Hof Amsterdam, 22-12-2021, nr. 23-000409-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:4383
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
22-12-2021
- Zaaknummer
23-000409-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:4383, Uitspraak, Hof Amsterdam, 22‑12‑2021; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2023:549
Uitspraak 22‑12‑2021
Inhoudsindicatie
ontuchtige handelingen met iemand die de leeftijd van 12 maar nog niet die van 16 heeft bereikt, welke handelingen (mede) bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam. Verklaring aangeefster betrouwbaar. Verwerping alternatieve scenario's.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000409-20
datum uitspraak: 22 december 2021
TEGENSPRAAK
Arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Holland van 28 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 15-218966-18 tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats 1] op [geboortedag 1] 1989,
adres: [adres 1] .
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van
8 december 2021 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422, tweede lid, van het Wetboek van Strafvordering, naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in eerste aanleg.
Namens de verdachte is hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de verdachte en de raadsvrouw naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op een of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 in de gemeente Zandvoort, in elk geval in Nederland met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] , en/of
- het duwen en/of brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] , en/of
- het likken van/in de vagina van die [benadeelde] ;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, omdat het hof tot een andere strafoplegging komt dan de rechtbank en mede gelet op de verwerping van ter terechtzitting in hoger beroep gevoerde verweren.
Bewijsoverweging
Standpunt van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat de verdachte van het ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De raadsvrouw heeft daartoe aangevoerd dat er onvoldoende steunbewijs is voor de verklaring van [benadeelde] dat zij een seksuele relatie met de verdachte had. De overige getuigenverklaringen in het dossier berusten volledig op de verklaring van [benadeelde] en zijn daarmee niet redengevend voor het bewijs. Ten aanzien van de spermasporen van de verdachte die zijn aangetroffen in de door [benadeelde] ingeleverde onderbroek stelt de raadsvrouw zich op het standpunt dat die niet wijzen op seksueel contact tussen [benadeelde] en de verdachte. Er zijn twee alternatieve scenario’s denkbaar hoe het sperma van de verdachte op die onderbroek terecht is gekomen.
De onderbroek is enkel onderzocht op sporen van de verdachte en niet op die van [benadeelde] . Er kan dus niet worden vastgesteld dat het de onderbroek van [benadeelde] is. [benadeelde] en de aangeefster, haar moeder, hadden een sleutel van het huis van de verdachte. In dit huis had de verdachte ook seksueel contact met [slachtoffer] . Een alternatief scenario zou dan ook kunnen zijn dat de onderbroek niet van [benadeelde] , maar van [slachtoffer] is. Daarnaast is het ook mogelijk dat het sperma afkomstig is uit een condoom die de verdachte heeft gebruikt in ander seksueel contact, bijvoorbeeld met [slachtoffer] . De raadsvrouw heeft daarbij opgemerkt dat de aangeefster zelf in het verleden ook met de zedenpolitie in aanraking is geweest en zij waarschijnlijk wist dat de enkele verklaring van het slachtoffer niet voldoende bewijs voor een succesvolle vervolging zou opleveren. De aangeefster deed, blijkens het dossier, alles om een succesvolle vervolging te bewerkstelligen. Nu deze scenario’s niet op basis van het dossier kunnen worden uitgesloten en zij ook niet onaannemelijk zijn moet de verdachte worden vrijgesproken.
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat de verklaringen van [benadeelde] gedetailleerd zijn. In haar verklaring bij de politie heeft zij uitgebreid verklaard over het seksuele contact tussen haar en de verdachte. Zo heeft zij over de eerste keer seks verklaard hoe de aanloop naar de seks verliep, hoe vaak ze seks hebben gehad, waar ze seks hebben gehad, of er wel of geen condoom werd gebruikt en hoe zij en ook de verdachte na afloop reageerde. Ook over de eerste keer orale seks heeft [benadeelde] gedetailleerd verklaard. Dit vond plaats kort voordat de verdachte op vakantie ging nadat hij [benadeelde] had gevraagd of zij hem gedag kwam zeggen. De verdachte vroeg toen aan haar of ze mee ging naar de slaapkamer, dat vond [benadeelde] ongemakkelijk omdat de broer van de verdachte thuis was en ze was ook ongesteld. Toen de broer van de verdachte weg ging om boodschappen te doen vroeg de verdachte of zij hem wilde pijpen, omdat [benadeelde] hem niet teleur wilde stellen, deed zij dat. Nadat de verdachte terug was van vakantie heeft zij in elk geval nog op twee dagen seks met hem gehad in zijn woonkamer, de laatste keer op 18 september, waarover zij ook specifiek en gedetailleerd verklaart.
