De voetnoten heb ik weggelaten.
HR, 11-04-2023, nr. 21/05401
ECLI:NL:HR:2023:549
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
11-04-2023
- Zaaknummer
21/05401
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:549, Uitspraak, Hoge Raad, 11‑04‑2023; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:191
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:4383
ECLI:NL:PHR:2023:191, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑02‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:549
- Vindplaatsen
Uitspraak 11‑04‑2023
Inhoudsindicatie
Ontucht met 15-jarig meisje door 28-jarige verdachte (meermalen gepleegd), art. 245 Sr. 1. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv (unus testis). Vinden verklaringen van aangeefster voldoende steun in ander bewijsmateriaal? 2. Afwijzing van ttz. in hoger beroep gedane voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek op de grond dat gevraagd onderzoek niet noodzakelijk wordt geacht voor volledigheid van onderzoek. HR: art. 81.1 RO.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/05401
Datum 11 april 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 22 december 2021, nummer 23-000409-20, in de strafzaak
tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
1. Procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De schriftuur is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De advocaat-generaal D.J.M.W. Paridaens heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
2. Beoordeling van de cassatiemiddelen
De Hoge Raad heeft de klachten over de uitspraak van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van die uitspraak. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad verwerpt het beroep.
Dit arrest is gewezen door de vice-president J. de Hullu als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en M. Kuijer, in bijzijn van de waarnemend griffier J.D.M. Hart, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 11 april 2023.
Conclusie 21‑02‑2023
Inhoudsindicatie
Conclusie AG. Zedenzaak. Bewijsminimum, art. 342.2 Sv. AG is van mening dat hof resultaten van DNA-onderzoek aan onderbroek kon aanmerken als steunbewijs voor verklaring van slachtoffer. Ook tweede middel over afwijzing van drietal voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek, faalt volgens de AG. Conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer21/05401
Zitting 21 februari 2023
CONCLUSIE
D.J.M.W. Paridaens
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
hierna: de verdachte.
Inleiding
De verdachte is bij arrest van 22 december 2021 door het gerechtshof Amsterdam wegens “met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd” veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren, met aftrek van voorarrest. Voorts heeft het hof beslist op de vordering van de benadeelde partij en aan de verdachte een schadevergoedingsmaatregel opgelegd, een en ander zoals nader bepaald in het arrest.
Namens de verdachte heeft F.T.C. Dölle, advocaat te Amsterdam, twee middelen van cassatie voorgesteld.
Het eerste middel klaagt over het oordeel van het hof dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv, althans over de motivering van de bewezenverklaring. Het tweede middel klaagt over de afwijzing door het hof van ter terechtzitting gedane voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek. Voordat ik de middelen inhoudelijk bespreek, geef ik eerst de bewezenverklaring, de bewijsmiddelen en de bewijsmotivering weer.
Bewezenverklaring en bewijsconstructie
4. Het hof heeft ten laste van de verdachte bewezenverklaard dat:
“hij in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 in de gemeente [plaats] met [slachtoffer] , geboren op 09 april 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [slachtoffer] , te weten;
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [slachtoffer] , en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [slachtoffer] , en
- het likken van/in de vagina van die [slachtoffer] .”
5. Deze bewezenverklaring heeft het hof doen steunen op de volgende bewijsmiddelen:
“1. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 17 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerd pagina’s 43 t/m 52).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 januari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [slachtoffer] :
V: Je moeder is van 22 augustus tot 4 september 2017 op vakantie gegaan. Kun jij vertellen hoe het tussen jou en [verdachte] is gegaan in deze periode?
