Hof Arnhem-Leeuwarden, 13-04-2022, nr. 21-004935-20
ECLI:NL:GHARL:2022:2969
- Instantie
Hof Arnhem-Leeuwarden
- Datum
13-04-2022
- Zaaknummer
21-004935-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARL:2022:2969, Uitspraak, Hof Arnhem-Leeuwarden, 13‑04‑2022; (Hoger beroep)
Uitspraak 13‑04‑2022
Inhoudsindicatie
Veroordeling ter zake van brandstichting in GGZ-instelling en mishandeling van twee arrestanten-verzorgers tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van TBS met voorwaarden. Toewijzing van vordering benadeelde partij. Afwijzing van vordering tot tenuitvoerlegging
Partij(en)
Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-004935-20
Uitspraak d.d.: 13 april 2022
TEGENSPRAAK
Verkort arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 8 december 2020 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-107254-20 en 15-203118-19, en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 05-050313-19, tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
wonende te [woonplaats] ,
thans gedetineerd in [plaats 1] [naam PI] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 30 maart 2022 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden en oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. De advocaat-generaal heeft de dadelijke uitvoerbaarheid van voornoemde maatregel gevorderd. Voorts heeft de advocaat-generaal geconcludeerd tot toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van € 742,45, vermeerderd met wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en tot afwijzing van de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. J. Gravesteijn, naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank heeft bij vonnis van 8 december 2020, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van de tenlastegelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden, met aftrek van voorarrest, en tot oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met dwangverpleging (ongemaximeerd). De rechtbank heeft de vordering van de benadeelde partij, ter hoogte van € 742,45, geheel toegewezen en de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke veroordeling afgewezen.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen, omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
Zaak met parketnummer 16-107254-20:
hij op of omstreeks [datum 1] te [plaats 2] , althans in het arrondissement Midden-Nederland, opzettelijk brand heeft gesticht in/aan een deken en/of een kamer (isoleercel) van een gebouw/pand aan de [straat] door een aansteker, althans open vuur, in aanraking te brengen met een deken, althans met een brandbare stof ten gevolge waarvan die deken en/of muren/wanden/vloer van die kamer (isoleercel) geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan en/of waarbij een behoorlijke rookontwikkeling is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
- zich in die kamer en/of dat gebouw/pand bevindende kamers en/of goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat gebouw/pand bevindende pers(o)n(en), in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was;
Zaak met parketnummer 15-203118-19 (gevoegd):
hij op of omstreeks [datum 2] te [plaats 3] , twee ambtenaren, te weten [naam 1] en/of [naam 2] , arrestentenverzorgers op het cellencomplex te [plaats 3] , gedurende en/of terzake van de rechtmatige uitoefening van hun/zijn bediening heeft mishandeld door
- die [naam 1] meermalen in/tegen zijn gezicht en/of op/tegen zijn lichaam te slaan en te stompen en/of
- die [naam 2] meermalen in/tegen zijn gezicht en/of op/tegen lichaam te slaan en te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze in de bewezenverklaring verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het in de zaak met parketnummer 16-107254-20 en in de zaak met parketnummer 15-203118-19 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
Zaak met parketnummer 16-107254-20:
hij op [datum 1] te [plaats 2] opzettelijk brand heeft gesticht in een isoleercel van een pand aan de [straat] door open vuur in aanraking te brengen met een deken, ten gevolge waarvan brand is ontstaan en waarbij een behoorlijke rookontwikkeling is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor
- zich in die kamer bevindende goederen en/of zich in dat pand bevindende kamers en goederen, en
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de zich in dat pand bevindende personen te duchten was;
Zaak met parketnummer 15-203118-19 (gevoegd):
hij op [datum 2] te [plaats 3] twee ambtenaren, te weten [naam 1] en [naam 2] , arrestantenverzorgers op het cellencomplex te [plaats 3] , gedurende de rechtmatige uitoefening van hun bediening heeft mishandeld door
- die [naam 1] meermalen in zijn gezicht en
- die [naam 2] meermalen in zijn gezicht te slaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het in de zaak met parketnummer 16-107254-20 bewezenverklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is.