[benadeelde] is op 20 januari 2021 als getuige bij de raadsheer-commissaris gehoord. Zij heeft daar in grote lijnen en op essentiële onderdelen consistent met haar eerdere verklaringen verteld over onder andere de seksuele contacten. Deze verklaring werkt dan ook ondersteunend voor de eerder door haar afgelegde verklaring. Gelet hierop ziet het hof geen reden om aan de betrouwbaarheid van de verklaringen van [benadeelde] te twijfelen. De verklaring van de broer van de verdachte dat hij nooit is weggegaan om boodschappen te doen maakt dat niet anders. Het hof acht de verklaring van het slachtoffer geloofwaardig en bruikbaar voor het bewijs. Het hof zal die verklaringen bij de beoordeling van de zaak tot uitgangspunt nemen.
Uit het deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) van 8 oktober 2018 blijkt dat aan de binnenkant van de door [benadeelde] tijdens het informatieve gesprek op 22 september 2017 aangeleverde onderbroek bij het kruis twee spermasporen zijn aangetroffen. Uit de bemonstering van de onderbroek is een DNA-profiel verkregen dat matcht met het DNA-profiel van de verdachte. Dit betekent dat het sperma afkomstig kan zijn van de verdachte. De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met het DNA-profiel van het sperma is kleiner dan één op één miljard. Het hof verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat er alternatieve scenario’s mogelijk zijn voor het aantreffen van het sperma van de verdachte in de onderbroek nu het dossier daar geen enkele onderbouwing voor biedt. Uit niets blijkt dat de door [benadeelde] ingeleverde onderbroek niet van haarzelf is of dat het sperma van de verdachte op een andere manier dan door seksueel contact op de onderbroek terecht is gekomen. Deze scenario’s schuift het hof als ongeloofwaardig terzijde. De opmerking van de raadsvrouw dat de moeder van [benadeelde] alles heeft gedaan om een succesvolle vervolging te bewerkstellingen kan het hof niet anders interpreteren dan dat wordt bedoeld dat de moeder haar dochter heeft geholpen met het verkrijgen van DNA-bewijs. Voor deze bewering, en ook overigens voor een soortgelijk scenario, is echter geen enkel aanknopingspunt in het dossier te vinden.
De aangetroffen spermasporen geven derhalve steun aan de verklaring van het slachtoffer over het seksuele contact op 18 september 2017 en bieden voorts in het algemeen ook steun voor de vaststelling van overige seksuele contacten in de ten laste gelegde periode.
Daarnaast vindt de verklaring van [benadeelde] mede steun in de verklaringen van aangeefster en vriendin [naam 3] over wat en hoe [benadeelde] hen heeft verteld over de seksuele contacten met de verdachte, zij het dat die aldus telkens [benadeelde] zelf als bron hebben en slechts in beperkte mate kunnen bijdragen aan het bewijs.
Daarnaast merkt het hof op dat de verdachte heeft verklaard dat hij geen enkele vorm van seksueel contact met het slachtoffer heeft gehad. Vast staat echter dat zijn sperma in de onderbroek van het slachtoffer is aangetroffen en dat de verdachte daar geen aannemelijke verklaring tegenover heeft gezet. Bovendien heeft de verdacht verklaard dat het slachtoffer nooit alleen bij hem thuis is geweest, terwijl ook getuige [getuige] heeft verklaard dat hij een keer naar de verdachte ging en [benadeelde] daar toen in de woning was. Het vorengaande sterkt het hof in de overtuiging dat de verdachte niet naar waarheid verklaart en [benadeelde] wel.
Verzoeken
De verdediging heeft bij pleidooi, in het geval het hof tot een bewezenverklaring komt, drie voorwaardelijke verzoeken geformuleerd ter onderbouwing van de alternatieve scenario’s. Allereerst verzoekt de verdediging in dat geval nader onderzoek aan de onderbroek. In de onderbroek is DNA aangetroffen van een vrouw en daarvan moet worden nagegaan of dat van [benadeelde] is. Daarnaast verzoekt de verdediging het DNA van de verdachte dat op de onderbroek is aangetroffen te onderzoeken op condoomresten. Als laatste verzoekt de verdediging [slachtoffer] te laten horen als getuige bij de raadsheer-commissaris.
