Zie rov. 3.1-3.2 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017.
HR, 09-03-2018, nr. 17/02755
ECLI:NL:HR:2018:314
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-03-2018
- Zaaknummer
17/02755
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2018:314, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 09‑03‑2018; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie, Beschikking)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:1423, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2017:1423, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 15‑12‑2017
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2018:314, Gevolgd
- Vindplaatsen
PFR-Updates.nl 2018-0079
Uitspraak 09‑03‑2018
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. Verdeling draagkracht onderhoudsplichtige over kinderen uit verschillende relaties. (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, NJ 2017/82)
Partij(en)
9 maart 2018
Eerste Kamer
17/02755
LZ/EE
Hoge Raad der Nederlanden
Beschikking
in de zaak van:
[de vrouw],wonende te [woonplaats],
VERZOEKSTER tot cassatie,
advocaat: mr. P.S. Kamminga,
t e g e n
[de man],wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. de beschikking in de zaak 289814 FZ RK 15-2279 van de rechtbank Gelderland van 2 mei 2016;
b. de beschikking in de zaak 200.196.323 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017.
De beschikking van het hof is aan deze beschikking gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen de beschikking van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. Het cassatierekest is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geen verweerschrift ingediend.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
3. Beoordeling van het middel
3.1
In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan.
(i) De vrouw en de man zijn de ouders van een zoon, geboren in 2010.
(ii) De man heeft erkend dat hij de verwekker is van de zoon.
(iii) De rechtbank Amsterdam heeft de door de man te betalen alimentatie ten behoeve van de zoon vastgesteld op € 25,-- per maand.
3.2.1
In dit geding verzoekt de vrouw wijziging van de hiervoor in 3.1 onder (iii) bedoelde kinderalimentatie. De rechtbank heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 91,-- per maand.
3.2.2
Het hof heeft de kinderalimentatie vastgesteld op € 100,-- per maand. Het heeft, samengevat, het volgende overwogen.
De man stelt dat de voor de zoon beschikbare draagkracht mede wordt bepaald door de onderhoudsplicht voor zijn vijf kinderen uit eerdere en latere relaties en dat zijn draagkracht door zes gedeeld dient te worden.
Hoewel de man niet met stukken heeft gestaafd hoeveel hij bijdraagt aan het levensonderhoud van de vijf andere kinderen en geen financiële gegevens betreffende de draagkracht van hun moeders in het geding heeft gebracht, acht het hof het aannemelijk dat de man bijdraagt in het levensonderhoud van de andere kinderen. Gelet op de hoogte van de draagkracht van de man en het feit dat hij onderhoudsplichtig is ten opzichte van zes kinderen, acht het hof het redelijk om de draagkracht van de man gelijkelijk over zijn zes kinderen te verdelen. (rov. 5.9)
3.3.1
Het middel klaagt dat het hof heeft blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de draagkracht van de man ten opzichte van de zoon berekend wordt door die draagkracht gelijkelijk te verdelen over zijn zes kinderen, zonder rekening te houden met de bijdragen die de man feitelijk voor deze kinderen betaalt en zonder rekening te houden met het feit dat de moeders van deze kinderen ook onderhoudsplichtig zijn. Het middel klaagt voorts dat het hof zonder nadere motivering ervan heeft afgezien nader onderzoek te verrichten naar de bijdragen die de man betaalt aan de vijf andere kinderen en naar de draagkracht van de andere moeders.
3.3.2
Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens kinderen uit verschillende relaties, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte.
Indien een ouder verschillende relaties is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust of kan rusten. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere of latere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder (vgl. HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295, NJ 2012/498).
Voor de beantwoording van de vraag welk deel van de draagkracht van de man beschikbaar is voor de zoon, is derhalve van belang hoe hoog de behoefte is van de kinderen uit de andere relaties en of de moeders van deze kinderen een eigen inkomen hebben zodat zij dienen bij te dragen in de kosten van hun kind(eren) uit de relatie met de man (vgl. HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, NJ 2017/82, rov. 3.3.2).
