N. Jörg en V. van den Brink, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 maart 2014.
Conclusie 04‑02‑2014
Inhoudsindicatie
Bewijsklacht schuldheling. In aanmerking genomen dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet zonder meer kan worden afgeleid dat verdachte t.t.v. het voorhanden krijgen van de bromfiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld, is de bewezenverklaring niet naar de eis der wet met redenen omkleed.
Nr. 13/04057 J Zitting: 4 februari 2014 | Mr. Knigge Conclusie inzake: [verdachte] |
1. Het Gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 18 juli 2013 het in eerste aanleg gewezen vonnis van de Rechtbank Amsterdam van 14 december 2012 met verbetering van gronden bevestigd. Bij het genoemde vonnis heeft de Rechtbank Amsterdam verdachte wegens “schuldheling” veroordeeld tot een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van veertig uren (subsidiair twintig dagen jeugddetentie) met een voorwaardelijk gedeelte van twintig uren (subsidiair tien dagen jeugddetentie).
2. Tegen deze uitspraak is namens verdachte cassatieberoep ingesteld.
3. Namens verdachte heeft mr. P. Scholte, advocaat te Amsterdam, een middel van cassatie voorgesteld.
4. Het middel
4.1. Het middel valt in een tweetal bewijsklachten uiteen. Alvorens beide klachten afzonderlijk te bespreken, worden hieronder eerst de bewezenverklaring en de (voor de beoordeling van de klachten relevante) inhoud van de gebezigde bewijsmiddelen opgenomen.
4.2. In de onderhavige zaak is bewezen verklaard:
“dat verdachte op 26 oktober 2012 te Amsterdam een bromfiets – Piaggio Zip, gekentekend [AA-00-BB] – voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen redelijkerwijs had moeten weten dat het een door misdrijf verkregen goed betrof.”
4.3. Deze bewezenverklaring steunt op de inhoud van een ter terechtzitting van de Rechtbank Amsterdam van 14 december 2012 afgelegde verklaring van verdachte, een proces-verbaal van aangifte met bijlage (proces-verbaalnummer PL134E 2012277551-9) en een proces-verbaal van bevindingen (proces-verbaalnummer PL134E 2012277551-5). De genoemde ter terechtzitting in eerste aanleg afgelegde verklaring van verdachte luidt als volgt:
“Ik heb op 26 oktober 2012 in Amsterdam een rondje op een brommer gereden. De brommer was niet van mij, hij was zwart van kleur en stond aan, er zat een windscherm op, er zaten spiegels aan. Ik had er niet op gelet of er een contactslot op de brommer zat. Op het moment dat er politie kwam zette ik de brommer op de standaard.
Tijdens het politieverhoor was ik bang; nu vertel ik de waarheid.”
Het genoemde proces-verbaal van bevindingen vermeldt, voor zover voor het bewijs gebezigd, het volgende:
“Op 26 oktober 2012 omstreeks 19:55 uur, heb ik een onderzoek ingesteld waarbij het volgende is bevonden.
Op bovengenoemde dag, datum en tijdstip reed ik, verbalisant, met algemene motorsurveillance op de Nieuwe Laan te Amsterdam. Aldaar zag ik op het schoolpleintje van de aldaar gevestigde Lucas School een vijftal jongens zitten in de leeftijd van 14-17 jaar.
Ik, verbalisant, ben naar deze jongens toe gereden om een gesprekje met hen aan te gaan. Op het moment dat ik de groep op 10 meter genaderd was zag ik een jongen aan komen rijden op een zwarte bromfiets. Ik zag dat de jongen de bromfiets tegen een muur zette. Dit ging op een manier alsof de jongen niet in de buurt van de brommer gezien wilde worden. Ik zag dat de jongen direct bij zijn vrienden ging staan en het wilde laten voorkomen of hij niet bij de brommer was geweest of er op had gereden.