Nog daargelaten dat verzoeken waaraan de voorwaarde is verbonden dat het hof ‘tot een bewezenverklaring komt’, zich strikt genomen bezwaarlijk laten toewijzen, wijst het hof alle drie de verzoeken af omdat het gevraagde onderzoek en het horen van een getuige niet noodzakelijk wordt geacht voor de volledigheid van het onderzoek. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de verzoeken slechts summier zijn onderbouwd, er in het dossier geen concrete aanknopingspunten zijn te vinden voor de opgeworpen alternatieve scenario’s, zij in het bijzonder ook niet (duidelijk) worden ondersteund door de verklaring van de verdachte zelf, en dat de verzoeken thans op een zeer laat tijdstip, ruim vier jaar na het tenlastegelegde feit, zijn gedaan.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 22 augustus 2017 tot en met 22 september 2017 in de gemeente Zandvoort met [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002, die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren had bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde] , te weten;
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de vagina van die [benadeelde] , en
- het brengen van zijn, verdachtes, penis in de mond van die [benadeelde] , en
- het likken van/in de vagina van die [benadeelde] .
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Bewijsmiddelen
1. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 17 januari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] (doorgenummerd pagina’s 43 t/m 52).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 17 januari 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [benadeelde] :
V: Je moeder is van 22 augustus tot 4 september 2017 op vakantie gegaan. Kun jij vertellen hoe het tussen jou en [verdachte] is gegaan in deze periode?
A: Hij vroeg wanneer hij mij kon zien. Ik ben toen naar zijn woning gaan. Hij vroeg mij of ik meeging naar zijn slaapkamer. [verdachte] ging toen in mijn vagina met zijn penis. We kletsen wat en daarna begon hij opnieuw. Hij deed mijn onderbroek weer uit en ging weer met zijn penis in mijn vagina. We gingen toen weer half aangekleed naar de woonkamer. Hij vroeg mij of ik het een keer zonder condoom wilde proberen. We probeerden het zonder condoom. Ongeveer twee dagen later heb ik [verdachte] weer gezien. Hij had gezegd dat hij met zijn broer [naam 1] naar [land] zou gaan.. Hij vroeg of ik hem nog gedag wilde zeggen. Hij vroeg of ik mee wilde gaan naar zijn slaapkamer. Ik was toen ongesteld en zei dit ook tegen hem. [naam 1] was toen ook in de woning. Dat voelde ongemakkelijk. Toen [naam 1] weg was vroeg [verdachte] of ik hem wilde pijpen. Ik wilde hem niet teleurstellen. Ik heb hem toen gepijpt.
Vanaf het moment dat ik hem had gepijpt, heeft hij mij gevingerd en gebeft en hebben
wij geslachtsgemeenschap gehad.
V: Wat is beffen?
A: Dat is met zijn mond op mijn vagina.
V: Wat kun je vertellen over de andere keren dat je seks had met [verdachte] ?
A: De laatste twee keer gebeurde het in de woonkamer en dat was op zijn initiatief.
V: In het informatief gesprek heb je verteld dat de laatste keer dat je seks met [verdachte]
hebt gehad op 18 september 2017 is geweest in de woonkamer bij [verdachte] . Je moeder
lag ook in de woonkamer. Vertel daar eens alles over hoe dit is gebeurd?
A: [verdachte] kwam toen achter mij liggen en hij begon aan mij te zitten. Hij fluisterde in
mijn oor dat ik mijn pyjamashort en onderbroekje uit moest doen. Ik heb deze naar
beneden gedaan. [verdachte] is toen met zijn penis in mijn vagina gegaan. Hij is ergens achter mij klaargekomen. Mijn moeder heeft niets gemerkt. Als zij wakker zou worden zou zij het gelijk weten. Ik heb mijn broekje en onderbroekje dat ik als laatst heb gedragen aan de politie afgegeven. Daar moeten sporen op zitten. Er moeten spermasporen op zitten van de laatste keer dat ik seks met [verdachte] heb gehad op de bank in de woonkamer. Ik had de kleren nog niet gewassen.
2. Een proces-verbaal van verhoor van een getuige door de Raadsheer-Commissaris bij het gerechtshof Amsterdam, van 20 januari 2021 in de onderhavige strafzaak.
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als verklaring van [benadeelde] :
Tijdens het informatieve gesprek dat je bij de politie had op 22 september 2017 heb je een korte broek en een slip aan de politie overhandigd; waren die van jou?
Ja.