Het in de zaak met parketnummer 15-203118-19 bewezenverklaarde levert op:
mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Naar aanleiding van de uitkomsten van het farmacogenetisch onderzoek dat eind september 2020 door psychiater drs. C. Balazs is verricht, is door de verdediging verzocht om nader onderzoek te laten verrichten naar het effect van de vertraagde afbraak van de medicatie op verdachte en de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten tijde van tenlastegelegde feiten.
Door drs. A. Batool en prof. dr. R.J. Verkes is een Pro Justitia psychiatrisch-farmacologisch onderzoeksrapport, gedateerd op 22 november 2021, opgemaakt. Volgens deze deskundigen is het mogelijk dat de medicatie die verdachte tijdens het tenlastegelegde (de brandstichting) gebruikte, door het optreden van akathisie, en daarmee het beeld van prikkelbaarheid en impulscontroleverlies, zijn psychiatrische toestand verergerde. Verdachte had op grond van zijn farmacogenetisch profiel een hogere kans op het ontwikkelen van de bijwerking van de voorgeschreven quetiapine. Door drs. A. Batool en prof. dr. R.J. Verkes wordt geconcludeerd dat indien de akathisie mede een rol heeft gespeeld, dit echter een relatief ondergeschikte rol was ten opzichte van het primaire psychiatrische toestandsbeeld wat betreft de doorwerking in het tenlastegelegde.
Door psychiater dr. J. van der Meer en psycholoog drs. J. Yntema zijn desgevraagd aanvullende Pro Justitia onderzoeksrapportages, gedateerd op 19 november 2021 respectievelijk 8 december 2021, opgemaakt. Zowel dr. J. van der Meer als drs. J. Yntema komen (onveranderd) tot de conclusie dat er bij verdachte sprake is van een bipolaire stoornis. Deze stoornis was ten tijde van de tenlastegelegde feiten aanwezig; bij verdachte was sprake van een manische episode.
Dr. J. van der Meer concludeert voorts dat de manische episode in grote mate het handelen van verdachte heeft bepaald en de wilsvrijheid van verdachte heeft beperkt. Volgens de psychiater zullen de ontremming, het overwaardige zelfbeeld en de prikkelbaarheid ervoor hebben gezorgd dat eenvoudiger conflicten ontstonden. De voorgeschreven quetiapine (in het geval van de brandstichting) kan tot akathisie en bewegingsonrust hebben geleid, wat de voormelde onrust en agitatie volgens de psychiater zal hebben versterkt.
Ook drs. J. Yntema concludeert dat verdachte, door de manische episode waarin hij verkeerde, zijn emoties en impulsen onvoldoende kon controleren. Doordat verdachte niet goed op medicatie was ingesteld, maakte hij op een nog meer impulsieve wijze beslissingen zonder over de gevolgen na te kunnen denken. Volgens de psycholoog speelt voorts mee dat verdachte een genafwijking heeft waardoor hij minder goed op medicatie reageert. De psycholoog stelt dat medicatie de ontremming iets kan hebben versterkt, maar dat niet wordt verwacht dat verdachte volledig de controle is verloren en dat hij geen keuzemogelijkheden meer had. Verdachte gebruikte zijn agressie ook deels voor een doel. Met betrekking tot de tenlastegelegde mishandeling concludeert de psycholoog dat verdachte in die periode geen medicatie gebruikte en fors manisch ontremd gedrag liet zien en niet in staat was zijn gedrag te sturen.
De deskundigen hebben beiden geadviseerd om het onder 1 tenlastegelegde verminderd aan verdachte toe te rekenen en het onder 2 tenlastegelegde in ieder geval verminderd (en mogelijk niet) aan verdachte toe te rekenen.