Op het moment dat ik de jongen op 1 meter genaderd was zag ik dat de jongen een voor mij ambtshalve bekende was zijnde:
Verdachte : [verdachte] (man), geboren op [geboortedatum] 1996 te [geboorteplaats]
Ik, verbalisant, heb [verdachte] direct aangesproken, verzocht zijn armen te spreiden en hem medegedeeld dat hij was aangehouden voor heling van de brommer. Terwijl ik bovenstaande uitvoerde liep ik met [verdachte] enkele stappen in de richting van de bromfiets en zag dat er geen contactslot in de scooter aanwezig was terwijl de scooter nog in bedrijf was en stationair draaide.
Ik zag vervolgens dat het de volgende scooter betrof:
Voertuig(en) : PL134E-2-12277551-4017089, bromfiets, Piaggio Zip Rst 45 Km, kleur onbekend, Nederland, kenteken 81DRN2, chassisnummer [001], bouwjaar 2005
[verdachte] is vervolgens door de collega’s [verbalisant 2] en [verbalisant 3] overgebracht naar het bureau van politie te Amsterdam.
Vervolgens heb ik, verbalisant, aan het bureau van politie een nader onderzoek ingesteld naar de identiteit van de scooter.
De scooter blijkt op naam gesteld te zijn van:
Betrokkene : [betrokkene] (man), geboren op [geboortedatum] 1992 te [geboorteplaats]”
4.4. De eerste klacht van het middel richt zich tegen de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat verdachte de in de tenlastelegging genoemde bromfiets op 26 oktober 2012 “voorhanden heeft gehad”. Met een beroep op HR 31 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BU6053 wordt door de steller van het middel betoogd dat uit de gebezigde bewijsmiddelen niet kan volgen dat verdachte op enig moment de feitelijke zeggenschap over de bromfiets heeft gehad.
4.5. De klacht faalt omdat een vergelijking met het genoemde arrest niet opgaat. Van enkel kortstondig uit nieuwsgierigheid bekijken van de bromfiets is geen sprake. De verdachte gebruikte de bromfiets als bestuurder en had als zodanig grote feitelijke zeggenschap over het voertuig. Een vergelijking met HR 17 december 2013, ECLI:NL:HR:2013:2009 is dan ook meer op haar plaats. Nu op dit punt geen specifiek verweer is gevoerd, was het Hof niet gehouden zijn oordeel nader te motiveren.
4.6. De tweede klacht van het middel heeft betrekking op de bewezenverklaring, voor zover deze inhoudt dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de in de tenlastelegging genoemde bromfiets redelijkerwijs moest weten dat deze bromfiets een door misdrijf verkregen goed was. Volgens de steller van het middel kan uit de gebezigde bewijsmiddelen niet worden afgeleid dat verdachte ten tijde van het voorhanden krijgen van de bromfiets in die mate is tekortgeschoten in zijn onderzoeksplicht dat kan worden gezegd dat hij met de voor schuldheling vereiste aanmerkelijke onvoorzichtigheid heeft gehandeld.
4.7. De Rechtbank heeft de verdachte in haar door het Hof bevestigde vonnis vrijgesproken van opzetheling. De voor het bewijs gebezigde verklaring van de verdachte, die onder meer inhoudt dat hij “er niet op [had] gelet of er een contactslot op de brommer zat”, stemt daarmee overeen. Het gebruik van die verklaring wijst erop dat Rechtbank en Hof er vanuit zijn gegaan dat de verdachte niet gezien had dat het contactslot ontbrak en dat de verdachte dat dan ook niet wist toen hij op de brommer ging rijden. Dat roept direct de vraag op in welke onderzoeksplicht de verdachte is tekortgeschoten. Wordt van een zestienjarige jongen die van een ander een rondje op diens brommer mag rijden, verwacht dat hij controleert of het contactslot aanwezig is?
4.8. De verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep onder meer het volgende verklaard:
“Ik blijf bij de verklaring die ik bij de kinderrechter heb afgelegd. We waren met een paar jongens op het schoolplein. Er kwam op een gegeven moment een jongen aangereden op een scooter. Die jongen zette de scooter voor het bankje neer. Ik was moe en ik ging op die scooter zitten en ik ben er vervolgens een rondje op gaan rijden. Op dat moment kwam er een motoragent aangereden en toen werd ik aangehouden. De motor van de scooter draaide toen ik er op ging zitten. Ik wist niet dat er geen sleutel in de scooter zat. Ik heb de scooter nadat ik een rondje had gereden tegen de muur gezet. De motor draaide toen nog. Ik wist niet dat ik hem niet uit kon zetten. Ik heb zelf geen scooter. Ik heb wel een paar keer op een scooter gereden. De scooter stond eerst uit. Die jongen heeft hem toen gestart. Hij ging er een rondje op rijden en toen hij terug kwam heb ik gevraagd of ik er ook een rondje op mocht rijden. Ik weet niet hoe die jongen de scooter heeft gestart. Ik ken die jongen niet.”