A: Hij vroeg wanneer hij mij kon zien. Ik ben toen naar zijn woning gaan. Hij vroeg mij of ik meeging naar zijn slaapkamer. [verdachte] ging toen in mijn vagina met zijn penis. We kletsen wat en daarna begon hij opnieuw. Hij deed mijn onderbroek weer uit en ging weer met zijn penis in mijn vagina. We gingen toen weer half aangekleed naar de woonkamer. Hij vroeg mij of ik het een keer zonder condoom wilde proberen. We probeerden het zonder condoom. Ongeveer twee dagen later heb ik [verdachte] weer gezien. Hij had gezegd dat hij met zijn broer [betrokkene 1] naar Spanje zou gaan. Hij vroeg of ik hem nog gedag wilde zeggen. Hij vroeg of ik mee wilde gaan naar zijn slaapkamer. Ik was toen ongesteld en zei dit ook tegen hem. [betrokkene 1] was toen ook in de woning. Dat voelde ongemakkelijk. Toen [betrokkene 1] weg was vroeg [verdachte] of ik hem wilde pijpen. Ik wilde hem niet teleurstellen. Ik heb hem toen gepijpt. Vanaf het moment dat ik hem had gepijpt, heeft hij mij gevingerd en gebeft en hebben wij geslachtsgemeenschap gehad.
V: Wat is beffen?
A: Dat is met zijn mond op mijn vagina.
V: Wat kun je vertellen over de andere keren dat je seks had met [verdachte] ?
A: De laatste twee keer gebeurde het in de woonkamer en dat was op zijn initiatief.
V: In het informatief gesprek heb je verteld dat de laatste keer dat je seks met [verdachte] hebt gehad op 18 september 2017 is geweest in de woonkamer bij [verdachte] . Je moeder lag ook in de woonkamer. Vertel daar eens alles over hoe dit is gebeurd?
A: [verdachte] kwam toen achter mij liggen en hij begon aan mij te zitten. Hij fluisterde in mijn oor dat ik mijn pyjamashort en onderbroekje uit moest doen. Ik heb deze naar beneden gedaan. [verdachte] is toen met zijn penis in mijn vagina gegaan. Hij is ergens achter mij klaargekomen. Mijn moeder heeft niets gemerkt. Als zij wakker zou worden zou zij het gelijk weten. Ik heb mijn broekje en onderbroekje dat ik als laatst heb gedragen aan de politie afgegeven. Daar moeten sporen op zitten. Er moeten spermasporen op zitten van de laatste keer dat ik seks met [verdachte] heb gehad op de bank in de woonkamer. Ik had de kleren nog niet gewassen.
2. Een proces-verbaal van verhoor van een getuige door de Raadsheer-Commissaris bij het gerechtshof Amsterdam, van 20 januari 2021 in de onderhavige strafzaak.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer] :
Tijdens het informatieve gesprek dat je bij de politie had op 22 september 2017 heb je een korte broek en een slip aan de politie overhandigd; waren die van jou?
Ja.
[verdachte] was (het hof begrijpt: op 18 september 2017) buiten mij klaargekomen. Ik voelde dat mijn slip nat was.
De keren dat we seks hadden was allemaal bij hem thuis. Ik ben toen twee keer tussendoor naar hem toegegaan: We hadden toen geslachtsgemeenschap. Ik heb [verdachte] ook gepijpt.
3. Een proces-verbaal van aangifte van 15 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (doorgenummerd pagina’s 35 t/m 42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 november 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 2] :
Zij deed aangifte namens [slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , en verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op de [a-straat 1] , [postcode] [plaats] tussen 31 juli 2017 en 22 september 2017.
Ik was op vakantie van 22 augustus tot 4 september. [slachtoffer] heeft mij verteld dat zij 8 keer seks heeft gehad met [verdachte] tussen de aanvang van mijn vakantie en 20 september 2017. Tegen haar vriendin [betrokkene 3] heeft zij bijna alles verteld. De seks heeft bij [verdachte] thuis plaatsgevonden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 29 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (doorgenummerd pagina’s 70 t/m 74).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [betrokkene 3] :
Ik weet niet meer de datum dat [slachtoffer] mij vertelde over wat er tussen [verdachte] en haar was gebeurd. Maar wij waren op excursie in Leiden. Het was de bedoeling dat wij naar verschillende musea zouden gaan, maar wij zijn in de Hortus gebleven en daar heeft ze mij alles verteld. Zij was naar [verdachte] geweest en had voor de eerste keer seks gehad.