Het hof zal de deskundigen, gelet op de door hen omtrent de verdachte gerapporteerde bevindingen, volgen in hun conclusies, maakt de inhoud daarvan tot de zijne en legt die ten grondslag aan zijn oordeel dat de twee bewezenverklaarde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen. Het hof overweegt hieromtrent in het bijzonder dat dat ook heeft te gelden voor de bewezenverklaarde mishandeling, dit gelet op het instrumenteel karakter dat dit feit mede heeft gehad, te weten het doel van verdachte om uit zijn cel gelaten te worden. Daarop baseert het hof zijn oordeel dat, nu er nog sprake was van enige wilsvrijheid bij verdachte, niet van volledige ontoerekeningsvatbaarheid kan worden gesproken.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de (gehele) strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De verdachte is daarom strafbaar voor het hiervoor bewezenverklaarde.
Oplegging van straf en maatregel
Straf
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van de bewezenverklaarde feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting door in een isoleercel in een GGZ-instelling een deken in brand te steken. Daarbij is niet alleen gemeen gevaar voor goederen ontstaan, te weten zijn kamer en andere kamers in het pand van de GGZ-instelling en de daarin bevindende goederen, maar ook levensgevaar, althans gevaar voor zwaar lichamelijk letsel ontstaan voor de zich in dat pand bevindende personen, waaronder een medepatiënt in de nabijgelegen isoleercel, door de ontstane rookontwikkeling. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het mishandelen van twee arrestanten-verzorgers. Daarmee heeft hij inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van voornoemde personen.
Het hof houdt er rekening mee dat voornoemde feiten in verminderde mate aan verdachte zijn toe te rekenen.
Voorts heeft het hof acht geslagen op het verdachte betreffend uittreksel justitiële documentatie van [datum 3] , waaruit blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld ter zake van brandstichting.
Gelet op de ernst van de feiten en het feit dat sprake is van recidive ten aanzien van de brandstichting, is het hof, evenals de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat oplegging van een langdurige gevangenisstraf passend en geboden is. Het hof zal verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 8 maanden opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht.
Maatregel
Het hof is daarnaast van oordeel dat verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling dient te worden opgelegd. Daarbij stelt het hof voorop dat, zoals hiervoor al is vastgesteld, bij de verdachte sprake is van een stoornis, in de vorm van een bipolaire stoornis, welke aanwezig was ten tijde van alle bewezen verklaarde feiten. Voorts is in deze zaak, met betrekking tot de bewezenverklaarde brandstichting, sprake van een misdrijf zoals bedoeld in artikel 37a, eerste lid, onder 2, van het Wetboek van Strafrecht.
Ten aanzien van de overige voorwaarden voor het opleggen van de maatregel van terbeschikkingstelling, te weten of de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen of goederen het opleggen van die maatregel eist, overweegt het hof het volgende.
In de hiervoor genoemde onderzoeksrapportage van psychiater dr. J. van der Meer schat hij het risico op recidive op korte termijn als laag in, maar op lange termijn als matig tot hoog als verdachte zonder aanvullende behandeling uit detentie komt. Volgens de psychiater bestaat dan de mogelijkheid dat verdachte zijn medicatie zal staken, waardoor weer manische en zelfs psychotische verschijnselen kunnen ontstaan. Daarbij is het volgens de psychiater zorgelijk dat er in het verleden tijdens een manie al eens door verdachte brand is gesticht.