[verdachte] was (het hof begrijpt: op 18 september 2017) buiten mij klaargekomen. Ik voelde dat mijn slip nat was.
De keren dat we seks hadden was allemaal bij hem thuis. Ik ben toen twee keer tussendoor naar hem toegegaan. We hadden toen geslachtsgemeenschap. Ik heb [verdachte] ook gepijpt.
3. Een proces-verbaal van aangifte van 15 november 2017, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 3] en [verbalisant 1] (doorgenummerd pagina’s 35 t/m 42).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 15 november 2017 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 2] :
Zij deed aangifte namens [benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] , en
verklaarde het volgende over het incident dat plaatsvond op de [adres 2]
tussen 31 juli 2017 en 22 september 2017.
Ik was op vakantie van 22 augustus tot 4 september. [benadeelde] heeft mij verteld dat zij 8
keer seks heeft gehad met [verdachte] tussen de aanvang van mijn vakantie en 20
september 2017. Tegen haar vriendin [naam 3] heeft zij bijna alles verteld. De seks heeft bij [verdachte] thuis plaatsgevonden.
4. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 29 maart 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 4] (doorgenummerd pagina’s 70 t/m 74).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 29 maart 2018 tegenover verbalisanten afgelegde verklaring van [naam 4] :
Ik weet niet meer de datum dat [benadeelde] mij vertelde over wat er tussen [verdachte] en haar was gebeurd. Maar wij waren op excursie in Leiden. Het was de bedoeling dat wij naar verschillende musea zouden gaan, maar wij zijn in de [plek] gebleven en daar heeft ze mij alles verteld. Zij was naar [verdachte] geweest en had voor de eerste keer seks gehad. Later hadden zij een laptop voor het hoofd van haar moeder gezet, zodat haar moeder niets zou zien wanneer zij wakker zou worden. In die kamer stonden twee banken. Haar moeder sliep op de ene bank en zij zouden op de bank er tegenover seks gehad hebben. Ik zag dat ze blij en verliefd was toen ze het mij vertelde. Zij vertelde over het pijpen. “Zijn hotdog eten”. Hij stuurde dan via Instagram de vraag “Do you want toe eat my hotdog?”. Ze hebben het bij hem thuis gedaan en ook wel meerdere keren per dag.
5. Een proces-verbaal van verhoor getuige van 13 juli 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 1] (doorgenummerd pagina’s 75 t/m 78).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als de op 13 juli 2018 tegenover verbalisant afgelegde verklaring van [getuige] :
V: Heb jij gezien wat voor omgang [verdachte] had met [benadeelde] toen [naam 5] op vakantie was?
A: Ik heb één beeld dat ik een keer naar [verdachte] ging en dat [benadeelde] bij hem in de woning was. Ze kwam, dacht ik, een paar spullen halen.
6. Een proces-verbaal waarnemer afname celmateriaal van 19 juni 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 5] (pagina 121).
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven, als mededeling van de verbalisant:
In mijn aanwezigheid werd op dinsdag 19 juni 2018 door de arts [arts] van de verdachte [verdachte] , wangslijmvlies afgenomen. Het celmateriaal is op de voorgeschreven wijze verpakt en voorzien van een identiteitszegel.
Voornaam: [verdachte]Achternaam: [verdachte]Geboortedatum: [geboortedag 1] -1989[nummer 1]
7. Een proces-verbaal vervolg relaas onderzoek nummer 12 van 28 november 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door [verbalisant 1] (doorgenummerde pagina’s 111-113)
Dit proces-verbaal houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
Zoals in een eerder, en reeds ingezonden, relaas proces-verbaal is gerelateerd is er op 19 juni 2018, DNA ( wangslijmvlies) afgenomen van de verdachte:
[verdachte] , geboren op [geboortedag 1] 1989.
Aanleiding hiertoe was gelegen in het feit dat op 22 september 2017, in het Centrum Seksueel Geweld een informatief gesprek had plaatsgevonden met:
[benadeelde] , geboren op [geboortedag 2] 2002 te [geboorteplaats 2] , wonende [adres 3] .
Bij dit informatief gesprek overhandigde [benadeelde] , een korte broek en een onderbroek. Daar zouden volgens haar, mogelijk sporen op kunnen zitten van de seks die zij op dinsdag 18 september 2017, met [verdachte] heeft gehad. Deze kledingstukken zijn inbeslaggenomen en voor onderzoek overgedragen aan de afdeling Forensische Opsporing. Op 10 juli 2018, is in het bureau van politie te [plaats], van eerder genoemde [benadeelde] , DNA ( wangslijmvlies) afgenomen door een daarvoor opgeleide opsporingsambtenaar.