Later hadden zij een laptop voor het hoofd van haar moeder gezet, zodat haar moeder niets zou zien wanneer zij wakker zou worden. In die kamer stonden twee banken. Haar moeder sliep op de ene bank en zij zouden op de bank er tegenover seks gehad hebben. Ik zag dat ze blij en verliefd was toen ze het mij vertelde. Zij vertelde over het pijpen. “Zijn hotdog eten”. Hij stuurde dan via Instagram de vraag “Do you want toe eat my hotdog?”. Ze hebben het bij hem thuis gedaan en ook wel meerdere keren per dag.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerd pagina’s 75 t/m 78).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 juli 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 4] :
V: Heb jij gezien wat voor omgang [verdachte] had met [slachtoffer] toen [betrokkene 2] op vakantie was?
A: Ik heb één beeld dat ik een keer naar [verdachte] ging en dat [slachtoffer] bij hem in de woning was. Ze kwam, dacht ik, een paar spullen halen.
6. Een proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal van 19 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (pagina 121).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In mijn aanwezigheid werd op dinsdag 19 juni 2018 door de arts [betrokkene 5] van de verdachte [verdachte] , wangslijmvlies afgenomen. Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel.
Voornaam: [verdachte]
Achternaam: [verdachte]
Geboortedatum: [geboortedatum] -1989
[…]
7. Een proces-verbaal vervolg relaas onderzoek nummer 12 van 28 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 111-113)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Zoals in een eerder, en reeds ingezonden, relaas proces-verbaal is gerelateerd is erop 19 juni 2018, DNA (wangslijmvlies) afgenomen van de verdachte:
[verdachte] , geboren op [geboortedatum] 1989.
Aanleiding hiertoe was gelegen in het feit dat op 22 september 2017, in het Centrum Seksueel Geweld een informatief gesprek had plaatsgevonden met:
[slachtoffer] , geboren op [geboortedatum] 2002 te [geboorteplaats] , wonende [b-straat 1] , [postcode] [plaats] .
Bij dit informatief gesprek overhandigde [slachtoffer] , een korte broek en een onderbroek. Daar zouden volgens haar, mogelijk sporen op kunnen zitten van de seks die zij op dinsdag 18 september 2017, met [verdachte] heeft gehad. Deze kledingstukken zijn inbeslaggenomen en voor onderzoek overgedragen aan de afdeling Forensische Opsporing. Op 10 juli 2018, is in het bureau van politie te Haarlem, van eerder genoemde [slachtoffer] , DNA (wangslijmvlies) afgenomen door een daarvoor opgeleide opsporingsambtenaar.
Op 1 augustus 2018, werd door de afdeling Forensische Opsporing van de Eenheid Noord-Holland een biologisch vooronderzoek verricht op de inbeslaggenomen kledingstukken. Uit dit onderzoek bleek dat op de kledingstukken mogelijk spermavloeistof aanwezig was. De string, met SIN AALL1375NL, werd ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut.
8. Een deskundigenrapport, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in [plaats] op 31 juli 2017 van het Nederlands Forensisch Instituut van 8 oktober 2018, opgemaakt door NFI-deskundige dr. Y. van de Wal (doorgenummerd pagina’s 130 t/m 132).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De Politie Eenheid Noord-Holland heeft verzocht onderzoeksmateriaal AALL1375NL (onderbroek) te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of er DNA van een ander dan het slachtoffer [slachtoffer] aanwezig is, en van wie dat DNA afkomstig kan zijn. Tevens is verzocht om de verkregen DNA-profielen te vergelijken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] […] .
Onderzoek naar biologische sporen. Onderbroek AALL1375NL. Het kruis van de onderbroek ziet er bevuild uit. In het kruis zijn twee blauwe markeringen aanwezig die zijn aangebracht door de Forensische Opsporing. De twee gemarkeerde locaties zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en speeksel. Hierbij is in beide bemonsteringen sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn als AALL1375NL#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Van het sperma in bemonsteringen AALL1375NL#01 en #02 zijn DNA-profielen verkregen van één man. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] […] matcht met deze DNA-profielen. Dit betekent dat het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.”
6. Het hof heeft het in hoger beroep door de verdediging gevoerde verweer als volgt samengevat en verworpen:
“Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [slachtoffer] dat zij een seksuele relatie met de verdachte had. De overige getuigenverklaringen in het dossier berusten volledig op de verklaring van [slachtoffer] en zijn daarmee niet redengevend voor het bewijs. Ten aanzien van de spermasporen van de verdachte die zijn aangetroffen in de door [slachtoffer] ingeleverde onderbroek stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat die niet wijzen op seksueel contact tussen [slachtoffer] en de verdachte. Er zijn twee alternatieve scenario’s denkbaar hoe het sperma van de verdachte op die onderbroek terecht is gekomen.