Om het risico op recidive te verlagen is het volgens de psychiater van belang dat de manie van verdachte volledig in remissie gaat. De behandeling zal aanvankelijk klinisch moeten plaatsvinden en vervolgens ambulant worden voortgezet. De psychiater adviseert om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging volgens de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (WVGGZ) kan worden afgegeven, zodat verdachte na zijn detentie klinisch kan worden behandeld. Daarbij kan volgens de psychiater gedacht worden aan plaatsing in een Centrum voor Intensieve Behandeling (CIB) of forensisch psychiatrische kliniek (FPK). Oplegging van de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege wordt afgeraden, omdat, met de in remissie zijnde manie, volgens de psychiater een langdurig klinische behandeling in een kliniek met het hoogste beveiligingsniveau niet nodig is. Daarbij wijst de psychiater op het feit dat verdachte voor 2012 lange tijd zonder grote problemen heeft gefunctioneerd, terwijl verdachte al sinds 1993 een bipolaire stoornis heeft. De psychiater adviseert, indien het hof een maatregel van terbeschikkingstelling overweegt, om opnieuw te laten onderzoeken of verdachte daaraan wil meewerken. Omdat de manische verschijnselen grotendeels in remissie zijn, zal verdachte volgens de psychiater waarschijnlijk wel voldoende kunnen meewerken aan voornoemde maatregel.
Psycholoog drs. J. Yntema schat het risico op recidive in als hoog bij een onbehandelde terugkeer in de maatschappij. Indien verdachte echter goed is ingesteld op medicatie, wordt het risico op recidive ingeschat als laag. Volgens de psycholoog is de grootste risicofactor op ontwrichtend gedrag weigering van medicatie, dan wel het niet krijgen van de juiste soort medicatie of juiste medicatiedosering, gelet op de bij verdachte geconstateerde genafwijking. Een strenge medicamenteuze behandeling voor het verminderen van manische episoden is het belangrijkste.
De psycholoog adviseert eveneens om te laten onderzoeken of een zorgmachtiging krachtens de WVGGZ kan worden afgegeven, en verdachte voorts langdurig te laten stabiliseren op een Korte Intensieve Behandeling-afdeling (KIB) en/of (gevolgd door) een Forensisch Psychiatrische Afdeling (FPA) en vervolgens in combinatie met een bijzondere voorwaarde bij een voorwaardelijk strafdeel de behandeling vorm te geven middels een forensisch FACT-team. Volgens de psycholoog zou een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden beter passend zijn, omdat verdachte in een forensische kliniek geplaatst kan worden en de nazorg en het resocialisatieproces beter begeleid kan worden. Indien verdachte na opname in een klinische setting toch terugvalt in het weigeren van medicatie en/of behandeling, kan verdachte makkelijker weer tijdelijk teruggeplaatst worden in een kliniek om daar te stabiliseren, aldus de psycholoog. Daarbij merkt de psycholoog op dat verdachte thans goed gemotiveerd is voor behandeling en het afstemmen van de juiste medicatie om psychotische ontregeling te voorkomen.
Gelet op het hoge recidiverisico in geval verdachte onbehandeld terugkeert in de maatschappij en de door de deskundigen beschreven noodzaak tot een langdurige behandeling - met een klinische start, gevolgd door ambulante vervolgbehandeling - om dit risico te laten afnemen tot een aanvaardbaar niveau, is het hof allereerst van oordeel dat de door de beide deskundigen overwogen behandelingsmogelijkheid binnen het kader van een zorgmachtiging op grond van de WVGGZ in onderhavige zaak geen passende afdoeningsmodaliteit is. Hierbij speelt een rol dat de mate van beveiligingsniveau binnen een klinische setting die voorgestaan wordt binnen een WVGGZ-kader moeilijk vormgegeven kan worden, terwijl de duur van de zorgmachtiging, die na ommekomst van een half jaar opnieuw beoordeeld moet worden, ongewis is. Het behandelingstraject dat, met een klinische start en een daarna vorm te geven ambulante behandeling ter stabilisering en monitoring van verdachte, door de deskundigen geadviseerd wordt, kan naar het oordeel van het hof enkel in het kader van een maatregel van terbeschikkingstelling veilig en verantwoord geschieden. De algemene veiligheid van personen vereist naar het oordeel van het hof ook dat verdachte ter beschikking dient te worden gesteld. Omtrent de vraag of deze maatregel de verdachte onder voorwaarden dan wel met verpleging van overheidswege dient te worden opgelegd, overweegt het hof het volgende.
