Stb. 2009, 245 (wet) en Stb. 2009, 263 (inwerkingtreding).
HR, 04-10-2022, nr. 21/00492
ECLI:NL:HR:2022:1361
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
04-10-2022
- Zaaknummer
21/00492
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2022:1361, Uitspraak, Hoge Raad (Strafkamer), 04‑10‑2022; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:644
ECLI:NL:PHR:2022:644, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 05‑07‑2022
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2022:1361
Beroepschrift, Hoge Raad, 14‑11‑2021
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2022-0187
Uitspraak 04‑10‑2022
Inhoudsindicatie
Eetpiraat. Medeplegen oplichting door zich voor te doen als betalende klant en medewerkers van café-restaurant te bewegen tot verlenen van een dienst in de vorm van het serveren van eten en drinken en vervolgens zonder te betalen weg te gaan, art. 326.1 Sr. Levert het serveren van eten en drinken in café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ op? Opvatting dat het serveren van eten en drinken in café-restaurant uitsluitend kan worden aangemerkt als ‘de afgifte van enig goed’ a.b.i. art. 326.1 Sr, vindt mede gelet op wetsgeschiedenis bij art. 326.1 Sr geen steun in het recht. ‘s Hofs oordeel dat bewezenverklaard serveren van eten en drinken in café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk. Volgt verwerping.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00492
Datum 4 oktober 2022
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 3 februari 2021, nummer 21-005576-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, bij schriftuur een cassatiemiddel voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De raadsman van de verdachte heeft daarop schriftelijk gereageerd.
2. Beoordeling van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt over het oordeel van het hof dat het serveren van eten en drinken in een café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ als bedoeld in artikel 326 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) oplevert.
2.2.1
Overeenkomstig de tenlastelegging is ten laste van de verdachte in de zaak met parketnummer 08-244194-17 bewezenverklaard dat:
“hij op 20 april 2017 te Lettele tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, medewerker(s) van café-restaurant [A] , heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het serveren van eten en drinken, waarbij hij, verdachte en zijn medeverdachten, met vorenomschreven oogmerk, vals zich heeft/hebben voorgedaan als een betalende klant, waardoor die medewerkers werden bewogen tot het verlenen van genoemde dienst”.
2.2.2
Deze bewezenverklaring steunt op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van aangifte van 20 april 2017, nummer PL0600-2017179859-1, opgenomen op pagina 23 en 24 van het dossier met nummer PL0600-2017179859, inclusief fotobijlage opgenomen op pagina 27 tot en met 30 van het hiervoor genoemde dossier, voor zover inhoudende:als verklaring van [betrokkene 1]
Ik ben namens de benadeelde restaurant [A] gerechtigd tot het doen van aangifte. Op 20 april 2017 was ik aan het werk als eigenaresse in mijn restaurant [A] gelegen aan de [a-straat 1] te Lettele. Omstreeks 16.30 uur kwamen er drie mannen op het terras zitten. De drie mannen hebben op het terras gegeten en gedronken voor 93,20 euro. Ik hield de mannen in de gaten. Ik zag dat de mannen toen ze het eten net op hadden van de tafel wegrenden. Ze renden richting hun geparkeerde witte bestelauto voorzien van het kenteken [kenteken] . Ik zag dat een (1) een glas van ons vast had tijdens het rennen naar de bestelauto. Ik zag dat de mannen direct instapten en wegreden richting [b-straat] . We hebben tijdens het verblijf van deze mannen op het terras foto’s van ze gemaakt.
2. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 3 mei 2017, nummer PL0600-2017179859-6, opgenomen op pagina 31 en 32 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van [betrokkene 2]
Op 20 april 2017 zag ik een drietal mannen uit een witte bestelbus stappen. Ze hadden de bestelbus zo geparkeerd dat ze zo weg konden rijden. De drie mannen gingen zitten op het terras en we brachten ze de kleine kaart. Ze wilden niet de kleine kaart maar de grote kaart.
3. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor getuige van 3 mei 2017, nummer PL0600-2017179859-6, opgenomen op pagina 33 en 34 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
Als verklaring van [betrokkene 2]
Ik ben eigenaar van restaurant [A] , gevestigd aan de [a-straat 1] te Lettele. Ik was op donderdag 20 april 2017 werkzaam in mijn restaurant. Op donderdag 20 april 2017 kregen wij drie mannelijke gasten die buiten op het terras plaatsnamen.
Ik kreeg het verzoek van mijn vriendin voor deze drie gasten 3 varkenshazen en 3 tomatensoep voor te bereiden. Zij waren de enige gasten.
Vervolgens zag ik dat de mannen opstonden en richting de parkeerplaats liepen. Dit vond ik vreemd gedrag, aangezien de mannen de rekening nog niet betaald hadden. De openstaande rekening betreft ongeveer 100 euro. Ik zag dat de mannen wegreden. De ramen aan de zijkant waren dichtgeplakt.
4. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van 24 april 2017, nummer PL0600-2017179859-2, opgenomen op pagina 35 en 36 van het onder 1 genoemde dossier, inclusief fotobijlage opgenomen op pagina 37 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als relaas van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2]
Op maandag 24 april 2017 zaten wij in de ochtendbriefing in het politiebureau te Deventer. Wij kregen daar een drietal foto’s te zien waarbij de herkenning van degenen op de foto werd verzocht. Wij herkenden de personen onafhankelijk van elkaar.
Betrokkene A: De meest linker man, van wie het rechteraanzicht te zien is, herkennen wij als [betrokkene 3] , geboren op [geboortedatum] 1982 te [geboorteplaats] .
Betrokkene B: De middelste man, welke van voren, in zijn gezicht zichtbaar is, herkennen wij als [verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats] .
Deze beide mannen zijn bij ons ambtshalve bekend doordat wij meerdere keren met beide betrokkenen in aanraking zijn gekomen. Wij hebben de beide mannen het afgelopen jaar nog meerdere malen gezien en gesproken.
Betrokkene C: De meest rechter man, van wie het linkeraanzicht te zien is, herkennen wij als zijnde de kentekenhouder van de Citroen Berlingo voorzien van kenteken [kenteken] . Dit betreft [betrokkene 4] .
5. Een in de wettelijke vorm opgemaakt proces-verbaal van verhoor verdachte van 16 november 2017, nummer PL0600-2017179859-10, opgenomen op pagina 57 tot en met 60 van het onder 1 genoemde dossier, inclusief fotobijlage opgenomen op pagina 61 tot en met 64 van het onder 1 genoemde dossier, voor zover inhoudende:
als verklaring van verdachte [verdachte]
OV: Er is aangifte gedaan door medewerkers van het restaurant [A] aan de [a-straat 1] in Lettele. Wij hebben foto’s van de personen die op het terras zaten. Foto 1 laat ik aan verdachte zien.
V: Wie zijn dit op de foto?
A: Die kale dikke ben ik.
V: Wie staan er op foto 4?
A: Mijn broer [betrokkene 3] staat op die foto.”
2.3.1
De tenlastelegging is toegesneden op artikel 326 lid 1 Sr. Daarom moet worden aangenomen dat de in de tenlastelegging en de bewezenverklaring voorkomende woorden ‘het verlenen van een dienst’ zijn gebruikt in de betekenis die deze woorden hebben in die bepaling.
2.3.2
Artikel 326 lid 1 Sr luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
2.3.3
De memorie van toelichting bij het wetsvoorstel dat heeft geleid tot de Wet van 12 juni 2009 tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht, Wetboek van Strafvordering en enkele aanverwante wetten in verband met de strafbaarstelling van het deelnemen en meewerken aan training voor terrorisme, uitbreiding van de mogelijkheden tot ontzetting uit het beroep als bijkomende straf en enkele andere wijzigingen, Stb. 2009, 245, waarbij aan artikel 326 lid 1 Sr zijn toegevoegd de woorden ‘tot het verlenen van een dienst’, houdt onder meer het volgende in:
“Aanpassing strafbaarstelling oplichting
Artikel I onderdelen P onder 1 en R onder 2 en 3
Het openbaar ministerie heeft op grond van ervaringen in de rechtspraktijk aangegeven dat artikel 326 Sr, oplichting, op twee punten voor verbetering vatbaar is. Het onderhavige voorstel komt tegemoet aan de wens tot wijziging van artikel 326 Sr op deze punten. In de eerste plaats wordt voorgesteld ook het door een van de wettelijke oplichtingsmiddelen iemand bewegen tot het verlenen van een dienst strafbaar te stellen. (...)