De onderbroek is enkel onderzocht op sporen van de verdachte en niet op die van [slachtoffer] . Er kan dus niet worden vastgesteld dat het de onderbroek van [slachtoffer] is. [slachtoffer] en de aangeefster, haar moeder, hadden een sleutel van het huis van de verdachte. In dit huis had de verdachte ook seksueel contact met [betrokkene 6] . Een alternatief scenario zou dan ook kunnen zijn dat de onderbroek niet van [slachtoffer] , maar van [betrokkene 6] is. Daarnaast is het ook mogelijk dat het sperma afkomstig is uit een condoom die de verdachte heeft gebruikt in ander seksueel contact, bijvoorbeeld met [betrokkene 6] . De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat de aangeefster zelf in het verleden ook met de zedenpolitie in aanraking is geweest en zij waarschijnlijk wist dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende bewijs voor een succesvolle vervolging zou opleveren. De aangeefster deed, blijkens het dossier, alles om een succesvolle vervolging te bewerkstelligen. Nu deze scenario’s niet op basis van het dossier kunnen worden uitgesloten en zij ook niet onaannemelijk zijn moet de verdachte worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [slachtoffer] gedetailleerd zijn. In haar verklaring bij de politie heeft zij uitgebreid verklaard over het seksuele contact tussen haar en de verdachte. Zo heeft zij over de eerste keer seks verklaard hoe de aanloop naar de seks verliep, hoe vaak ze seks hebben gehad, waar ze seks hebben gehad, of er wel of geen condoom werd gebruikt en hoe zij en ook de verdachte na afloop reageerde. Ook over de eerste keer orale seks heeft [slachtoffer] gedetailleerd verklaard. Dit vond plaats kort voordat de verdachte op vakantie ging nadat hij [slachtoffer] had gevraagd of zij hem gedag kwam zeggen. De verdachte vroeg toen aan haar of ze mee ging naar de slaapkamer, dat vond [slachtoffer] ongemakkelijk omdat de broer van de verdachte thuis was en ze was ook ongesteld. Toen de broer van de verdachte weg ging om boodschappen te doen vroeg de verdachte of zij hem wilde pijpen, omdat [slachtoffer] hem niet teleur wilde stellen, deed zij dat. Nadat de verdachte terug was van vakantie heeft zij in elk geval nog op twee dagen seks met hem gehad in zijn woonkamer, de laatste keer op 18 september, waarover zij ook specifiek en gedetailleerd verklaart.
[slachtoffer] is op 20 januari 2021 als getuige bij de raadsheer-commissaris gehoord. Zij heeft daar in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent met haar eerdere verklaringen verteld over onder andere de seksuele contacten. Deze verklaring werkt dan ook ondersteunend voor de eerder door haar afgelegde verklaring. Gelet hierop ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [slachtoffer] te twijfelen. De verklaring van de broer van de verdachte dat hij nooit is weggegaan om boodschappen te doen maakt dat niet anders. Het hof acht de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. Het hof zal die verklaringen bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt nemen.
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 8 oktober 2018 blijkt dat aan de binnenkant van de door [slachtoffer] tijdens het informatieve gesprek op 22 september 2017 aangeleverde onderbroek bij het kruis twee spermasporen zijn aangetroffen. Uit de bemonstering van de onderbroek is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Dit betekent dat het sperma afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het sperma is kleiner dan één op één miljard. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er alternatieve scenario’s mogelijk zijn voor het aantreffen van het sperma van de verdachte in de onderbroek nu het dossier daar geen enkele onderbouwing voor biedt. Uit niets blijkt dat de door [slachtoffer] ingeleverde onderbroek niet van haarzelf is of dat het sperma van de verdachte op een andere manier dan door seksueel contact op de onderbroek terecht is gekomen. Deze scenario’s schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. De opmerking van de raadsvrouw dat de moeder van [slachtoffer] alles heeft gedaan om een succesvolle vervolging te bewerkstellingen kan het hof niet anders interpreteren dan dat wordt bedoeld dat de moeder haar dochter heeft geholpen met het verkrijgen van DNA-bewijs. Voor deze bewering, en ook overigens voor een soortgelijk scenario, is echter geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden.