3.3.3
Nu het hof heeft geoordeeld dat de draagkracht van de man gelijkelijk over de zes kinderen moet worden verdeeld, zonder dat het de behoefte van de vijf andere kinderen en de draagkracht van hun moeders in zijn overwegingen heeft betrokken, heeft het hof hetzij blijk gegeven van een onjuiste rechtsopvatting, hetzij zijn oordeel onvoldoende gemotiveerd. Het middel slaagt derhalve.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
vernietigt de beschikking van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 14 maart 2017;
verwijst het geding naar het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ter verdere behandeling en beslissing.
Deze beschikking is gegeven door de raadsheren A.M.J. van Buchem-Spapens, als voorzitter, M.J. Kroeze en H.M. Wattendorff, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer T.H. Tanja-van den Broek op 9 maart 2018.
Conclusie 15‑12‑2017
Inhoudsindicatie
Kinderalimentatie. Verdeling draagkracht onderhoudsplichtige over kinderen uit verschillende relaties. (HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, NJ 2017/82)
Zaaknr: 17/02755
Mr. P. Vlas
Zitting: 15 december 2017 (bij vervroeging)
Conclusie inzake:
[de vrouw]
tegen
[de man]
Deze zaak heeft betrekking op de vraag of de kinderalimentatie juist is berekend door het voor onderhoud beschikbare bedrag gelijkelijk te verdelen tussen de zes kinderen van de man waarvoor hij onderhoudsplichtig is.
1. Feiten1. en procesverloop
1.1 In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan. [de vrouw] (hierna: de vrouw) en [de man] (hierna: de man) zijn de ouders van [de zoon] (hierna: [de zoon]), geboren op [geboortedatum] 2010 te [geboorteplaats]. De man heeft erkend dat hij de verwekker van [de zoon] is.
1.2 Bij beschikking van 20 juni 2012 heeft de rechtbank Amsterdam de bijdrage van de man in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] op € 25,-- per maand vastgesteld. Deze bijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2015 ingevolge de wettelijke indexering € 25,87 per maand.
1.3 Bij verzoekschrift van 7 september 2015 heeft de vrouw zich gewend tot de rechtbank Gelderland en verzocht de alimentatie voor [de zoon] te wijzigen en vast te stellen op € 253,74 per maand met ingang van 1 augustus 2015.
1.4 Bij beschikking van 2 mei 2016 heeft de rechtbank de voormelde beschikking van de rechtbank Amsterdam gewijzigd en de alimentatie voor [de zoon] met ingang van 1 oktober 2015 vastgesteld op € 91,- per maand en het meer of anders verzochte afgewezen.
1.5 De vrouw heeft tegen de beschikking van de rechtbank Gelderland hoger beroep ingesteld bij het hof Arnhem-Leeuwarden en het hof verzocht de bestreden beschikking te vernietigen en opnieuw beschikkende de alimentatie voor [de zoon] met ingang van 1 augustus 2015 vast te stellen op € 235,-- per maand.
