Einde inhoudsopgave
Verordening (EG) Nr. 2073/2005 inzake microbiologische criteria voor levensmiddelen
Bijlage I Microbiologische criteria voor levensmiddelen
Geldend
Geldend van 08-03-2020 tot 11-12-2024
- Bronpublicatie:
14-02-2020, PbEU 2020, L 43 (uitgifte: 17-02-2020, regelingnummer: 2020/205)
- Inwerkingtreding
08-03-2020
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
14-02-2020, PbEU 2020, L 43 (uitgifte: 17-02-2020, regelingnummer: 2020/205)
- Vakgebied(en)
EU-recht / Algemeen
Agrarisch recht (V)
Gezondheidsrecht / Voedsel- en warenkwaliteit
Hoofdstuk 1 Voedselveiligheidscriteria
Hoofdstuk 2 Proceshygiënecriteria
2.1 Vlees en vleesproducten
2.2 Melk en zuivelproducten
2.3 Eiproducten
2.4 Visserijproducten
2.5 Groenten en fruit en daarvan afkomstige producten
Hoofdstuk 3 Voorschriften voor de bemonstering en de bereiding van analysemonsters
3.1 Algemene voorschriften voor de bemonstering en de bereiding van analysemonsters
3.2 Bacteriologische bemonstering in slachthuizen en in bedrijven die gehakt vlees en vleesbereidingen produceren
Hoofdstuk 1. Voedselveiligheidscriteria
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen/toxinen en metabolieten | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden (2) | Referentie-analysemethode (3) | Stadium waarvoor het criterium geldt | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | |||||
1.1 | Kant-en-klare zuigelingenvoeding en kant-en-klare voeding voor medisch gebruik (4) | Listeria monocytogenes | 10 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN/ISO 11290-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.2 | Kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor L. monocytogenes kunnen dienen, met uitzondering van zuigelingenvoeding en voeding voor medisch gebruik | Listeria monocytogenes | 5 | 0 | 100 cfu/g (5) | EN/ISO 11290-2 (6) | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g (7) | EN/ISO 11290-1 | Voordat het levensmiddel de directe controle van de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die het geproduceerd heeft, heeft verlaten | ||||
1.3 | Kant-en-klare levensmiddelen die niet als voedingsbodem voor L. monocytogenes kunnen dienen, met uitzondering van zuigelingenvoeding en voeding voor medisch gebruik (4)(8) | Listeria monocytogenes | 5 | 0 | 100 cfu/g | EN/ISO 11290-2 (6) | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.4 | Gehakt vlees en vleesbereidingen, bedoeld om rauw te worden gegeten | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.5 | Gehakt vlees en vleesbereidingen van pluimvee, bedoeld om na verhitting te worden gegeten | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.6 | Gehakt vlees en vleesbereidingen van andere diersoorten dan pluimvee, bedoeld om na verhitting te worden gegeten | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 10 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.7 | Separatorvlees (9) | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 10 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.8 | Vleesproducten die bedoeld zijn om rauw te worden gegeten, met uitzondering van producten waarbij het salmonellarisico door het productieproces of de samenstelling van het product wordt geëlimineerd | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.9 | Vleesproducten van pluimvee, bedoeld om na verhitting te worden gegeten | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.10 | Gelatine en collageen | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.11 | Kaas, boter en room op basis van rauwe melk of melk die een minder sterke warmtebehandeling dan pasteurisatie heeft ondergaan (10) | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.12 | Melkpoeder en weipoeder | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.13 | Consumptie-ijs (11), met uitzondering van producten waarbij het salmonellarisico door het productieproces of de samenstelling van het product wordt geëlimineerd | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.14 | Eiproducten, met uitzondering van producten waarbij het salmonellarisico door het productieproces of de samenstelling van het product wordt geëlimineerd | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.15 | Kant-en-klare levensmiddelen die rauwe eieren bevatten, met uitzondering van producten waarbij het salmonellarisico door het productieproces of de samenstelling van het product wordt geëlimineerd | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g of ml | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.16 | Gekookte schaal- en schelpdieren | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.17 | Levende tweekleppige weekdieren en levende stekelhuidigen, manteldieren en buikpotigen | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.18 | Gekiemde zaden (kant-en-klaar) (23) | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.19 | Voorgesneden groenten en fruit (kant-en-klaar) | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.20 | Ongepasteuriseerde (24)vruchten- en groentesappen (kant-en-klaar) | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.21 | Kaas, melkpoeder en weipoeder, zoals bedoeld bij de onder 2.2 aangegeven criteria voor coagulase-positieve stafylokokken | Staphylococcus-enterotoxinen | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 19020 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.22 | Gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden | Salmonella | 30 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.23 | Gedroogde opvolgzuigelingenvoeding | Salmonella | 30 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.24 | Gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden (14) | Cronobacter spp. | 30 | 0 | Niet aangetoond in 10 g | EN ISO 22964 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.25 | Levende tweekleppige weekdieren en levende stekelhuidigen, manteldieren en buikpotigen | E. coli(15) | 5 (16) | 1 | 230 MPN/100 g vlees en schelpvocht | 700 MPN/100 g vlees en schelpvocht | EN/ISO 16649-3 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn |
1.26 | Visserijproducten van vissoorten met een hoog gehalte aan histidine (17) | Histamine | 9 (18) | 2 | 100 mg/kg | 200 mg/kg | EN ISO 19343 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn |
1.27 | Visserijproducten, met uitzondering van de producten van levensmiddelencategorie 1.27 bis, die een enzymatische rijping in pekel hebben ondergaan, vervaardigd van vissoorten met een hoog histidinegehalte (17) | Histamine | 9(18) | 2 | 200 mg/kg | 400 mg/kg | EN ISO 19343 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn |
1.27 bis | Door fermentatie van visserijproducten geproduceerde vissaus | Histamine | 1 | 0 | 400 mg/kg | EN ISO 19343 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.28 | Vers pluimveevlees(20) | Salmonella Typhimurium(21)Salmonella Enteritidis | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN ISO 6579-1 (voor detectie) White-Kauffmann-Le Minor schema (voor serotypering) | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.29 | Kiemgroenten (23) | Shigatoxineproducerende E. coli (STEC) O157, O26, O111, O103, O145 en O104:H4 | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | CEN/ISO TS 13136 (22) | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn | |
1.30 | Reptielenvlees | Salmonella | 5 | 0 | Niet aangetoond in 25 g | EN/ISO 6579-1 | Producten die in de handel zijn gebracht, voor de duur van de houdbaarheidstermijn |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van de geteste partij aan (1).