De aangetroffen spermasporen geven derhalve steun aan de verklaring van het slachtoffer over het seksuele contact op 18 september 2017 en bieden voorts in het algemeen ook steun voor de vaststelling van overige seksuele contacten in de ten laste gelegde periode.
Daarnaast vindt de verklaring van [slachtoffer] mede steun in de verklaringen van aangeefster en vriendin [betrokkene 3] over wat en hoe [slachtoffer] hen heeft verteld over de seksuele contacten met de verdachte, zij het dat die aldus telkens [slachtoffer] zelf als bron hebben en slechts in beperkte mate kunnen bijdragen aan het bewijs.
Daarnaast merkt het hof op dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen enkele vorm van seksueel contact met het slachtoffer heeft gehad. Vast staat echter dat zijn sperma in de onderbroek van het slachtoffer is aangetroffen en dat de verdachte daar geen aannemelijke verklaring tegenover heeft gezet. Bovendien heeft de verdacht verklaard dat het slachtoffer nooit alleen bij hem thuis is geweest, terwijl ook getuige [betrokkene 4] heeft verklaard dat hij een keer naar de verdachte ging en [slachtoffer] daar toen in de woning was. Het vorengaande sterkt het hof in de overtuiging dat de verdachte niet naar waarheid verklaart en [slachtoffer] wel.”
Het eerste middel
7. Het middel klaagt dat het oordeel van het hof dat is voldaan aan het wettelijk bewijsminimum van art. 342 lid 2 Sv van een onjuiste rechtsopvatting getuigt dan wel onbegrijpelijk is, althans dat de motivering van de bewezenverklaring – mede gelet op het in hoger beroep gevoerde verweer – niet toereikend is gemotiveerd. Daartoe wordt in de toelichting allereerst aangevoerd dat het hof voor de verklaringen van het slachtoffer ten onrechte steun vindt in de door het NFI aangetroffen sperma in de door het slachtoffer aangeleverde onderbroek, omdat er in elk geval één – tevens in hoger beroep bepleit – alternatief scenario mogelijk is waarin het sperma op het ondergoed terecht is gekomen zonder dat de verdachte seksuele handelingen met het slachtoffer heeft verricht. Daarnaast wordt aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer – inhoudende dat de verdachte ergens achter haar is klaargekomen terwijl zij haar onderbroek naar beneden had gedaan tot aan haar voeten – geen verklaring geeft voor het aantreffen van de spermasporen aan de binnenkant van de onderbroek. Tot slot wordt aangevoerd dat de belastende inhoud van de overige bewijsmiddelen – in het bijzonder de verklaringen van [betrokkene 2] en [betrokkene 3] – slechts zijn te herleiden tot de eigen verklaring van het slachtoffer.
8. Het hof heeft de bewezenverklaring doen steunen op de verklaringen van het slachtoffer (bewijsmiddel 1 en 2), de verklaringen van [betrokkene 2] , [betrokkene 3] en [betrokkene 4] (bewijsmiddel 3, 4 en 5) en het DNA-onderzoek aan de door het slachtoffer aangeleverde onderbroek (bewijsmiddel 6, 7 en 8).
9. Voor zover de steller van het middel betoogt dat er “in elk geval één ander scenario mogelijk [is] waarin het sperma op het ondergoed terechtgekomen is, maar [verdachte] geen seksuele handelingen verrichtte met [het slachtoffer]”, geldt het volgende. In hoger beroep heeft de verdediging bepleit dat er een alternatief scenario bestaat waarin de onderbroek met de spermasporen niet van het slachtoffer was, maar van een andere vrouw waarmee de verdachte in dezelfde woning seks had. De steller van het middel miskent hiermee dat het hof dit scenario onder ogen heeft gezien en vervolgens als ongeloofwaardig terzijde heeft gesteld. In de redenering van het hof bestaat dat alternatieve scenario dus niet. Voor zover voorts wordt aangevoerd dat de verklaring van het slachtoffer zich niet verhoudt met de aangetroffen spermasporen aan de binnenkant van de onderbroek, merk ik op dat uit die verklaring blijkt dat de verdachte achter haar is gaan liggen op de bank in de woonkamer, dat zij haar pyjamashort en onderbroek naar beneden heeft gedaan, dat zij seks hebben gehad en dat de verdachte ‘ergens achter haar’ is klaargekomen. Anders dan de steller van het middel, zie ik niet in waarom deze door het slachtoffer geschetste omstandigheden zouden uitsluiten dat er (vervolgens) spermasporen van de verdachte aan de binnenkant van de onderbroek terecht zijn gekomen. Gelet op het voorgaande mocht het hof bewijsrechtelijke betekenis toekennen aan de aangetroffen spermasporen op die onderbroek.