1.6 Bij beschikking van 14 maart 2017 heeft het hof de bestreden beschikking vernietigd. Daartoe heeft het hof, kort samengevat, het volgende overwogen. De bij de bestreden beschikking vastgestelde behoefte van [de zoon] is niet in geschil en staat daarmee vast op € 260,- per maand (rov. 5.2). Bij het bepalen van het aandeel van de man in de behoefte van het kind dient de draagkracht van alle onderhoudsplichtigen en de verhouding waarin een ieder tot het kind staat in de beoordeling te worden betrokken (rov. 5.3). Voor de bepaling van de draagkracht van de vrouw gaat het hof uit van haar feitelijke inkomenssituatie. De vrouw heeft een inkomen rond bijstandsniveau. Haar draagkracht ten behoeve van de betaling van een bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [de zoon] wordt, conform de aanbeveling in het Rapport Alimentatienormen en de bijbehorende draagkrachttabel 2015, vastgesteld op € 25,- per maand (rov. 5.5). Het netto besteedbaar inkomen van de man is uitgangspunt bij de bepaling van zijn draagkracht. Het hof stelt onder de gegeven omstandigheden en op basis van de gedingstukken het netto besteedbaar inkomen van de man vast op € 2470,-, zodat de man over een draagkracht van (afgerond) € 598,- per maand beschikt, volgens de formule 70% (NBI-(0,3 x NBI + 875) (rov. 5.6-5.8). De man heeft gesteld dat de voor [de zoon] beschikbare draagkracht mede wordt bepaald door de onderhoudsplicht voor zijn vijf andere kinderen uit eerdere en latere relaties en dat zijn draagkracht door zes gedeeld dient te worden. De vrouw heeft gesteld dat de man voor geen enkel kind een vaste bijdrage betaalt, behalve voor [de zoon], en dat daarom met de andere kinderen van de man geen rekening dient te worden gehouden. Het hof houdt rekening met alle kinderen voor wie de man onderhoudsplichtig is. Hoewel de man niet met stukken heeft gestaafd hoeveel hij aan levensonderhoud voor de andere kinderen bijdraagt en geen financiële gegevens betreffende de draagkracht van hun moeders in het geding heeft gebracht, acht het hof het aannemelijk dat de man – hoewel mogelijk niet voor elk van de kinderen structureel – bijdraagt aan hun levensonderhoud. Gelet op de hoogte van de draagkracht van de man en het feit dat hij onderhoudsplichtig is ten opzichte van zes kinderen, ziet het hof daarin aanleiding en acht het hof het redelijk om de draagkracht van de man gelijkelijk over zijn zes kinderen te verdelen (rov. 5.9). De alimentatie voor [de zoon] heeft het hof conform de draagkracht van de man vastgesteld op € 100,-- per maand (rov. 5.10).
1.7 De vrouw heeft tegen de beschikking van het hof (tijdig) cassatieberoep ingesteld. De man heeft geen verweerschrift ingediend.
2. Bespreking van het cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 5.9 van de bestreden beschikking. Het middel klaagt dat het hof blijk heeft gegeven van een onjuiste rechtsopvatting door te oordelen dat de draagkracht van de man ten opzichte van [de zoon] berekend wordt door deze gelijkelijk te verdelen over zijn zes kinderen, zonder rekening te houden met de bijdragen die de man feitelijk voor deze kinderen betaalt en zonder rekening te houden met het feit dat de moeders van deze kinderen ook onderhoudsplichtig zijn. Volgens het middel moet indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, niet alleen rekening worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen een zelfde verplichting rust of kan rusten. De bijdrageplicht van die andere ouder kan mede van invloed zijn op het voor een kind uit een andere relatie beschikbare deel van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder, aldus het middel (onder 2.4).2.Het middel (onder 2.9) klaagt voorts dat het hof zonder nadere motivering ervan heeft afgezien nader onderzoek te verrichten naar de bijdragen die de man betaalt aan de vijf andere kinderen en naar de draagkracht van de andere moeders.3.
2.2
Bij de beoordeling van het middel dient het volgende in aanmerking te worden genomen. Op grond van art. 1:397 lid 2 BW geldt dat indien meerdere personen op grond van bloed- of aanverwantschap tot het verstrekken van levensonderhoud verplicht zijn, de omvang van ieders verplichting afhangt van de omstandigheden van het geval, in het bijzonder van ieders draagkracht en de bijzondere verhouding waarin een ieder staat tot de tot onderhoud gerechtigde. Op grond van art. 1:404 lid 1 BW zijn ouders verplicht naar draagkracht te voorzien in de kosten van verzorging en opvoeding van hun minderjarige kinderen. De bijdrageverplichting van een onderhoudsplichtige wordt mede beïnvloed door de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen.4.