L. monocytogenes in kant-en-klare zuigelingenvoeding en voeding voor medisch gebruik:
- —
toereikend, als uit alle gevonden waarden blijkt dat de bacterie afwezig is;
- —
ontoereikend, als de bacterie in een of meer deelmonsters wordt aangetroffen.
L. monocytogenes in kant-en-klare levensmiddelen die als voedingsbodem voor L. monocytogenes kunnen dienen voordat de levensmiddelen de directe controle van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die ze geproduceerd heeft, hebben verlaten, indien die exploitant niet kan aantonen dat het product gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 cfu/g zal voldoen:
- —
toereikend, als uit alle gevonden waarden blijkt dat de bacterie afwezig is;
- —
ontoereikend, als de bacterie in een of meer deelmonsters wordt aangetroffen.
L. monocytogenes in andere kant-en-klare levensmiddelen:
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan de grenswaarde zijn;
- —
ontoereikend, als één of meer waarden groter dan de grenswaarde zijn.
E. coli in levende tweekleppige weekdieren en levende stekelhuidigen, manteldieren en buikpotigen:
- —
toereikend, als alle vijf geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan 230 MPN/100 g vlees en schelpvocht zijn of als één van de vijf geconstateerde waarden meer dan 230 MPN/100 g vlees en schelpvocht is, maar kleiner dan of gelijk aan 700 MPN/100 g vlees en schelpvocht is;
- —
ontoereikend, als één van de vijf geconstateerde waarden groter dan 700 MPN/100 g vlees en schelpvocht is, of als ten minste twee van de vijf geconstateerde waarden groter dan 230 MPN/100 g vlees en schelpvocht zijn.
Salmonella in verschillende levensmiddelencategorieën:
- —
toereikend, als uit alle gevonden waarden blijkt dat de bacterie afwezig is;
- —
ontoereikend, als de bacterie in een of meer deelmonsters wordt aangetroffen.
Staphylococcus-enterotoxinen in zuivelproducten:
- —
toereikend, als in geen van de deelmonsters enterotoxinen worden aangetroffen;
- —
ontoereikend, als in een of meer deelmonsters enterotoxinen worden aangetroffen.
Cronobacter spp. in gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden:
- —
toereikend, als uit alle gevonden waarden blijkt dat de bacterie afwezig is;
- —
ontoereikend, als de bacterie in een of meer deelmonsters wordt aangetroffen.
Histamine in visserijproducten:
Histamine in visserijproducten van vissoorten met een hoog gehalte aan histidine, met uitzondering van door fermentatie van visserijproducten geproduceerde vissaus:
- —
toereikend, als aan de volgende eisen wordt voldaan:
- 1.
het gemiddelde is kleiner dan of gelijk aan m;
- 2.
maximaal c/n waarden liggen tussen m en M;
- 3.
er zijn geen waarden groter dan M gemeten;
- —
ontoereikend, als het gemiddelde groter dan m is, als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen of als een of meer waarden groter dan M zijn.
Histamine in door fermentatie van visserijproducten geproduceerde vissaus:
- —
toereikend, als de geconstateerde waarde kleiner dan of gelijk aan de grenswaarde is,
- —
ontoereikend, als de geconstateerde waarde groter dan de grenswaarde is.
Hoofdstuk 2. Proceshygiënecriteria
2.1. Vlees en vleesproducten
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden (2) | Referentie-analysemethode (3) | Stadium waarvoor het criterium geldt | Maatregelen bij ontoereikende resultaten | ||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | |||||||
2.1.1 | Karkassen van runderen, schapen, geiten en paarden (4) | Aeroob kiemgetal | 3,5 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | 5,0 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | EN ISO 4833-1 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing | |||
Enterobacteriaceae | 1,5 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | 2,5 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | EN ISO 21528-2 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing | |||||
2.1.2 | Karkassen van varkens (4) | Aeroob kiemgetal | 4,0 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | 5,0 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | EN ISO 4833-1 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing | |||
Enterobacteriaceae | 2,0 log cfu/cm2dagelijkse gemiddelde logwaarde | 3,0 log cfu/cm2 dagelijkse gemiddelde logwaarde | EN ISO 21528-2 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing | |||||
2.1.3 | Karkassen van runderen, schapen, geiten en paarden | Salmonella | 50 (5) | 2 (6) | Niet aangetoond op elk getest karkasoppervlak | EN ISO 6579-1 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten, herziening van de procesbeheersing en de oorsprong van de dieren | ||
2.1.4 | Karkassen van varkens | Salmonella | 50 (5) | 3 (6) | Niet aangetoond op elk getest karkasoppervlak | EN ISO 6579-1 | Karkassen na het uitslachten maar vóór het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing, de oorsprong van de dieren en de bioveiligheidsmaatregelen op de bedrijven van oorsprong | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing, de oorsprong van de dieren en de bioveiligheidsmaatregelen op de bedrijven van oorsprong | |
2.1.5 | Karkassen van vleeskuikens en kalkoenen | Salmonella spp. (10) | 50 (5) | 7 (6) M.i.v. 1.1.2012: c = 5 voor vleeskuikens M.i.v. 1.1.2013: c = 5 voor kalkoenen | Niet aangetoond in 25 g van een samengevoegd nekvelmonster | EN ISO 6579-1 | Karkassen na het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing, de oorsprong van de dieren en de bioveiligheidsmaatregelen op de bedrijven van oorsprong | Verbetering van de hygiëne bij het slachten en herziening van de procesbeheersing, de oorsprong van de dieren en de bioveiligheidsmaatregelen op de bedrijven van oorsprong | |
2.1.6 | Gehakt vlees | Aeroob kiemgetal (7) | 5 | 2 | 5 × 105 cfu/g | 5 × 106 cfu/g | EN ISO 4833-1 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en in de selectie en/of oorsprong van de grondstoffen | |
E. coli(8) | 5 | 2 | 50 cfu/g | 500 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en in de selectie en/of oorsprong van de grondstoffen | |||
2.1.7 | Separatorvlees (9) | Aeroob kiemgetal | 5 | 2 | 5 × 105 cfu/g | 5 × 106 cfu/g | EN ISO 4833-1 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en in de selectie en/of oorsprong van de grondstoffen | |
E. coli(8) | 5 | 2 | 50 cfu/g | 500 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en in de selectie en/of oorsprong van de grondstoffen | |||
2.1.8 | Vleesbereidingen | E. coli(8) | 5 | 2 | 500 cfu/g of cm2 | 5000 cfu/g of cm2 | ISO 16649-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en in de selectie en/of oorsprong van de grondstoffen | |
2.1.9 | Karkassen van vleeskuikens | Campylobacter spp. | 50 (5) | c = 20 M.i.v. 1.1.2020: c = 15 M.i.v. 1.1.2025: c = 10 | 1 000 cfu/g | EN ISO 10272–2 | Karkassen na het koelen | Verbetering van de hygiëne bij het slachten, herziening van de procesbeheersing, de oorsprong van de dieren en de bioveiligheidsmaatregelen op de bedrijven van oorsprong |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster, behalve in het geval van karkassen; daar gelden de grenswaarden voor samengevoegde monsters.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van het geteste proces aan.
