Einde inhoudsopgave
Woningwet
Artikel 59 [Adviesfunctie en mandaat borgingsvoorziening]
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2024
- Bronpublicatie:
13-10-2022, Stb. 2022, 443 (uitgifte: 09-11-2022, kamerstukken: 36055)
- Inwerkingtreding
01-07-2024
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
18-04-2024, Stb. 2024, 120 (uitgifte: 30-04-2024, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Volkshuisvesting en wonen / Algemeen
Bouwrecht / Woonrecht
Volkshuisvesting en wonen / Woningbouw
1.
De borgingsvoorziening adviseert Onze Minister op diens verzoek of eigener beweging omtrent:
- a.
de goedkeuring van plannen als bedoeld in artikel 29, tweede lid, tweede volzin;
- b.
de gevallen waarin naar haar oordeel een sanering als bedoeld in artikel 57, eerste lid, onderdeel a, noodzakelijk is;
- c.
de kosten die in een kalenderjaar met zodanige saneringen gemoeid zijn en
- d.
de hoogte van het in een kalenderjaar voor die saneringen benodigde, door toepassing van artikel 58 op te brengen, bedrag.
2.
Door Onze Minister kan aan de borgingsvoorziening worden gemandateerd:
- a.
het nemen van de besluiten uit hoofde van de bevoegdheid, genoemd in artikel 57, eerste lid, aanhef en onderdeel a;
- b.
het nemen van de besluiten uit hoofde van de bevoegdheid, genoemd in artikel 58, tweede lid, tweede volzin, voor zover die betrekking heeft op het deel van de bijdrage, bedoeld in dat lid, waaruit subsidies als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onderdeel a, worden bekostigd;
- c.
de bevoegdheid tot het heffen van de bijdrage, bedoeld in artikel 58, tweede lid, al dan niet uitsluitend voor zover die heffing betrekking heeft op het deel van die bijdrage waaruit subsidies als bedoeld in artikel 57, eerste lid, aanhef en onderdeel a, worden bekostigd;
- d.
de bevoegdheid tot het geven van een aanwijzing als bedoeld in artikel 61d, voor zover die aanwijzing betrekking heeft op de financiële sanering van de toegelaten instelling, en
- e.
de bevoegdheid tot het op grond van artikel 105, eerste lid, aanhef en onderdeel c, opleggen van een last onder dwangsom.
3.
In geval van een mandaat als bedoeld in het tweede lid:
- a.
oefent de borgingsvoorziening de aan haar gemandateerde bevoegdheden onafhankelijk uit van haar werkzaamheden met het oog op het door toegelaten instellingen kunnen aantrekken van leningen;
- b.
draagt de borgingsvoorziening er zorg voor dat de uitvoering van de in onderdeel a bedoelde categorieën van werkzaamheden in algemene zin op elkaar is afgestemd;
- c.
behoeft de borgingsvoorziening voor wijzigingen van haar statuten, die betrekking hebben op de aan haar gemandateerde bevoegdheden de goedkeuring van Onze Minister en legt zij daartoe elke voorgenomen zodanige wijziging daarvan aan hem voor;
- d.
past de raad van commissarissen artikel 31, vierde lid, mede toe ten aanzien van de borgingsvoorziening;
- e.
past de toegelaten instelling artikel 38, eerste lid, mede toe ten aanzien van de borgingsvoorziening en
- f.
zijn de artikelen 6.1, aanhef en onderdeel c, en 7.24, aanhef en onderdeel b, van de Comptabiliteitswet 2016 van overeenkomstige toepassing.
4.
Voor zover een mandaat als bedoeld in het tweede lid de betrokken bevoegdheid betreft:
- a.
is artikel 57, tweede lid, van overeenkomstige toepassing op de borgingsvoorziening of
- b.
is, in afwijking van artikel 58, tweede lid, eerste volzin, de bijdrage, bedoeld in dat lid, verschuldigd aan de borgingsvoorziening.
5.
De borgingsvoorziening wordt, voor zover het haar werkzaamheden, bedoeld in het eerste lid, en de bevoegdheden, door haar uitgeoefend krachtens een mandaat als bedoeld in het tweede lid, betreft, bekostigd uit de bijdragen, bedoeld in artikel 58, tweede lid.