10. Dat betekent dat de bewezenverklaring van het hof in ieder geval kan worden gebaseerd op (i) de verklaringen van het slachtoffer en (ii) de uitkomst van het DNA-onderzoek. Daarmee is reeds aan het bewijsminimum voldaan. De bewezenverklaring is in zoverre dus ook niet ontoereikend gemotiveerd. Het gedeelte van de toelichting waarin de steller van het middel vervolgens betoogt dat de overige bewijsmiddelen – dus buiten het DNA-onderzoek om – slechts te herleiden zijn tot de eigen verklaring van het slachtoffer, behoeft derhalve geen bespreking.
11. Het eerste middel faalt.
Het tweede middel
12. Het middel bevat de klacht dat het hof de ter terechtzitting in hoger beroep gedane voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek op onbegrijpelijke gronden, althans ontoereikend gemotiveerd heeft afgewezen.
13. Uit de ter terechtzitting van 8 december 2021 overlegde pleitaantekeningen blijkt dat de raadsvrouw van de verdachte de volgende alternatieve scenario’s heeft bepleit (zie punt 19 t/m 28) en dat zij in dat verband twee voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek heeft gedaan (zie punt 29 en 30):
“19. Het aangetroffen sperma van [verdachte] op het ondergoed hoeft daarop niet gekomen te zijn door seksueel contact tussen [verdachte] en [slachtoffer] . Er zijn twee alternatieven denkbaar:
A) het is niet het ondergoed van [slachtoffer] .
B) De sporen zijn niet door [verdachte] op het ondergoed aangebracht, maar verplaatst.
[betrokkene 6]
20. In eerste aanleg heeft [verdachte] al verklaard dat hij in de zomer van 2017 wisselende seksuele contacten had. [betrokkene 2] bevestigt dit bij de RHC: “Hij stond daar ook bekend om” (verhoor RHC, p. 4).
21. In de ten laste gelegde periode had [verdachte] een (seksuele) relatie met [betrokkene 6] . Ook [betrokkene 2] verklaart dat [verdachte] in die periode een vriendin had (verhoor RHC, p. 2 en 4). De rechtbank overwoog dat uit de in eerste aanleg overgelegde verklaring van [betrokkene 6] niet bleek dat zij ook een seksuele relatie met elkaar hadden.
22. Na het instellen van het hoger beroep heb ik daarom contact gehad met [betrokkene 6] (bijlage 1). Zij bevestigt dat zij in de ten laste gelegde periode een seksuele relatie had met [verdachte] en af en toe bij hem thuiskwam. Ze bevestigt ook dat ze in die periode soms voorbehoedsmiddelen gebruikte (zoals condooms) maar ze kan zich niet herinneren of dat altijd het geval was met [verdachte] .
23. Zoals uit de bijlage blijkt, gaf [betrokkene 6] aan dat ze – in verband met persoonlijke omstandigheden – liever niet als getuige zou worden opgeroepen. Ze had geen bezwaar ertegen dat ik een samenvatting van ons gesprek aan uw Hof zou verstrekken.
24. Op het ingeleverde ondergoed zijn enkel sporen van [verdachte] aangetroffen. Er is niet getest op sporen van [slachtoffer] . [slachtoffer] en haar moeder hadden de sleutel van het huis van [verdachte] , waar [verdachte] – ook in de ten laste gelegde periode – seks had met in elk geval [betrokkene 6] .