Op 1 augustus 2018, werd door de afdeling Forensische Opsporing van de Eenheid Noord-Holland een biologisch vooronderzoek verricht op de inbeslaggenomen kledingstukken. Uit dit onderzoek bleek dat op de kledingstukken mogelijk spermavloeistof aanwezig was. De string, met SIN [nummer 2], werd ingestuurd naar het Nederlands Forensisch Instituut.
8. Een deskundigenrapport, inhoudende een onderzoek naar biologische sporen en DNA-onderzoek naar aanleiding van een aangifte van een zedenmisdrijf gepleegd in Zandvoort op 31 juli 2017 van het Nederlands Forensisch Instituur van 8 oktober 2018, opgemaakt door NFI-deskundige dr. [naam 6] (doorgenummerd pagina’s 130 t/m 132).
Dit rapport houdt in, voor zover van belang en zakelijk weergegeven:
De Politie Eenheid Noord-Holland heeft verzocht onderzoeksmateriaal [nummer 2]
(onderbroek) te onderzoeken op de aanwezigheid van humane biologische sporen en DNA. Het doel van dit onderzoek is het vaststellen of er DNA van een ander dan het slachtoffer [benadeelde] aanwezig is, en van wie dat DNA afkomstig kan zijn.
Tevens is verzocht om de verkregen DNA-profielen te vergelijken met het DNA-profiel van verdachte [verdachte] [nummer 1] .
Onderzoek naar biologische sporen. Onderbroek [nummer 2]. Het kruis van de onderbroek ziet er bevuild uit. In het kruis zijn twee blauwe markeringen aanwezig die zijn aangebracht door de Forensische Opsporing. De twee gemarkeerde locaties zijn bemonsterd. Deze bemonsteringen zijn onderzocht op de aanwezigheid van sperma en speeksel. Hierbij is in beide bemonsteringen sperma aangetroffen. De bemonsteringen zijn als [nummer 2]#01 en #02 veiliggesteld voor een DNA-onderzoek.
Van het sperma in bemonsteringen [nummer 2]#01 en #02 zijn DNA-profielen verkregen van één man. Het DNA-profiel van verdachte [verdachte] [nummer 1] matcht met deze DNA-profielen. Dit betekent dat het sperma in deze bemonsteringen afkomstig kan zijn van verdachte [verdachte] . De kans dat het DNA-profiel van een willekeurig gekozen man matcht met deze DNA-profielen is kleiner dan één op één miljard.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
met iemand die de leeftijd van twaalf jaren maar nog niet die van zestien jaren heeft bereikt, buiten echt, ontuchtige handelingen plegen die bestaan uit of mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam, meermalen gepleegd.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die de strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De rechtbank Noord-Holland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezenverklaarde veroordeeld tot een taakstraf van 240 uren en een gevangenisstraf van 120 dagen waarvan 119 voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als in eerste aanleg is opgelegd.
De raadsvrouw heeft verzocht bij het opleggen van een eventuele straf rekening te houden met het feit dat de verdachte nooit eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld en dat de ten laste gelegde feiten inmiddels dateren van meer dan vier jaar geleden.
Het hof oordeelt als volgt.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder dit is begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het hebben van seks, meerdere malen, met een destijds vijftienjarig meisje terwijl hij op dat moment achtentwintig jaar oud was. De wetgever heeft buitenechtelijke seks met jeugdigen uitdrukkelijk verboden. Dit verbod strekt tot bescherming van de seksuele integriteit van personen die gelet op hun jeugdige leeftijd in het algemeen geacht moeten worden zelf niet of onvoldoende in staat te zijn die integriteit te bewaken en de draagwijdte van hun gedrag in dit opzicht te overzien. Uit de verklaringen van het slachtoffer volgt dat zij gevoelens voor de verdachte had en dat zij voorafgaand aan het seksuele contact met de verdachte nog maagd was.
Het hof rekent het de verdachte aan dat hij misbruik heeft gemaakt van de gelegenheid en de verliefde gevoelens van een jong meisje en zich enkel heeft laten leiden door zijn eigen seksuele verlangens. De verdachte heeft daarbij onvoldoende rekening gehouden met de mogelijke nadelige gevolgen van zijn handelen voor het slachtoffer. De verdachte heeft daarbij berekenend gehandeld door juist in een periode dat de moeder van het meisje met vakantie was, contact met haar op te nemen en seks met haar te hebben. Het hof neemt de verdachte zeer kwalijk dat hij ontuchtige handelingen met het slachtoffer heeft gepleegd ondanks het aanzienlijke leeftijdsverschil tussen hen.