4.9. Over de aannemelijkheid van deze verklaring heeft het Hof zich niet uitgelaten. Dat geldt ook voor de door de raadsman in zijn pleitnota betrokken stelling dat de verdachte alleen een rondje over het schoolplein heeft gereden. Onbelangrijk is dat niet. De door de verdediging geschetste gang van zaken maakt aannemelijk – of althans minder onaannemelijk – dat de verdachte niet heeft gezien dat het contactslot ontbrak. De motor draaide immers al, terwijl het enkel om een rondje over het schoolplein ging. Bovendien kleuren de geschetste omstandigheden de vraag naar de onderzoeksplicht in. Moet iemand er onder die omstandigheden op letten of het contactslot aanwezig is?
4.10. Wellicht heeft het Hof geoordeeld dat het feit dat de verdachte de jongen van wie de bromfiets leek te zijn niet kende, maakte dat hij had moeten onderzoeken of de brommer mogelijk gestolen was. Mij lijkt de vraag of een dergelijke onderzoeksplicht bestaat en of, zo dat het geval is, de niet-naleving van die plicht maakt dat de verdachte dermate onvoorzichtig heeft gehandeld dat van grove schuld kan worden gesproken. Maar wat daarvan ook zij, uit de bewijsmiddelen blijkt niet dat de verdachte de brommer van een hem onbekende jongen onder zich had gekregen.
4.11. Wel voor het bewijs gebezigd is de verklaring van de verbalisant inhoudende dat de verdachte de brommer wegzette op een manier alsof hij niet in de buurt van de brommer gezien wilde worden en dat hij wilde doen voorkomen dat hij niet op de brommer had gereden. Welke redengevende betekenis het Hof aan deze verklaring heeft toegekend, is niet duidelijk. De verklaring suggereert dat de verdachte op het moment van het wegzetten van de brommer – en mogelijk ook al op het moment van voorhanden krijgen daarvan – wel degelijk wist of vermoedde dat de brommer gestolen was. Of het Hof zich door die suggestie heeft laten leiden, is de vraag. Het gebruik van de verklaring van de verdachte dat hij er niet op had gelet of de brommer nog een contactslot had, wijst zoals reeds werd opgemerkt in een andere richting.1.
4.12. Ik meen op grond van het voorgaande dat het Hof onvoldoende inzicht heeft gegeven in zijn gedachtegang. Als het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte ook zonder dat hij daarop specifiek heeft gelet wel wist dat het contactslot ontbrak, dan is dat oordeel, mede gelet op hetgeen door en namens de verdachte ter zitting is aangevoerd, zonder nadere motivering, die ontbreekt, niet begrijpelijk. Als het Hof heeft geoordeeld dat de verdachte erop had moeten letten of er nog een contactslot aanwezig was en dat het feit dat hij dit heeft nagelaten maakt dat de verdachte aanmerkelijk onvoorzichtig is geweest, is dat oordeel in het licht van hetgeen door en namens de verdachte is aangevoerd niet zonder meer begrijpelijk. De bewezenverklaring is derhalve ontoereikend gemotiveerd.2.
4.13. De tweede klacht van het middel slaagt derhalve.
5. Gronden waarop de Hoge Raad gebruik zou moeten maken van zijn bevoegdheid de bestreden uitspraak ambtshalve te vernietigen, heb ik niet aangetroffen.
6. Deze conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot zodanige op art. 440 Sv gebaseerde beslissing als de Hoge Raad gepast zal voorkomen.
De Procureur-Generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden,
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 04‑02‑2014
Vgl. HR 11 december 2012, ECLI:NL:HR:2012:BY4317, NJ 2013/31.