25. Er zijn dus twee andere scenario's mogelijk waarin het sperma op het ondergoed terechtgekomen is, maar [verdachte] geen seks gehad heeft met [slachtoffer] . Een scenario waarin het ondergoed niet van [slachtoffer] was (maar bijvoorbeeld van [betrokkene 6] ) en een scenario waarin het sperma uit een met een ander (bijvoorbeeld met [betrokkene 6] ) gebruikt condoom afkomstig is.
26. Daar komt bij dat het scenario van [slachtoffer] geen verklaring geeft voor het aantreffen van de sporen op de binnenkant van de string. [slachtoffer] verklaarde immers dat [verdachte] die keer ‘ergens achter haar’ klaargekomen was – terwijl hij achter haar lag – en dat zij haar short en ondergoed naar beneden had gedaan tot aan haar voeten (p. 50).
27. De moeder van [slachtoffer] had – zo vertelt zij zelf – ervaring met de zedenpolitie (verhoor RHC, p. 2) en wist waarschijnlijk dat de verklaring van [slachtoffer] zelf niet voldoende zou zijn voor een succesvolle vervolging. Uit het dossier blijkt dat de moeder van [slachtoffer] er alles aandeed een succesvolle vervolging te bewerkstelligen (p. 77 en verhoor RHC [betrokkene 2] , p. 6).
28. Nu het dossier scenario's A en B niet uitsluit – en deze scenario's gelet op het voorgaande ook niet onaannemelijk zijn – verzoek ik u [verdachte] vrij te spreken.
29. Mocht uw Hof ondanks het voorgaande toch tot een bewezenverklaring komen, verzoekt de verdediging u alsnog opdracht te geven het ondergoed en de aangetroffen sporen te laten onderzoeken. In bemonsteringen AALL1375NL#01 en #02 is tevens DNA aangetroffen van een vrouw (p. 131). Er is nooit onderzocht of dit het DNA van [slachtoffer] is. Indien het antwoord ‘nee’ luidt, past dit bij scenario A (het ondergoed was niet van [slachtoffer] ) en kan [verdachte] niet schuldig zijn.
30. Daarnaast verzoekt de verdediging uw Hof te onderzoeken of het mogelijk is het DNA op condoomresten te onderzoeken. In het verleden is in opdracht van het NFI onderzocht of condoomresten ook in vingersporen zichtbaar zijn. Wellicht is dit ook mogelijk bij spermasporen. Als dit inderdaad mogelijk is - en er zijn condoomresten detecteerbaar in de aangetroffen spermasporen - past dit bij scenario B (het sperma is uit een gebruikt condoom gehaald). Ook in dit scenario is [verdachte] onschuldig, nu [slachtoffer] aangaf dat zij alleen de eerste twee keer seks zouden hebben gehad met condoom en daarna niet meer (p. 49).”1.
14. Daarnaast heeft de raadsvrouw blijkens het proces-verbaal van de terechtzitting van 8 december 2021 mondeling nog het volgende voorwaardelijke verzoek gedaan:
“Zij [ik begrijp: [betrokkene 6] , DP] bevestigt seks te hebben gehad met mijn cliënt, meer heb ik haar niet te vragen. Een verzoek om haar bij de RhC te horen had het sterker gemaakt, maar het is de ex van mijn cliënt en hij voelde zich bezwaard. Indien het hof twijfelt aan deze verklaring of mijn integriteit over hoe ik haar heb ondervraagd verzoek ik u haar als nog als getuige te horen.”
15. Het hof heeft de voorwaardelijke verzoeken bij arrest van 22 december 2021 als volgt samengevat en afgewezen:
“De verdediging heeft bij pleidooi, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, drie voorwaardelijke verzoeken geformuleerd ter onderbouwing van de alternatieve scenario’s. Allereerst verzoekt de verdediging in dat geval nader onderzoek aan de onderbroek. In de onderbroek is DNA aangetroffen van een vrouw en daarvan moet worden nagegaan of dat van [slachtoffer] is. Daarnaast verzoekt de verdediging het DNA van de verdachte dat op de onderbroek is aangetroffen te onderzoeken op condoomresten. Als laatste verzoekt de verdediging [betrokkene 6] te laten horen als getuige bij de raadsheer-commissaris.