Enterobacteriaceae en aeroob kiemgetal in karkassen van runderen, schapen, geiten, paarden en varkens:
- —
toereikend, als de dagelijkse gemiddelde logwaarde kleiner dan of gelijk aan m is;
- —
acceptabel, als de dagelijkse gemiddelde logwaarde tussen m en M ligt;
- —
ontoereikend, als de dagelijkse gemiddelde logwaarde groter dan M is;
Salmonella in karkassen:
- —
toereikend, als in maximaal c/n monsters Salmonella is aangetroffen;
- —
ontoereikend, als in meer dan c/n monsters Salmonella is aangetroffen.
Na elke bemonstering worden de resultaten van de laatste tien bemonsteringen geëvalueerd om zo over n monsters te beschikken.
E. coli en aeroob kiemgetal in gehakt vlees, vleesbereidingen en separatorvlees:
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
Campylobacter spp. in pluimveekarkassen van vleeskuikens:
- —
toereikend, als maximaal c/n waarden groter dan > m zijn;
- —
ontoereikend, als meer dan c/n waarden groter dan > m zijn.
2.2. Melk en zuivelproducten
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden (2) | Referentie-analysemethode (3) | Stadium waarvoor het criterium geldt | Maatregelen bij ontoereikende resultaten | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | ||||||
2.2.1 | Gepasteuriseerde melk en andere gepasteuriseerde vloeibare zuivelproducten (4) | Enterobacteriaceae | 5 | 0 | 10 cfu/ml | EN ISO 21528-2 | Einde van het productieproces | Controle van de doeltreffendheid van de warmtebehandeling, preventie van herbesmetting en kwaliteit van de grondstoffen | |
2.2.2 | Kaas op basis van melk of wei die een warmtebehandeling heeft ondergaan | E. coli(5) | 5 | 2 | 100 cfu/g | 1000 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Op het tijdstip in het productieproces waarop het aantal E. coli naar verwachting het hoogst is (6) | Verbeteringen in de productiehygiëne en de selectie van de grondstoffen |
2.2.3 | Kaas op basis van rauwe melk | Coagulase-positieve stafylokokken | 5 | 2 | 104 cfu/g | 105 cfu/g | EN/ISO 6888-2 | Op het tijdstip in het productieproces waarop het aantal stafylokokken naar verwachting het hoogst is | Verbeteringen in de productiehygiëne en de selectie van de grondstoffen. Als waarden > 105 cfu/g worden aangetroffen, moet de partij kaas op Staphylococcus-enterotoxinen worden getest |
2.2.4 | Kaas op basis van melk die een minder sterke warmtebehandeling dan pasteurisatie heeft ondergaan (7) en gerijpte kaas op basis van melk of wei die pasteurisatie of een sterkere warmtebehandeling heeft ondergaan (7) | Coagulase-positieve stafylokokken | 5 | 2 | 100 cfu/g | 1 000 cfu/g | EN/ISO 6888-1 of 2 | ||
2.2.5 | Zachte ongerijpte kaas (verse kaas) op basis van melk of wei die pasteurisatie of een sterkere warmtebehandeling heeft ondergaan (7) | Coagulase-positieve stafylokokken | 5 | 2 | 10 cfu/g | 100 cfu/g | EN/ISO 6888-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne. Als waarden > 105 cfu/g worden aangetroffen, moet de partij kaas op Staphylococcus-enterotoxinen worden getest |
2.2.6 | Boter en room op basis van rauwe melk of melk die een minder sterke warmtebehandeling dan pasteurisatie heeft ondergaan | E. coli(5) | 5 | 2 | 10 cfu/g | 100 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne en de selectie van de grondstoffen |
2.2.7 | Melkpoeder en weipoeder (4) | Enterobacteriaceae | 5 | 0 | 10 cfu/g | EN ISO 21528-2 | Einde van het productieproces | Controle van de doeltreffendheid van de warmtebehandeling en preventie van herbesmetting | |
Coagulase-positieve stafylokokken | 5 | 2 | 10 cfu/g | 100 cfu/g | EN/ISO 6888-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne. Als waarden > 105 cfu/g worden aangetroffen, moet de partij op Staphylococcus-enterotoxinen worden getest | ||
2.2.8 | Consumptie-ijs (8) en bevroren zuiveldesserts | Enterobacteriaceae | 5 | 2 | 10 cfu/g | 100 cfu/g | EN ISO 21528-2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne |
2.2.9 | Gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden | Enterobacteriaceae | 10 | 0 | Niet aangetoond in 10 g | EN ISO 21528-1 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne om besmetting zoveel mogelijk te beperken (9) | |
2.2.10 | Gedroogde opvolgzuigelingenvoeding | Enterobacteriaceae | 5 | 0 | Niet aangetoond in 10 g | EN ISO 21528-1 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne om besmetting zoveel mogelijk te beperken | |
2.2.11 | Gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden | Vermoedelijk Bacillus cereus | 5 | 1 | 50 cfu/g | 500 cfu/g | EN/ISO 7932 (10) | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne. Preventie van herbesmetting. Selectie van grondstoffen |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van het geteste proces aan.