Eerst enkele woorden over het eerste voorstel tot wijziging. Het openbaar ministerie constateert dat het in de praktijk met regelmaat voor komt dat iemand naar de kapper gaat, een schoonheidsbehandeling ondergaat, zich in een taxi laat vervoeren, of zich anderszins een dienst laat bewijzen, zonder daarvoor te betalen. Indien het slachtoffer tot het verlenen van de dienst is bewogen, is van strafbare oplichting geen sprake. Uit de jurisprudentie vloeit immers voort dat onder de «afgifte van een goed» niet is begrepen het (uitsluitend) verlenen van een dienst (zie o.a. HR 12 januari 1999, NJ 1999, 325).
Het openbaar ministerie ziet zich thans genoodzaakt in deze zaken van vervolging af te zien, indien tijdens het verlenen van de dienst niet ook enig goed kan worden geacht te zijn afgegeven. Het is onwenselijk dat deze vormen van oplichting niet strafbaar zijn. Het door middel van een wettelijk omschreven oplichtingsmiddel iemand bewegen tot het verlenen van een dienst is even strafwaardig als het bewegen tot de afgifte van een goed. Door het toevoegen van de zinsnede «het verrichten van een dienst» aan artikel 326 Sr vallen deze gedragingen wel onder de strafbaarstelling van oplichting.”
(Kamerstukken II 2007/08, 31386, nr. 3, p. 19-20)
2.4
Het cassatiemiddel berust op de opvatting dat het serveren van eten en drinken in een café-restaurant uitsluitend kan worden aangemerkt als ‘de afgifte van enig goed’ zoals bedoeld in artikel 326 lid 1 Sr. Deze opvatting vindt, mede gelet op de hiervoor weergegeven wetsgeschiedenis bij artikel 326 lid 1 Sr, geen steun in het recht. Het oordeel van het hof dat het bewezenverklaarde serveren van eten en drinken in een café-restaurant ‘het verlenen van een dienst’ oplevert, getuigt niet van een onjuiste rechtsopvatting en is niet onbegrijpelijk.
2.5
Het cassatiemiddel faalt.
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren M.J. Borgers en J.C.A.M. Claassens, in bijzijn van de waarnemend griffier E. Schnetz, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 oktober 2022.
Conclusie 05‑07‑2022
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Oplichting, art. 326 Sr. Eten in restaurant zonder te betalen. Falende klacht over bewezenverklaring bestanddeel 'verlenen van een dienst'. Conclusie strekt tot verwerping.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/00492
Zitting 5 juli 2022
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 3 februari 2021 door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in de zaak met parketnummer 08-244194-17 wegens primair “medeplegen van oplichting” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van drie weken.
Namens de verdachte heeft Y. Moszkowicz, advocaat te Utrecht, één middel van cassatie voorgesteld.
Het middel
3. Het middel is gericht tegen de bewezenverklaring en kwalificatie van het in de zaak met parketnummer 08-244194-17 primair tenlastegelegde. Het bevat de klacht dat het hof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het in art. 326 Sr voorkomende bestanddeel ‘het verlenen van een dienst’, althans dat het oordeel van het hof daaromtrent ontoereikend is gemotiveerd. Het middel berust op de opvatting dat het serveren van eten en drinken in een restaurant niet anders kan worden gekwalificeerd dan als ‘afgifte van een goed’.
4. Aan de verdachte is in de zaak met parketnummer 08-244194-17, na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep, primair tenlastegelegd dat:
“hij op of omstreeks 20 april 2017 te Lettele, gemeente Deventer, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, medewerker(s) van cafe-restaurant [A], heeft/hebben bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het serveren van eten en/of drinken, waarbij hij, verdachte en/of zijn medeverdachte(n), met vorenomschreven oogmerk, vals en/of listig en/of bedrieglijk en/of in strijd met de waarheid zich heeft/hebben voorgedaan als een betalende klant, waardoor die medewerker(s) werd(en) bewogen tot het verlenen van genoemde dienst”.