Nog daargelaten dat verzoeken waaraan de voorwaarde is verbonden dat het hof ‘tot een bewezenverklaring komt’, zich strikt genomen bezwaarlijk laten toewijzen, wijst het hof alle drie de verzoeken af omdat het gevraagde onderzoek en het horen van een getuige niet noodzakelijk wordt geacht voor de volledigheid van het onderzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verzoeken slechts summier zijn onderbouwd, er in het dossier geen concrete aanknopingspunten zijn te vinden voor de opgeworpen alternatieve scenario’s, zij in het bijzonder ook niet (duidelijk) worden ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf, en dat de verzoeken thans op een zeer laat tijdstip, ruim vier jaar na het tenlastegelegde feit, zijn gedaan.”
16. De verzoeken van de verdediging betreffen verzoeken als bedoeld in art. 315 Sv jo. 328 Sv, welke bepalingen op grond van art. 415 lid 1 Sv van overeenkomstige toepassing zijn in hoger beroep. De beoordelingsmaatstaf voor deze verzoeken is of de noodzaak daarvan is gebleken. Het hof heeft blijkens zijn hiervoor geciteerde overweging de juiste maatstaf aangelegd.
17. De steller van het middel voert ten eerste aan dat het hof met de afwijzing van de verzoeken heeft miskend dat de verdediging herhaalde malen heeft gewezen op het feit dat het ingeleverde ondergoed niet op sporen van het slachtoffer is onderzocht. Naar mijn oordeel heeft het hof dat niet miskend. Daarbij merk ik op dat het enkele feit dat de verdediging reeds eerder ‘ergens op heeft gewezen’ nog niet betekent dat er een door het hof te beoordelen verzoek tot nader onderzoek is gedaan. Het hof heeft in zijn beoordeling slechts betekenis toegekend aan het feit dat de verzoeken tot nader onderzoek als zodanig pas in een zeer laat stadium – namelijk bij pleidooi ter terechtzitting in hoger beroep – zijn gedaan. Dat acht ik niet onbegrijpelijk.
18. Voorts wordt in de toelichting aangevoerd dat aan de verzoeken ten grondslag is gelegd dat de verdachte ontkent seks te hebben gehad met het slachtoffer, maar dat hij wel heeft erkend in de tenlastegelegde periode seks te hebben gehad met een andere vrouw in de woning waartoe het slachtoffer toegang had. Het hof heeft in de stelling dat de verdachte in dezelfde woning wel seks had met een andere vrouw kennelijk geen ‘concreet aanknopingspunt’ gezien voor de door de verdediging opgeworpen alternatieve scenario’s. Dat oordeel acht ik niet onbegrijpelijk, nu het hof heeft overwogen dat uit niets blijkt dat de door het slachtoffer ingeleverde onderbroek niet van haarzelf is of dat het sperma van de verdachte op een andere manier dan door seksueel contact op de onderbroek is terechtgekomen. De enkele stelling dat de verdachte in dezelfde woning ook seks had met een andere vrouw levert naar mijn oordeel geen concreet aanknopingspunt op voor de door de verdediging aangedragen scenario’s. Daarbij merk ik bovendien nog op dat die scenario’s mede in de context staan van de door de verdediging ingenomen stelling dat de moeder van het slachtoffer “er alles aandeed een succesvolle vervolging te bewerkstelligen”, welke opmerking het hof heeft begrepen als de stelling dat de moeder haar dochter heeft geholpen met het verkrijgen van het DNA-bewijs. Voor een dergelijke scenario waarin sprake zou zijn van (kwade) opzet vanuit het slachtoffer en haar moeder heeft het hof eveneens geen enkel aanknopingspunt in het dossier gevonden. Dat brengt naar mijn oordeel mee dat de afwijzing van de voorwaardelijke verzoeken tot nader onderzoek niet onbegrijpelijk en toereikend is gemotiveerd.
19. Ook het tweede middel faalt.
Slotsom
20. Beide middelen falen en kunnen worden afgedaan met de aan art. 81 lid 1 RO ontleende motivering.
21. Ambtshalve heb ik geen grond aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoort te geven.
22. Deze conclusie strekt tot verwerping van het beroep.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑02‑2023