Enterobacteriaceae in gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden en gedroogde opvolgzuigelingenvoeding:
- —
toereikend, als uit alle gevonden waarden blijkt dat de bacterie afwezig is;
- —
ontoereikend, als de bacterie in een of meer deelmonsters wordt aangetroffen.
E. coli, Enterobacteriaceae (andere levensmiddelencategorieën) en coagulase-positieve stafylokokken:
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
Vermoedelijke Bacillus cereus in gedroogde volledige zuigelingenvoeding en gedroogde dieetvoeding voor medisch gebruik voor zuigelingen jonger dan zes maanden:
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
2.3. Eiproducten
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden | Referentie-analysemethode (2) | Stadium waarvoor het criterium geldt | Maatregelen bij ontoereikende resultaten | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | ||||||
2.3.1 | Eiproducten | Enterobacteriaceae | 5 | 2 | 10 cfu/g of ml | 100 cfu/g of ml | EN ISO 21528-2 | Einde van het productieproces | Controle van de doeltreffendheid van de warmtebehandeling en preventie van herbesmetting |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van het geteste proces aan.
Enterobacteriaceae in eiproducten
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
2.4. Visserijproducten
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden | Referentie-analysemethode (2) | Stadium waarvoor het criterium geldt | Maatregelen bij ontoereikende resultaten | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | ||||||
2.4.1 | Van schelp of schaal ontdane producten van gekookte schaal- en schelpdieren | E. coli | 5 | 2 | 1 MPN/g | 10 MPN/g | ISO TS 16649-3 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne |
Coagulase-positieve stafylokokken | 5 | 2 | 100 cfu/g | 1 000 cfu/g | EN/ISO 6888-1 of 2 | Einde van het productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van het geteste proces aan.
E. coli in van schelp of schaal ontdane producten van gekookte schaal- en schelpdieren
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
Coagulase-positieve stafylokokken in van schelp of schaal ontdane en gekookte schaal- en schelpdieren:
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
2.5. Groenten en fruit en daarvan afkomstige producten
Levensmiddelencategorie | Micro-organismen | Bemonsteringsschema (1) | Grenswaarden | Referentie-analysemethode (2) | Stadium waarvoor het criterium geldt | Maatregelen bij ontoereikende resultaten | |||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
n | c | m | M | ||||||
2.5.1 | Voorgesneden groenten en fruit (kant-en-klaar) | E. coli | 5 | 2 | 100 cfu/g | 1 000 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne, selectie van de grondstoffen |
2.5.2 | Ongepasteuriseerde (3)vruchten- en groentesappen (kant-en-klaar) | E. coli | 5 | 2 | 100 cfu/g | 1 000 cfu/g | ISO 16649-1 of 2 | Productieproces | Verbeteringen in de productiehygiëne, selectie van de grondstoffen |
Interpretatie van de testresultaten
De vermelde grenswaarden gelden voor elk getest deelmonster.
De testresultaten geven de microbiologische kwaliteit van het geteste proces aan.
E. coli in voorgesneden groenten en fruit (kant-en-klaar) en ongepasteuriseerde vruchten- en groentesappen (kant-en-klaar):
- —
toereikend, als alle geconstateerde waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
acceptabel, als maximaal c/n waarden tussen m en M liggen en de overige gevonden waarden kleiner dan of gelijk aan m zijn;
- —
ontoereikend, als een of meer van de gevonden waarden groter dan M zijn of als er meer dan c/n waarden tussen m en M liggen.
Hoofdstuk 3. Voorschriften voor de bemonstering en de bereiding van analysemonsters
3.1. Algemene voorschriften voor de bemonstering en de bereiding van analysemonsters
Bij ontbreken van specifiekere voorschriften voor de bemonstering en de bereiding van de analysemonsters worden de desbetreffende normen van de ISO (Internationale Organisatie voor Normalisatie) en de richtlijnen van de Codex Alimentarius als referentiemethoden gebruikt.
3.2. Bacteriologische bemonstering in slachthuizen en in bedrijven die gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vers vlees produceren
Bemonsteringsvoorschriften voor karkassen van runderen, varkens, schapen, geiten en paarden
De destructieve en de niet-destructieve bemonsteringsmethode, de selectie van de bemonsteringsplaatsen en de voorschriften voor de opslag en het vervoer van de te gebruiken monsters staan beschreven in ISO-norm 17604.
Bij elke bemonstering worden steekproefsgewijs vijf karkassen bemonsterd. De bemonsteringsplaatsen moeten worden gekozen met inachtneming van de in elke inrichting gehanteerde slachttechniek.
Bij de bemonstering met het oog op de bepaling van Enterobacteriaceae en het aeroob kiemgetal wordt elk karkas op vier plaatsen bemonsterd. Via de destructieve methode worden vier weefselmonsters van tezamen 20 cm2 genomen. Wanneer voor deze bepaling de niet-destructieve methode wordt gebruikt, moet per bemonsteringsplaats minimaal 100 cm2 (50 cm2 voor karkassen van kleine herkauwers) worden bemonsterd.
Bij de bemonstering met het oog op de bepaling van Salmonella wordt met behulp van een schuurspons bemonsterd. Er worden plaatsen geselecteerd die het meest waarschijnlijk zijn besmet. Het totale bemonsteringsoppervlak bestrijkt minimaal 400 cm2.
Indien monsters van verschillende bemonsteringsplaatsen van het karkas worden genomen, worden die monsters vóór het onderzoek samengevoegd.