5. Het hof heeft hiervan bewezenverklaard dat:
“hij op 20 april 2017 te Lettele tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door het aannemen van een valse hoedanigheid, medewerker(s) van cafe-restaurant [A], heeft bewogen tot het verlenen van een dienst, te weten het serveren van eten en drinken, waarbij hij, verdachte en zijn medeverdachten, met vorenomschreven oogmerk, vals zich heeft/hebben voorgedaan als een betalende klant, waardoor die medewerkers werden bewogen tot het verlenen van genoemde dienst”.
6. Het hof heeft in zijn mondelinge uitspraak, in het proces-verbaal van de terechtzitting van 3 februari 2021, het volgende overwogen:
“Voor wat betreft het andere feit: ik kom tot bewezenverklaring van medeplegen van oplichting. Het dossier bevat de aangifte en de getuigenverklaring van [betrokkene 1]. Er zitten duidelijke foto’s in het dossier waarover ook verdachte verklaart dat hij daarop te zien is. Drie mannen gaan daar eten, staan en op rennen weg terwijl één van hen nog een glas van het restaurant in de hand heeft. Zij zijn direct in dezelfde auto ingestapt en weggereden. De mannen, waaronder verdachte, hebben een medewerkster van het restaurant bewogen tot het verlenen van een dienst. Zij hebben zich voorgedaan als betalende klant. Door aldus te handelen is het niet van betalen gekomen. Oplichting kan bewezen verklaard worden. Het is een strafbaar feit.”
7. De tenlastelegging is toegesneden op art. 326, eerste lid, Sr. Het in de tenlastelegging voorkomende begrip ‘verlenen van een dienst’ moet daarom worden geacht te zijn gebruikt in dezelfde betekenis als in die bepaling.
8. Art. 326, eerste lid, Sr luidt:
“Hij die, met het oogmerk om zich of een ander wederrechtelijk te bevoordelen, hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, iemand beweegt tot de afgifte van enig goed, tot het verlenen van een dienst, tot het ter beschikking stellen van gegevens, tot het aangaan van een schuld of tot het teniet doen van een inschuld, wordt, als schuldig aan oplichting, gestraft met gevangenisstraf van ten hoogste vier jaren of geldboete van de vijfde categorie.”
9. Het bestanddeel ‘het verlenen van een dienst’ is bij wet van 12 juni 2009 aan de delictsomschrijving toegevoegd als handeling waartoe een slachtoffer van oplichting kan worden bewogen.1.De memorie van toelichting houdt over deze toevoeging het volgende in:
“Het openbaar ministerie constateert dat het in de praktijk met regelmaat voor komt dat iemand naar de kapper gaat, een schoonheidsbehandeling ondergaat, zich in een taxi laat vervoeren, of zich anderszins een dienst laat bewijzen, zonder daarvoor te betalen. Indien het slachtoffer tot het verlenen van de dienst is bewogen, is van strafbare oplichting geen sprake. Uit de jurisprudentie vloeit immers voort dat onder de «afgifte van een goed» niet is begrepen het (uitsluitend) verlenen van een dienst […].
Het openbaar ministerie ziet zich thans genoodzaakt in deze zaken van vervolging af te zien, indien tijdens het verlenen van de dienst niet ook enig goed kan worden geacht te zijn afgegeven. Het is onwenselijk dat deze vormen van oplichting niet strafbaar zijn. Het door middel van een wettelijk omschreven oplichtingsmiddel iemand bewegen tot het verlenen van een dienst is even strafwaardig als het bewegen tot de afgifte van een goed. Door het toevoegen van de zinsnede «het verrichten van een dienst» aan artikel 326 Sr vallen deze gedragingen wel onder de strafbaarstelling van oplichting.”2.