2.3
Het is vaste rechtspraak van de Hoge Raad dat een redelijke wetstoepassing meebrengt dat wanneer iemand onderhoudsverplichtingen heeft jegens (minderjarige) kinderen uit verschillende relaties, terwijl zijn draagkracht niet voldoende is om aan die verplichtingen volledig te voldoen, het voor onderhoud beschikbare bedrag tussen die kinderen wordt verdeeld, in beginsel gelijkelijk tenzij bijzondere omstandigheden tot een andere verdeling aanleiding geven, zoals bijvoorbeeld het geval kan zijn bij een duidelijk verschil in behoefte. Uw Raad heeft overwogen dat een andere opvatting tot gevolg zou hebben dat toevallige omstandigheden bepalen welk van de kinderen bij de anderen wordt achtergesteld, of zelfs dat de onderhoudsplichtige het in de hand heeft een of meer van zijn kinderen bij de anderen achter te stellen – omdat immers wel de onderhoudsplichtige maar niet de onderhoudsgerechtigde de mogelijkheid heeft wijziging van de andere bijdragen te verzoeken – hetgeen uit oogpunt zowel van rechtszekerheid als van billijkheid onaanvaardbaar is.5.
2.4
Tegen de achtergrond dat de bijdrageverplichting mede wordt beïnvloed door de draagkracht van andere onderhoudsplichtigen, heeft de Hoge Raad in het kader van de beoordeling of een onderhoudsplichtige inderdaad onvoldoende draagkracht heeft, in lijn met eerdere rechtspraak als volgt overwogen:
‘Indien een ouder een nieuwe relatie is aangegaan waaruit kinderen zijn geboren, dan zal niet alleen rekening moeten worden gehouden met het feit dat die ouder verplicht is om bij te dragen in de kosten van de verzorging en opvoeding van die kinderen, maar ook met het feit dat op de andere ouder van die kinderen eenzelfde verplichting rust of kan rusten. Aldus kan de bijdrageverplichting van die andere ouder mede van invloed zijn op het voor een kind uit een eerdere relatie beschikbare gedeelte van de draagkracht van de jegens dat kind onderhoudsplichtige ouder (HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3643, NJ 2005/379 en HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295, NJ 2012/498)’.6.
2.5
In de genoemde beschikking van 13 juli 2012 heeft de Hoge Raad nog het volgende overwogen:
‘Indien de rechter niet de beschikking krijgt over de voor de berekening van de draagkracht van de andere ouder van de kinderen uit de andere relatie benodigde gegevens, staat het hem vrij die draagkracht te schatten aan de hand van de hem wel ter beschikking staande gegevens, en daarbij, gelet op art. 21 en 22 Rv., rekening te houden met het feit dat de benodigde gegevens niet verstrekt zijn en met de eventuele verklaring die daarvoor is gegeven. Indien de andere ouder geacht moet worden in eigen levensonderhoud te voorzien, kan de rechter in dat geval, zonder nader onderzoek naar diens draagkracht, ervan uitgaan dat die andere ouder ten minste voor de helft bijdraagt in de behoefte van die kinderen’.7.
2.6
Uit de rechtspraak volgt voorts dat indien er meerdere kinderen uit verschillende relaties zijn jegens wie een onderhoudsverplichting bestaat, het bij de bepaling van de beschikbare draagkracht niet relevant is of de alimentatie per kind al dan niet is vastgesteld.8.De rechter dient de desbetreffende bijdrage vast te stellen op het bedrag dat hij zou hebben bepaald, indien hij mede te oordelen zou hebben gehad over de vaststelling van de andere bijdragen met inachtneming van de hierboven genoemde maatstaf.
2.7
Ik stel voorop dat in het cassatiemiddel geen klacht is gericht tegen de overweging van het hof in rov. 5.9 van de bestreden beschikking dat de vrouw niet meer betwist dat de man zes kinderen heeft en hij een onderhoudsplicht heeft jegens deze kinderen. Evenmin wordt het oordeel van het hof bestreden dat (i) de behoefte van [de zoon] van € 260,- per maand vaststaat (rov. 5.2), (ii) de draagkracht van de vrouw € 25,- per maand is (rov. 5.5) en (iii) de man beschikt over een draagkracht van € 598,- per maand (rov. 5.8).