Bemonsteringsvoorschriften voor pluimveekarkassen en vers pluimveevlees
Slachthuizen bemonsteren gehele pluimveekarkassen met nekvel met het oog op de bepaling van Salmonella en Campylobacter. Andere snij- en verwerkingsinrichtingen dan die naast een slachthuis die enkel van dat slachthuis ontvangen vlees uitsnijden en verwerken, nemen ook monsters ter bepaling van Salmonella. Hierbij geven zij voorrang aan gehele pluimveekarkassen met nekvel, indien beschikbaar, maar er wordt voor gezorgd dat ook stukken pluimvee met huid en/of stukken pluimvee zonder huid of met een geringe hoeveelheid huid worden bemonsterd; die keuze is risicogebaseerd.
Slachthuizen nemen in hun bemonsteringsschema's pluimveekarkassen op van koppels met onbekende Salmonella- status of van koppels waarvan bekend is dat ze positief zijn bevonden voor Salmonella enteritidis of Salmonella typhimurium.
Bij het testen aan de hand van de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 op Salmonella en Campylobacter in pluimveekarkassen in slachthuizen worden, indien de tests voor Salmonella en Campylobacter in hetzelfde laboratorium worden uitgevoerd, bij elke bemonstering na het koelen de nekvellen van minimaal 15 karkassen steekproefsgewijs bemonsterd. Vóór het onderzoek worden de nekvelmonsters van ten minste drie pluimveekarkassen van hetzelfde koppel van oorsprong samengevoegd tot één monster van 26 g. De nekvelmonsters vormen zo 5 × 26 g eindmonsters (voor de gelijktijdige analyse van één monster op Salmonella en Campylobacter is 26 g benodigd). De monsters worden na de bemonstering bewaard en naar het laboratorium vervoerd bij een temperatuur van ten minste 1 °C en ten hoogste 8 °C en de tijd die verstrijkt tussen de bemonstering en het testen op Campylobacter bedraagt minder dan 48 uur om ervoor te zorgen dat het monster intact blijft. Monsters die een temperatuur van 0 °C hebben bereikt, mogen niet worden gebruikt om te controleren of aan het Campylobacter-criterium is voldaan. De 5 × 26 g monsters worden gebruikt om te controleren of aan de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 en het voedselveiligheidscriterium overeenkomstig rij 1.28 van hoofdstuk 1 is voldaan. Om de initiële suspensie in het laboratorium te bereiden wordt de testportie van 26 g overgebracht in negen delen (234 ml) gebufferd peptonwater (BPW), dat vooraf op kamertemperatuur is gebracht. Het mengsel wordt ongeveer één minuut in een stomacherzak of pulsifier behandeld. Schuimvorming dient te worden voorkomen door de lucht zo veel mogelijk uit de stomacherzak te verwijderen. 10 ml (~ 1 g) van deze initiële suspensie wordt in een lege steriele buis gegoten en 1 ml van de 10 ml wordt gebruikt voor de kwantificering van Campylobacter op selectieve platen. De rest van de initiële suspensie (250 ml ~ 25 g) wordt gebruikt voor de opsporing van Salmonella.
Bij het testen aan de hand van de proceshygiënecriteria overeenkomstig de rijen 2.1.5 en 2.1.9 van hoofdstuk 2 op Salmonella en Campylobacter in pluimveekarkassen in slachthuizen worden, indien de tests voor Salmonella en Campylobacter in twee verschillende laboratoria worden uitgevoerd, bij elke bemonstering na het koelen de nekvellen van minimaal 20 karkassen steekproefsgewijs bemonsterd. Vóór het onderzoek worden de nekvelmonsters van ten minste vier pluimveekarkassen van hetzelfde koppel van oorsprong samengevoegd tot één monster van 35 g. De nekvelmonsters vormen zo 5 × 35 g monsters, die vervolgens weer worden gesplitst zodat 5 × 25 g eindmonsters (voor het testen op Salmonella) en 5 × 10 g eindmonsters (voor het testen op Campylobacter) worden verkregen. De monsters worden na de bemonstering bewaard en naar het laboratorium vervoerd bij een temperatuur van ten minste 1 °C en ten hoogste 8 °C en de tijd die verstrijkt tussen de bemonstering en het testen op Campylobacter bedraagt minder dan 48 uur om ervoor te zorgen dat het monster intact blijft. Monsters die een temperatuur van 0 °C hebben bereikt, mogen niet worden gebruikt om te controleren of aan het Campylobacter-criterium is voldaan. De 5 × 25 g monsters worden gebruikt om te controleren of aan het proceshygiënecriterium overeenkomstig rij 2.1.5 van hoofdstuk 2 en het voedselveiligheidscriterium overeenkomstig rij 1.28 van hoofdstuk 1 is voldaan. De 5 × 10 g eindmonsters worden gebruikt om te controleren of aan het proceshygiënecriterium overeenkomstig rij 2.1.9 van hoofdstuk 2 is voldaan.
Voor de bepaling van Salmonella bij ander vers pluimveevlees dan pluimveekarkassen worden vijf monsters van ten minste 25 g van dezelfde partij genomen. Het van stukken pluimvee met huid genomen monster bevat huid en een dun schijfje oppervlaktespier wanneer de hoeveelheid huid niet voldoende is voor een deelmonster. Het van stukken pluimvee zonder huid of met slechts een geringe hoeveelheid huid genomen monster bevat een aan eventueel aanwezige huid toegevoegd schijfje of toegevoegde schijfjes oppervlaktespier zodat een toereikend deelmonster kan worden bereid. De schijfjes vlees moeten zo veel mogelijk vleesoppervlak omvatten.
Richtsnoeren voor de bemonstering
Er kunnen uitvoeriger richtsnoeren voor de bemonstering van karkassen, met name wat betreft de bemonsteringsplaatsen, worden opgenomen in de gidsen voor goede praktijken bedoeld in artikel 7 van Verordening (EG) nr. 852/2004.