10. Het kenmerk van de ‘klassieke’ vorm van oplichting als bedoeld in art. 326, eerste lid, Sr is – kort gezegd – dat iemand door middel van een bepaald oplichtingsmiddel een slachtoffer beweegt tot het afstaan van een bepaald goed, bijvoorbeeld een geldbedrag. Uit de hiervoor geciteerde wetsgeschiedenis blijkt dat de toevoeging aan art. 326, eerste lid, Sr is bedoeld om ook gevallen waarin enkel is bewogen tot het verlenen van een dienst onder de reikwijdte van de strafbepaling te brengen. Het is evenwel denkbaar dat er in voorkomende gevallen sprake is van een verleende dienst die afgifte van een goed met zich brengt, zodat zowel is bewogen tot het ‘verlenen van een dienst’ als tot ‘afgifte van een goed’. In dergelijke gevallen waarin de delictsomschrijving een aantal alternatief geformuleerde bestanddelen noemt, is de bewezenverklaring van een van die alternatieven voldoende om tot een kwalificatie van oplichting te komen.3.
11. Zoals hiervoor al is opgemerkt, berust het middel op de opvatting dat het serveren van eten en drinken in een restaurant niet anders kan worden gekwalificeerd dan als ‘afgifte van een goed’. Gelet op het voorgaande is die opvatting onjuist. In een restaurant gaat het immers niet alleen om het afgeven van goederen, te weten maaltijden en dranken, aan de gasten. Ook een klantvriendelijke bejegening, het inschenken van dranken door het barpersoneel, het bereiden van de maaltijden door de kok en het serveren van die maaltijden en dranken bij de gasten aan tafel zijn allemaal onmiskenbaar onderdeel van een restaurantbezoek. Deze vormen van service, die tevens zijn verwerkt in de prijs van de maaltijden en dranken, zijn naar mijn oordeel aan te merken als diensten. Het oordeel van het hof dat het serveren van eten en drinken het verlenen van een dienst oplevert, getuigt daarmee niet van een onjuiste rechtsopvatting. Nu op dit punt in hoger beroep verder geen verweer is gevoerd, is het oordeel van het hof ook toereikend gemotiveerd, zodat het middel tevergeefs is voorgesteld.
Slotsom
12. Het middel faalt.
13. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
14. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 05‑07‑2022
Vgl. ECLI:NL:PHR:2016:273, onder 20 voor een geval waarin het hof twee verschillende oplichtingsmiddelen had bewezenverklaard en waarin de niet begrijpelijke bewezenverklaring van een van die oplichtingsmiddelen volgens mijn ambtgenoot Spronken niet tot cassatie hoefde te leiden, omdat één oplichtingsmiddel op zichzelf voldoende is voor een bewezenverklaring van oplichting. De Hoge Raad verwierp het cassatieberoep in deze zaak met een beroep op art. 81 RO.
Beroepschrift 14‑11‑2021
Aan de Hoge Raad der Nederlanden
T.a.v. de strafadministratie
Postbus 20303
2500 EH 's‑Gravenhage
CASSATIESCHRIFTUUR
Hoge Raad der Nederlanden
Schriftuur houdende middelen van cassatie van: mr. Y. Moszkowicz
In de zaak van: [requirant], zaaknummer:S 21/00492
Geeft eerbiedig te kennen:
De heer [requirant], geboren op [geboortedatum] 1989 te [geboorteplaats], requirant van cassatie, hierna te noemen: ‘requirant’, voor deze aangelegenheid domicilie kiezende te (3512 AM) Utrecht, aan de Voorstraat 2, ten kantore van Moszkowicz Advocaten Utrecht, van welk kantoor mr. Y. Moszkowicz als zijn raadsman optreedt, die door hem bepaaldelijk is gemachtigd deze cassatieschriftuur te ondertekenen en in te dienen, dat requirant als verzoeker tot cassatie van een hem betreffend arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, uitgesproken op 3 februari 2021 onder parketnummer 21-005576-19 de navolgende middelen van cassatie voordraagt:
Middel I
Het recht is geschonden en/of naleving is verzuimd van op straffe van nietigheid in acht te nemen vormvoorschriften. Meer in het bijzonder zijn geschonden artikel 326 Wetboek van Strafrecht alsmede de artikelen 359 en 415 Wetboek van doordat het gerechtshof een onjuiste uitleg heeft gegeven aan het in art. 326 Sr voorkomende bestanddeel ‘het verlenen van een dienst’ althans is dat oordeel niet op begrijpelijke wijze dan wel ontoereikend gemotiveerd. Weshalve 's hofs arrest in zoverre niet naar de eis van de wet met redenen is omkleed.