Naar aanleiding van voornoemde onderzoeksrapportages is door reclasseringswerker [naam 5] een reclasseringsadvies opgemaakt, daterend van [datum 4] . De reclassering adviseert, in tegenstelling tot eerder uitgebrachte adviezen, thans positief over een maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden. Verdachte is momenteel goed ingesteld op zijn medicatie en geeft aan minder klachten te ervaren en meer in de realiteit te staan. Volgens de reclassering zou dat ruimte moeten geven om de (psychische) problemen aan te kunnen pakken zoals dat binnen een terbeschikkingstelling met voorwaarden tot de mogelijkheden behoort. Verdachte heeft zich bereid verklaard om zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden. Uit het reclasseringsadvies blijkt dat er over de haalbaarheid hiervan wel enige twijfels bij de reclassering bestaan, gelet op de behandelingshistorie van verdachte. Het voorgaande heeft echter niet tot een ander advies geleid.
Verdachte heeft ter terechtzitting in hoger beroep van 30 maart 2022 nogmaals te kennen gegeven gemotiveerd te zijn voor behandeling, en bereid te zijn zich aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden te houden. Het hof heeft, door de wijze waarop verdachte heeft gesproken over zijn psychiatrische problematiek en de behandeling die noodzakelijk is, de indruk gekregen dat verdachte inziet dat die behandelingsnoodzaak bestaat en zich ten volle voor een behandeling wil inzetten.
Voorts heeft het hof ter terechtzitting in hoger beroep kennis genomen van een e-mail van [datum 5] , van de heer [naam 4] , plaatsingscoördinator bij FPK Inforsa te Amsterdam, waaruit blijkt dat FPK Inforsa zich bereid toont om verdachte te behandelen en dat er op korte termijn een opnameplek voor verdachte beschikbaar is.
Gelet op de recente bevindingen en adviezen in de rapporten van de psychiater-klinisch farmacoloog, psychiater, psycholoog en reclassering, die het hof volgt, en de bereidheid van verdachte om mee te werken aan de door de reclassering geadviseerde voorwaarden, is het hof van oordeel dat een terbeschikkingstelling met voorwaarden thans een passende maatregel is voor verdachte. Daarbij acht het hof van belang dat verdachte, nadat hij zich klinisch heeft laten behandelen, zich aansluitend langdurig onder ambulante behandeling en begeleiding zal stellen waar de kliniek als terugvalmogelijkheid in beeld blijft. Het hof beveelt dat de terbeschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Tot slot stelt het hof vast dat de bewezenverklaarde brandstichting een misdrijf betreft dat is gericht tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van een ander als bedoeld in artikel 38e van het Wetboek van Strafrecht. Dit leidt ertoe dat, in het geval alsnog een bevel tot verpleging van overheidswege wordt gegeven, de terbeschikkingstelling niet beperkt is tot de maximale periode van vier jaren.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 742,45, bestaande uit € 247,45 aan materiële schade en € 495,- aan immateriële schade. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep niet opnieuw gevoegd. Het hof heeft in hoger beroep te oordelen over de gevorderde schadevergoeding voor zover deze in eerste aanleg is toegewezen.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het in de zaak met parketnummer 15-203118-19 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Vordering tenuitvoerlegging
Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank te Noord-Holland van 20 mei 2019 opgelegde voorwaardelijke geldboete, parketnummer 05-050313-19. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Op grond van hetgeen bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken, zal de vordering tot tenuitvoerlegging, conform de ter terechtzitting gedane vordering van de advocaat-generaal, worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 36f, 37a, 38, 38a, 57, 157, 300 en 304 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het in de zaak met parketnummer 16-107254-20 en in de zaak met parketnummer 15-203118-19 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-107254-20 en in de zaak met parketnummer 15-203118-19 bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 8 (acht) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast de terbeschikkingstelling van de verdachte, en stelt daarbij de voorwaarden dat:
De veroordeelde zich niet schuldig maakt aan enig strafbaar feit.