Bemonsteringsfrequenties voor karkassen, gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees en vers pluimveevlees
De exploitanten van de slachthuizen of inrichtingen die gehakt vlees, vleesbereidingen, separatorvlees of vers pluimveevlees produceren, nemen ten minste eenmaal per week monsters voor microbiologische analyse. Elke week wordt op een andere dag bemonsterd, zodat elke dag van de week aan bod komt.
Bij de bemonstering van gehakt vlees en vleesbereidingen ter bepaling van E. coli en het aeroob kiemgetal en de bemonstering van karkassen ter bepaling van Enterobacteriaceae en het aeroob kiemgetal mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende zes weken achter elkaar toereikend zijn.
Bij de bemonstering van gehakt vlees, vleesbereidingen, karkassen en vers pluimveevlees ter bepaling van Salmonella mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende 30 weken achter elkaar toereikend zijn. De bemonsteringsfrequentie voor analyses op Salmonella mag ook worden verlaagd als er een nationaal of regionaal Salmonella-bestrijdingsprogramma is dat tests omvat die de in dit deel beschreven bemonstering kunnen vervangen. De bemonsteringsfrequentie mag nog verder worden verlaagd als uit het nationale of regionale Salmonella-bestrijdingsprogramma blijkt dat de prevalentie van Salmonella onder de door het slachthuis aangekochte dieren laag is.
Bij de bemonstering van pluimveekarkassen ter bepaling van Campylobacter mag de frequentie worden teruggebracht tot eenmaal per twee weken als de resultaten gedurende 52 weken achter elkaar toereikend zijn. De bemonsteringsfrequentie voor analyses op Campylobacter mag, nadat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend, worden verlaagd als er een officieel of officieel erkend nationaal of regionaal Campylobacter-bestrijdingsprogramma is dat bemonstering en tests omvat die gelijkwaardig zijn aan de voorgeschreven bemonstering en tests voor de controle of aan het proceshygiënecriterium van rij 2.1.9 van hoofdstuk 2 is voldaan. Indien in het bestrijdingsprogramma een laag besmettingsniveau van koppels is vastgesteld voor Campylobacter, mag de bemonsteringsfrequentie nog verder worden verlaagd als dit lage besmettingsniveau voor Campylobacter gedurende een periode van 52 weken is gehaald op de bedrijven van oorsprong van de door het slachthuis aangekochte vleeskuikens. Indien de resultaten van het bestrijdingsprogramma gedurende een bepaalde periode van het jaar bevredigend zijn, mag de frequentie van de analyses op Campylobacter ook worden aangepast aan de seizoensschommelingen, nadat de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben verleend.
Indien het echter op grond van een risicoanalyse gerechtvaardigd is en de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen, kunnen kleine slachthuizen en inrichtingen die gehakt vlees, vleesbereidingen en vers pluimveevlees in kleine hoeveelheden produceren, van deze bemonsteringsfrequenties worden vrijgesteld.
3.3. Bemonsteringsvoorschriften voor kiemgroenten
Voor de toepassing van deze afdeling geldt de definitie van partij in artikel 2, onder b), van Verordening (EU) nr 208/2013.
A. Algemene voorschriften voor bemonstering en testen
1. Voorbereidende test van de partij zaden
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die kiemgroenten produceren, voeren een voorbereidende test uit op een representatief monster van alle partijen zaden. Een representatief monster omvat ten minste 0,5 % van het gewicht van de partij zaden in deelmonsters van 50 g of wordt geselecteerd op basis van een gestructureerde statistisch gelijkwaardige bemonsteringsstrategie die door de bevoegde autoriteit wordt gecontroleerd.
Voor de uitvoering van de voorbereidende tests moet de exploitant van het levensmiddelenbedrijf de zaden in het representatief monster onder dezelfde voorwaarden doen ontkiemen als de rest van de partij zaden die moeten worden ontkiemd.
2. Bemonstering en testen van de kiemgroenten en het verbruikte irrigatiewater
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die kiemgroenten produceren, nemen monsters voor microbiologische tests in het stadium waar de kans op het vinden van shigatoxineproducerende E. coli (STEC) en Salmonella spp. het grootst is, in geen geval vóór 48 uur na het begin van het ontkiemingsproces.
Monsters van kiemgroenten worden geanalyseerd volgens de voorschriften in de rijen 1.18 en 1.29 van hoofdstuk 1.
Indien echter een exploitant van een levensmiddelenbedrijf die kiemgroenten produceert, een bemonsteringsschema heeft dat bemonsteringsprocedures en bemonsteringspunten van het verbruikte irrigatiewater omvat, mag hij de bemonstering krachtens het bemonsteringsschema in de rijen 1.18 en 1.29 van hoofdstuk 1 vervangen door de analyse van 5 monsters van 200 ml van het water dat is gebruikt voor de irrigatie van de kiemgroenten.
In dat geval zijn de eisen in de rijen 1.18 en 1.29 van hoofdstuk 1 van toepassing op de analyse van het water dat is gebruikt voor de irrigatie van de kiemgroenten, met de grenswaarde van afwezigheid in 200 ml.
Wanneer een partij zaden voor het eerst wordt getest, mogen exploitanten van levensmiddelenbedrijven kiemgroenten alleen in de handel brengen als de resultaten van de microbiologische analyse voldoen aan de rijen 1.18 en 1.29 van hoofdstuk 1, of aan de grenswaarde van afwezigheid in 200 ml indien zij het verbruikte irrigatiewater analyseren.
3. Bemonsteringsfrequentie
Exploitanten van levensmiddelenbedrijven die kiemgroenten produceren, nemen ten minste eens per maand monsters voor microbiologische analyse in het stadium waar de kans op het vinden van shigatoxineproducerende E. coli (STEC) en Salmonella spp. het grootst is, in geen geval vóór 48 uur na het begin van het ontkiemingsproces.