2.8
Het hof heeft in rov. 5.9 overwogen dat, gelet op de hoogte van de draagkracht van de man en het feit dat hij onderhoudsplichtig is ten opzichte van zes kinderen, het hof het redelijk acht dat de draagkracht gelijkelijk over de zes kinderen wordt verdeeld. In dit oordeel ligt besloten dat het hof het aannemelijk acht dat de draagkracht van de man niet voldoende is om aan de onderhoudsverplichtingen jegens zijn zes kinderen volledig te voldoen. Gelet op de hierboven genoemde rechtspraak van de Hoge Raad, heeft het hof blijk van een onjuiste opvatting gegeven door, zonder de bijdrageverplichtingen van de andere moeders en de daarmee samenhangende behoefte van de andere kinderen te onderzoeken en vast te stellen, te oordelen dat de draagkracht van de man niet voldoende is om aan de onderhoudsverplichtingen jegens alle zes kinderen volledig te voldoen en dat de draagkracht gelijkelijk over de zes kinderen dient te worden verdeeld. De vrouw heeft in dit verband immers in haar beroepschrift aangevoerd dat zij belang heeft bij verifieerbare en recente financiële gegevens aangezien de draagkracht van de man simpelweg gelijkelijk onder de minderjarige kinderen wordt verdeeld.9.In dit kader wijs ik er op dat indien bijvoorbeeld het aandeel van de man in de behoefte van één van de kinderen lager dan € 100,- zou zijn, er een groter gedeelte aan draagkracht beschikbaar zou zijn voor de andere kinderen. De bijdrageverplichtingen van de andere moeders kunnen mede van invloed zijn op het voor [de zoon] beschikbare gedeelte van de draagkracht van de man. Dat de man geen vast bedrag aan alimentatie voor de andere kinderen betaalt is niet relevant bij de beoordeling of de draagkracht van de man al dan niet ontoereikend is om aan zijn onderhoudsverplichtingen jegens alle kinderen volledig te voldoen, waarbij ik volsta met een verwijzing naar 2.6 van deze conclusie.
2.9
Voor zover in het bestreden oordeel een schatting van de draagkracht en de daarmee samenhangende bijdrageverplichtingen van de andere moeders in de behoefte van de andere kinderen besloten ligt, is het oordeel naar mijn mening onvoldoende gemotiveerd, aangezien het hof in rov. 5.9 enkel de hoogte van de draagkracht van de man heeft genoemd en het feit dat de man onderhoudsplichtig is ten opzichte van zes kinderen.
2.10
De slotsom is dat het middel slaagt.
3. Conclusie
De conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden beschikking en tot verwijzing.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 15‑12‑2017
Het middel verwijst hierbij naar HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, NJ 2017/82.
Het middel verwijst hierbij naar HR 13 juli 2012, ECLI:NL:HR:2012:BX1295, NJ 2012/498, m.nt. S.F.M. Wortmann.
Zie o.m. S.F.M. Wortmann, GS Personen- en familierecht, art. 1:404 BW, aant. 2A. Zie ook o.m. HR 13 juli 2012, reeds aangehaald, rov. 3.4.1.
HR 13 december 1991, ECLI:NL:HR:1991:ZC0451, NJ 1992/178, rov. 3.3, laatstelijk herhaald in HR 3 februari 2017, ECLI:NL:HR:2017:157, NJ 2017/82, rov. 3.3.2.
HR 3 februari 2017, reeds aangehaald, rov. 3.3.2.
HR 13 juli 2012, reeds aangehaald, rov. 3.4.2.
Zie in dit verband HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AS3643, NJ 2005/379, m.nt. S.F.M. Wortmann, rov. 3.3.2. en HR 13 december 1991, reeds aangehaald, rov. 3.3.
Beroepschrift zijdens de vrouw, processtuk nr. 8.