De verdachte heeft met zijn handelen een ernstige inbreuk op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer gemaakt. Daarbij rekent het hof het de verdachte aan dat hij geen enkele blijk van inzicht geeft in het kwalijke van het hem verweten handelen jegens het slachtoffer. Hoe dan ook heeft hij er niet de verantwoordelijkheid voor genomen. Een en ander vormt een risico voor herhaald strafwaardig gedrag. Het hof acht daarom een deels voorwaardelijke straf passend als stok achter de deur.
Het hof is van oordeel dat de aard en de ernst van het feit geen andere straf rechtvaardigt dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat het opleggen van een taakstraf met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf gelijk aan de duur van het voorarrest, met daarnaast een deels voorwaardelijke gevangenisstraf, zoals gevorderd door de advocaat-generaal, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen recht doet aan de aard en de ernst van het bewezen verklaarde.
De ernst van de feiten, die met name wordt bepaald door de jonge leeftijd van het slachtoffer, het leeftijdsverschil tussen de verdachte en het slachtoffer en het herhaaldelijk hebben van seksuele contacten, rechtvaardigt het opleggen van een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof acht, alles afwegende, een gevangenisstraf van zes maanden waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren passend en geboden.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 5.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van de oorspronkelijke vordering.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 3.500,00 met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsvrouw van de verdachte heeft primair bepleit dat de vordering van de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard gelet op de door haar bepleite vrijspraak. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat de vordering moet worden afgewezen, dan wel gematigd, nu de schade onvoldoende is onderbouwd.
Het hof overweegt als volgt.
Voor vergoeding van immateriële schade is een wettelijke grondslag vereist, zoals opgenomen in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (BW). Het eerste lid van dat artikel luidt, voor zover hier van belang:
“Voor nadeel dat niet in vermogensschade bestaat, heeft de benadeelde recht op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
(...)
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.”
Nu in deze zaak geen sprake is van lichamelijk letsel of van schade in eer en goede naam, is de vraag die rijst, of de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in de persoon is aangetast in de zin van genoemd artikel. Van een dergelijke aantasting in de persoon is in ieder geval sprake indien de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan, waartoe nodig is dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Daarnaast kunnen de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat van de bedoelde aantasting in zijn persoon op andere wijze sprake is. In beginsel zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. In voorkomend geval kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen.
Naar het oordeel van het hof is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezen verklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks immateriële schade – in de vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ – heeft geleden tot na te melden bedrag. Uit de stukken blijkt dat [benadeelde] als gevolg van het handelen van de verdachte klachten van psychische aard heeft gekregen waarvoor zij door de kinderarts is verwezen naar onder andere het Kinder- en jeugdtraumacentrum. Zij is daar van november 2017 tot juli 2018 in behandeling geweest. Gelet op deze onderbouwing is het hof van oordeel dat er sprake is van een voldoende causaal verband tussen het bewezenverklaarde feit en het geestelijk letsel van het slachtoffer.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van de verdachte rechtstreeks schade heeft geleden tot een bedrag van € 3.500,00. De verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen.
Voor het overige is het hof van oordeel dat behandeling van de vordering een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. In zoverre kan de benadeelde partij daarom thans in de vordering niet worden ontvangen en kan de vordering slechts bij de burgerlijke rechter worden aangebracht.
Het hof zal de schadevergoedingsmaatregel opleggen op de hierna te noemen wijze om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot 2 (twee) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Vordering van de benadeelde partij [benadeelde]
Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde] ter zake van het bewezenverklaarde tot het bedrag van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering en bepaalt dat de benadeelde partij in zoverre de vordering slechts bij de burgerlijke rechter kan aanbrengen.
Veroordeelt de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde] , ter zake van het bewezenverklaarde een bedrag te betalen van € 3.500,00 (drieduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 45 (vijfenveertig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 18 september 2017.
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. M.J.A. Duker, mr. F.A. Hartsuiker en mr. H.A. van Eijk,
in tegenwoordigheid van mr. F. van den Brink, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 december 2021.
Mrs. F.A. Hartsuiker en H.A. van Eijk zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
=========================================================================
[…]
[…]