B. Afwijking van de voorbereidende tests van alle partijen zaden in punt A.1 van deze afdeling
Indien het op grond van de volgende omstandigheden gerechtvaardigd is en de bevoegde autoriteiten toestemming verlenen, kunnen exploitanten van levensmiddelenbedrijven die kiemgroenten produceren, worden vrijgesteld van de bemonstering als bedoeld in punt A.1 van deze afdeling:
- a)
de bevoegde autoriteit heeft zich ervan vergewist dat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf in dat bedrijf een systeem voor de handhaving van de voedselveiligheid hanteert, waaronder eventueel stappen in het productieproces die de microbiologische risico's verminderen, en
- b)
uit historische gegevens blijkt dat gedurende ten minste zes opeenvolgende maanden vóór de verlening van de vergunning alle partijen van de verschillende soorten in het bedrijf geproduceerde kiemgroenten voldoen aan de voedselveiligheidscriteria in de rijen 1.18 en 1.29 van hoofdstuk 1.
Voetnoten
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
Voor de punten 1.1 tot en met 1.24, 1.27 bis, en 1.28 tot en met 1.30 geldt m = M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
Regelmatige tests betreffende dit criterium zijn onder normale omstandigheden niet vereist voor de volgende kant-en-klare levensmiddelen:— kant-en-klare levensmiddelen die een warmtebehandeling of andere be- of verwerking hebben ondergaan waarmee L. monocytogenes wordt geëlimineerd, wanneer na deze behandeling geen herbesmetting kan optreden, bijvoorbeeld producten die in hun eindverpakking een warmtebehandeling hebben ondergaan;— verse, ongesneden en onverwerkte groenten en fruit;— brood, biscuits en soortgelijke producten;— water in flessen of pakken, frisdranken, bier, cider, wijn, gedistilleerde dranken en soortgelijke producten;— suiker, honing en zoetwaren, met inbegrip van cacao- en chocoladeproducten;— levende tweekleppige weekdieren;— keuken- en tafelzout.
Dit criterium is van toepassing als de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat het product gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 cfu/g zal voldoen. De exploitant kan intermediaire grenswaarden tijdens het proces vaststellen, die zo laag moeten zijn dat de grenswaarde van 100 cfu/g aan het eind van de houdbaarheidstermijn niet wordt overschreden.
1 ml inoculum wordt uitgeplaat op een petrischaal van 140 mm diameter of op drie petrischalen van 90 mm diameter.
Dit criterium geldt voor producten voordat zij de directe controle van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die ze geproduceerd heeft, hebben verlaten, indien die exploitant niet tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat het product gedurende de hele houdbaarheidstermijn aan de grenswaarde van 100 cfu/g zal voldoen.
Regelmatige tests betreffende dit criterium zijn onder normale omstandigheden niet vereist voor de volgende kant-en-klare levensmiddelen:— kant-en-klare levensmiddelen die een warmtebehandeling of andere be- of verwerking hebben ondergaan waarmee L. monocytogenes wordt geëlimineerd, wanneer na deze behandeling geen herbesmetting kan optreden, bijvoorbeeld producten die in hun eindverpakking een warmtebehandeling hebben ondergaan;— verse, ongesneden en onverwerkte groenten en fruit, met uitzondering van gekiemde zaden;— brood, biscuits en soortgelijke producten;— water in flessen of pakken, frisdranken, bier, cider, wijn, gedistilleerde dranken en soortgelijke producten;— suiker, honing en zoetwaren, met inbegrip van cacao- en chocoladeproducten;— levende tweekleppige weekdieren;— keuken- en tafelzout.
Producten met pH ≤ 4,4 of aw ≤ 0,92, producten met pH ≤ 5,0 en aw ≤ 0,94 en producten met een houdbaarheidstermijn korter dan vijf dagen worden zonder meer in deze categorie ingedeeld. Andere categorieën producten kunnen ook in deze categorie worden ingedeeld indien daar wetenschappelijke redenen voor zijn.
1 ml inoculum wordt uitgeplaat op een petrischaal van 140 mm diameter of op drie petrischalen van 90 mm diameter.
Dit criterium geldt voor separatorvlees dat is geproduceerd met behulp van de technieken bedoeld in sectie V, hoofdstuk III, punt 3, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad.
Met uitzondering van producten waarvan de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat er, als gevolg van de rijpingsduur en aw van de producten voor zover van toepassing, geen salmonellarisico is.
Alleen consumptie-ijs met melkingrediënten.
Met uitzondering van kiemgroenten die een behandeling ter eliminering van Salmonella spp. en STEC hebben ondergaan.
De term ‘ongepasteuriseerd’ betekent dat het sap niet is onderworpen aan pasteurisatie op basis van tijd-temperatuurcombinaties of aan andere gevalideerde processen om een gelijkwaardig bactericidaal effect op Salmonella als pasteurisatie te sorteren.
Er worden parallelle tests op Enterobacteriaceae en Cronobacter spp. uitgevoerd, tenzij een correlatie tussen deze micro-organismen op het niveau van een afzonderlijke installaties is vastgesteld. Als Enterobacteriaceae worden gedetecteerd in productmonsters die in een dergelijke installatie zijn getest, moet de partij op Cronobacter spp. worden getest. Het is de verantwoordelijkheid van de producent om tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit aan te tonen of een dergelijke correlatie bestaat tussen Enterobacteriaceae en Cronobacter spp.
E. coli wordt hier als indicator voor fecale verontreiniging gebruikt.
Elk monster omvat een minimumaantal individuele dieren overeenkomstig EN/ISO 6887-3.
Met name vissoorten van de volgende families: Scombridae, Clupeidae, Engraulidae, Coryphaenidae, Pomatomidae en Scomberesocidae.
Er kunnen afzonderlijke monsters in de detailhandel genomen worden. In dat geval is de aanname overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat de hele partij onveilig is, niet van toepassing, tenzij het resultaat groter is dan M.
Met name vissoorten van de volgende families: Scombridae, Clupeidae, Engraulidae, Coryphaenidae, Pomatomidae en Scomberesocidae.
Er kunnen afzonderlijke monsters in de detailhandel genomen worden. In dat geval is de aanname overeenkomstig artikel 14, lid 6, van Verordening (EG) nr. 178/2002 dat de hele partij onveilig is, niet van toepassing, tenzij het resultaat groter is dan M.
Dit criterium is van toepassing op vers vlees van fokkoppels van Gallus gallus, legkippen, vleeskuikens en koppels fok- en mestkalkoenen.