Toelichting
Het Hof heeft de kennelijk na een vordering nadere omschrijving tenlastelegging ex art 314a Sv toegevoegde oplichting, meer specifiek het ‘aannemen van de hoedanigheid van een betalende klant’ alsmede het ‘verlenen van een dienst’ bewezen verklaard en requirant veroordeel voor het plegen van medeplegen een oplichting. De overweging van het hof luidt als volgt;
‘Voor wat betreft het andere feit kom ik tot een bewezenverklaring van medeplegen van oplichting. Het dossier bevat de aangifte en de getuigenverklaring van [betrokkene 1]. Er zitten duidelijke foto 's in het dossier waarover ook verdachte verklaart dat hij daarop te zien is. Drie mannen gaan daar eten, staan op en rennen weg terwijl één van hen nog een glas van het restaurant in de hand heeft. Zij zijn direct in dezelfde auto ingestapt en weggereden. De mannen, waaronder verdachte, hebben een medewerker van het restaurant bewogen tot het verlenen van een dienst. Zij hebben zich voorgedaan als betalende klant. Door aldus te handelen is het niet van betalen gekomen. Oplichting kan bewezen verklaard worden. Het is een strafbaar feit.’
Serveren van eten en drinken is geen verleende dienst
Het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door het serveren van eten en drinken te kwalificeren als het verlenen van een dienst. Immers, het serveren van eten en drinken is zowel feitelijk, alsmede naar de in het maatschappelijk verkeer geldende normen alsmede in (strafrechtelijk) juridische zin, afgifte van een goed. In de wetsgeschiedenis van art. 326 Sr. worden als voorbeeld van dienstverlening genoemd o.a. het bezoek aan de kapper of de schoonheidsspecialiste en het zich laten vervoeren in een taxi, aldus de Memorie van toelichting.1. De betreffende voorbeelden zijn inderdaad klassieke dienstverlenende beroepen, er wordt een handeling verricht waarvoor de betaling van de tegenprestatie wordt verlangd. Een taxirit, een nieuwe coupe noch een behandeling bij een schoonheidsspecialiste kunnen worden ‘afgegeven’. Het zijn immers geen overdraagbare goederen. Een maaltijd al dan niet verpakt of opgediend op een bord danwel een drankje nog in fles of uitgeschonken in een glas, dat maakt geen verschil-, kunnen wél worden weggenomen. Een restaurant verkoopt maaltijden en dranken, niet de service. Vergelijk daarbij ook de ontwikkeling van de jurisprudentie van het bestanddeel ‘goed’.2.
Het door een serveerster of ober serveren van een maaltijd of drankje kan derhalve niet anders worden gekwalificeerd als de afgifte van een goed, waartoe deze -al dan niet is bewogen door hetzij door het aannemen van een valse naam of van een valse hoedanigheid, hetzij door listige kunstgrepen, hetzij door een samenweefsel van verdichtsels, maar dat laatste is een andere discussie. Naar het oordeel van requirant getuigt de kwalificatie zijdens het hof van het serveren van een maaltijd of drank, als het verlenen van een dienst derhalve van een onjuiste rechtsopvatting, althans is 's‑Hofs oordeel dienaangaande zonder nadere motivering, die ontbreek onbegrijpelijk.
Redenen waarom het bestreden arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Zwolle, uitgesproken op 3 februari 2021 onder parketnummer 21-005576-19, niet in stand kan blijven.
Utrecht, 14 november 2021
Y.Moszkowicz
Voetnoten
Voetnoten Beroepschrift 14‑11‑2021
HR 31 januari 2012, NJ 2012/536 met annotatie van N. Keijzer.