De veroordeelde ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
De veroordeelde zich moet melden bij Reclassering Nederland, zolang en zo frequent als de reclassering dat nodig vindt en hij de aanwijzingen opvolgt die hij van de reclassering krijgt.
De veroordeelde zich ter klinische behandeling laat opnemen in de FPK Inforsa, [adres] , of een andere, vergelijkbare FPK, dan wel een FPA, zulks ter beoordeling van het NIFP-IFZ, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de (geneesheer-)directeur van die instelling zullen worden gegeven, ook als dat betekent dat hij de medicatie volgens voorschrift inneemt en zich hierop laat controleren.
De veroordeelde zich ambulant laat behandelen door Fivoor of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start aansluitend aan de klinische behandeling. De behandeling duurt voort zolang de reclassering dat nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling.
De veroordeelde zich laat behandelen door Antes of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering. De behandeling start indien er indicaties zijn van middelengebruik dat niet binnen de reguliere behandeling past. De behandeling duurt voort zolang de reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling. Het innemen van medicijnen en controle daarop kan onderdeel zijn van de behandeling. Bij terugval in middelengebruik, overmatig middelengebruik of ernstige zorgen over het psychiatrisch toestandsbeeld ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, laat veroordeelde zich opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
De veroordeelde in een instelling verblijft voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf start aansluitend op de opgelegde behandeling. Het verblijf duurt voort zolang de instelling en reclassering nodig vindt. Veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
De veroordeelde geen drugs gebruikt en meewerkt aan controle op dit gebied. De controle gebeurt door middel van urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De veroordeelde geen alcohol gebruikt, en meewerkt aan urineonderzoek en ademonderzoek (blaastest) om dit alcoholverbod te controleren. De reclassering bepaalt met welke controlemiddelen en hoe vaak veroordeelde wordt gecontroleerd.
De veroordeelde meewerkt aan het aflossen van zijn schulden en het treffen van afbetalingsregelingen, ook als dit inhoudt meewerken aan schuldhulpverlening in het kader van de Wet Schuldsanering Natuurlijke Personen, dan wel bewindvoering. Veroordeelde geeft de reclassering inzicht in zijn financiën en schulden.
De veroordeelde zich niet op een ander adres vestigt zonder toestemming van het Openbaar Ministerie.
De veroordeelde, indien geïndiceerd, meewerkt aan een kortdurende time-out plaatsing van maximaal 7 weken, met de mogelijkheid van verlenging met nog eens maximaal 7 weken, in het kader van forensisch psychiatrisch toezicht.
Draagt Reclassering Nederland op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij het naleven van de voorwaarden.
Beveelt dat de opgelegde maatregel met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar is.
Heft op het reeds geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Vordering van de benadeelde partij [naam 1]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-203118-19 bewezenverklaarde tot het bedrag van
€ 742,45 (zevenhonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 247,45 (tweehonderdzevenenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 495,00 (vierhonderdvijfennegentig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [naam 1] , ter zake van het in de zaak met parketnummer 15-203118-19 bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 742,45 (zevenhonderdtweeënveertig euro en vijfenveertig cent) bestaande uit € 247,45 (tweehonderdzevenenveertig euro en vijfenveertig cent) materiële schade en € 495,00 (vierhonderdvijfennegentig euro) immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 14 (veertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële en de immateriële schade op [datum 2] .
Vordering tot tenuitvoerlegging
Wijst af de vordering van de officier van justitie in het arrondissement te Midden-Nederland van 23 augustus 2019, strekkende tot tenuitvoerlegging van de bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 20 mei 2019, parketnummer 05-050313-19, voorwaardelijk opgelegde geldboete van € 450,00 subsidiair 9 dagen hechtenis voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. T.H. Bosma en mr. F. van der Maden, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.J. Flach, griffier,
en op 13 april 2022 ter openbare terechtzitting uitgesproken.