Wat monofasiche Salmonella Typhimurium betreft, wordt alleen 1,4,[5],12:i:- opgenomen.
Met uitzondering van kiemgroenten die een behandeling ter eliminering van Salmonella spp. en STEC hebben ondergaan.
Rekening houdend met de meest recente aanpassing door het referentielaboratorium van de Europese Unie voor Escherichia coli, inclusief verocytotoxineproducerende E. coli (VTEC), voor de detectie van STEC O104:H4.
De testresultaten kunnen ook dienen om de doeltreffendheid van de HACCP-procedures of goede hygiënepraktijken van het proces aan te tonen.
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
Voor de punten 2.1.3, 2.1.4, 2.1.5 en 2.1.9 geldt m = M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
De grenswaarden (m en M) gelden alleen voor monsters die via de destructieve methode zijn genomen. De dagelijkse gemiddelde logwaarde wordt berekend door eerst de logaritme van elk testresultaat te nemen en dan het gemiddelde van deze logaritmen te berekenen.
De grenswaarden (m en M) gelden alleen voor monsters die via de destructieve methode zijn genomen. De dagelijkse gemiddelde logwaarde wordt berekend door eerst de logaritme van elk testresultaat te nemen en dan het gemiddelde van deze logaritmen te berekenen.
De 50 monsters zijn afkomstig van tien achtereenvolgende bemonsteringen overeenkomstig de voorschriften en frequenties die in deze verordening zijn vastgesteld.
Aantal monsters waarin salmonella is aangetroffen. De c-waarde wordt opnieuw bezien in het licht van de vooruitgang met het terugdringen van de salmonellaprevalentie. Lidstaten of gebieden met een lage salmonellaprevalentie mogen al eerder lagere c-waarden hanteren.
De 50 monsters zijn afkomstig van tien achtereenvolgende bemonsteringen overeenkomstig de voorschriften en frequenties die in deze verordening zijn vastgesteld.
Aantal monsters waarin salmonella is aangetroffen. De c-waarde wordt opnieuw bezien in het licht van de vooruitgang met het terugdringen van de salmonellaprevalentie. Lidstaten of gebieden met een lage salmonellaprevalentie mogen al eerder lagere c-waarden hanteren.
Wanneer Salmonella spp. wordt geconstateerd, worden de isolaten nader geserotypeerd op Salmonella Typhimurium en Salmonella Enteritidis om te controleren of het microbiologische criterium overeenkomstig rij 1.28 van hoofdstuk 1 is nageleefd.
De 50 monsters zijn afkomstig van tien achtereenvolgende bemonsteringen overeenkomstig de voorschriften en frequenties die in deze verordening zijn vastgesteld.
Aantal monsters waarin salmonella is aangetroffen. De c-waarde wordt opnieuw bezien in het licht van de vooruitgang met het terugdringen van de salmonellaprevalentie. Lidstaten of gebieden met een lage salmonellaprevalentie mogen al eerder lagere c-waarden hanteren.
Dit criterium geldt niet voor in de detailhandel geproduceerd gehakt vlees als de houdbaarheidstermijn van het product minder dan 24 uur bedraagt.
E. coli wordt hier als indicator voor fecale verontreiniging gebruikt.
Deze criteria gelden voor separatorvlees dat is geproduceerd met behulp van de technieken bedoeld in sectie V, hoofdstuk III, punt 3, van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 van het Europees Parlement en de Raad.
E. coli wordt hier als indicator voor fecale verontreiniging gebruikt.
E. coli wordt hier als indicator voor fecale verontreiniging gebruikt.
De 50 monsters zijn afkomstig van tien achtereenvolgende bemonsteringen overeenkomstig de voorschriften en frequenties die in deze verordening zijn vastgesteld.
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
Voor de punten 2.2.1, 2.2.7, 2.2.9 en 2.2.10 geldt m = M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
Dit criterium geldt niet voor producten die bestemd zijn voor verdere verwerking in de levensmiddelenindustrie.
E. coli wordt hier als indicator voor het hygiëneniveau gebruikt.
Voor kaas die niet als voedingsbodem voor E. coli kan dienen is het aantal E. coli doorgaans het hoogst aan het begin van de rijpingsperiode, voor kaas die wel als voedingsbodem voor E. coli kan dienen normaliter aan het eind van de rijpingsperiode.
Met uitzondering van kaas wanneer de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat het product geen risico op Staphylococcus-enterotoxinen inhoudt.
Met uitzondering van kaas wanneer de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat het product geen risico op Staphylococcus-enterotoxinen inhoudt.
Met uitzondering van kaas wanneer de producent tot tevredenheid van de bevoegde autoriteiten kan aantonen dat het product geen risico op Staphylococcus-enterotoxinen inhoudt.
E. coli wordt hier als indicator voor het hygiëneniveau gebruikt.
Dit criterium geldt niet voor producten die bestemd zijn voor verdere verwerking in de levensmiddelenindustrie.
Alleen consumptie-ijs met melkingrediënten.
Er worden parallelle tests op Enterobacteriaceae en Cronobacter spp. uitgevoerd, tenzij een correlatie tussen deze micro-organismen op het niveau van de afzonderlijke installaties is vastgesteld. Als Enterobacteriaceae worden gedetecteerd in productmonsters die in een dergelijke installatie zijn getest, moet de partij op E. sakazakii worden getest. Het is de verantwoordelijkheid van de producent om tot tevredenheid van de bevoegde autoriteit aan te tonen of een dergelijke correlatie bestaat tussen Enterobacteriaceae en E. sakazakii.
1 ml inoculum wordt uitgeplaat op een petrischaal van 140 mm diameter of op drie petrischalen van 90 mm diameter.
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
n = aantal deelmonsters waaruit het monster bestaat; c = aantal deelmonsters met waarden tussen m en M.
De recentste uitgave van de norm gebruiken.
De term ‘ongepasteuriseerd’ betekent dat het sap niet is onderworpen aan pasteurisatie op basis van tijd-temperatuurcombinaties of aan andere gevalideerde processen om een gelijkwaardig bactericidaal effect op E. coli als pasteurisatie te sorteren.