Hof Amsterdam, 26-07-2021, nr. 23-000468-20
ECLI:NL:GHAMS:2021:2175
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
26-07-2021
- Zaaknummer
23-000468-20
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2021:2175, Uitspraak, Hof Amsterdam, 26‑07‑2021; (Hoger beroep)
Uitspraak 26‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Rijden onder invloed van drugs. Artikel 13, 16 en 17 Besluit. Niet is gebleken van schending van een waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek, zodat sprake is van 'een onderzoek' als bedoeld in artikel 8 WVW94.
afdeling strafrecht
parketnummer: 23-000468-20
datum uitspraak: 22 juli 2021
TEGENSPRAAK (gemachtigd raadsman)
Verkort arrest van het gerechtshof Amsterdam gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Holland van 31 januari 2020 in de strafzaak onder parketnummer 96-282353-19 tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1992,
adres: [adres].
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep van 8 juli 2021.
Het openbaar ministerie heeft hoger beroep ingesteld tegen voormeld vonnis van de rechtbank waarbij de verdachte is vrijgesproken van het hem tenlastegelegde.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal en van hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht.
Tenlastelegging
Aan de verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 7 november 2018 te Hoofddorp, gemeente Haarlemmermeer, een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd, na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,5 microgram THC per liter bloed bedroeg, zijnde hoger dan de in artikel 3 van het genoemd Besluit, bij die stof vermelde grenswaarde;
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zal het hof deze verbeterd lezen. De verdachte wordt daardoor niet in de verdediging geschaad.
Vonnis waarvan beroep
Het vonnis waarvan beroep zal worden vernietigd, reeds omdat daarvan slechts aantekening is gedaan ingevolge artikel 378a van het Wetboek van Strafvordering.
Bewijsoverweging
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het tenlastegelegde rijden onder invloed van drugs bewezen wordt geacht.
Ter onderbouwing van haar vordering heeft de advocaat-generaal het volgende aangevoerd:De bloedmonsters zijn zo spoedig mogelijk verzonden overeenkomstig het bepaalde in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer (hierna: Besluit), daarbij mede in aanmerking nemend dat de opsporingsambtenaar het bloed na afname bij een temperatuur van
-18C heeft bewaard. Het onderzoek van het bloed heeft binnen twee weken plaatsgevonden, overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit.
Uit het dossier kan niet worden vastgesteld dat de mededeling van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek – zoals bedoeld in artikel 17 van het Besluit – binnen één week heeft plaatsgevonden, maar de verdachte had nog ruimschoots de tijd van zijn recht op tegenonderzoek gebruik te maken. Op grond van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering kan worden volstaan met constatering van het verzuim.
De raadsman heeft verzocht de verdachte vrij te spreken van het tenlastegelegde, omdat het onderzoek naar de aanwezigheid van drugs in het bloed van de verdachte niet voldoet aan de eisen gesteld in het Besluit.
Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft de raadsman aangevoerd dat:
- -
het voorschrift dat de bloedmonsters zo spoedig mogelijk moeten worden verzonden – zoals bepaald in artikel 13, eerste lid, onder d, van het Besluit –
- -
de termijn voor het onderzoeken van het bloedmonster – zoals bedoeld in artikel 16, eerste lid, van het Besluit –
- -
en de termijn voor het meedelen van het resultaat van het onderzoek – zoals bedoeld in artikel 17 van het Besluit – zijn geschonden.
Deze voorschriften maken deel uit van het stelsel van strikte waarborgen, zodat het resultaat van het onderzoek niet bruikbaar is voor het bewijs en geen sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8 van de Wegenverkeerswet 1994, aldus de raadsman.
Het hof overweegt als volgt.
Ten aanzien van artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit
Artikel 13, eerste lid, sub d, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘Bij de bloedafname is een opsporingsambtenaar aanwezig, die ervoor zorgt dat de buisjes of het buisje met bloed zo spoedig mogelijk in een bij ministeriële regeling voorgeschreven verpakking worden of wordt bezorgd bij het laboratorium, bedoeld in artikel 14, tweede lid.’
Vooropgesteld moet worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952). Tot die waarborgen behoren onder meer het voorschrift van artikel 13 lid 1, aanhef en onder d, Besluit, dat ertoe strekt dat na de bloedafname het buisje of de buisjes met bloed zo spoedig mogelijk naar een voor het bloedonderzoek geaccrediteerd laboratorium als bedoeld in artikel 14 lid 2 Besluit wordt of worden gezonden, en de voorschriften die betrekking hebben op het bewaren en het vervoeren van het afgenomen bloedmonster in verband met het uitvoeren van het bloedonderzoek (vgl. Hoge Raad 27 oktober 2020, ECLI:NL:HR:2020:1684).
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het bloed op 7 november 2018 bij de verdachte is afgenomen, in de vriezer is opgeslagen op een temperatuur van maximaal -18C en op 16 november 2018 door de opsporingsambtenaar persoonlijk bij het Nederlands Forensisch Instituut (NFI) is afgeleverd. Uit het op de kopie van het aanvraagformulier vermelde onderschrift: “Aanvraag: "001 NFI 2018.11.19.147" leidt het hof af dat het NFI op maandag 19 november 2018 een aanvraag heeft gedaan en het bloedonderzoek heeft uitbesteed aan het gemandateerde laboratorium Dr. Stein & Collegae in Mönchengladbach (Duitsland). Vervolgens zijn de buisjes met bloed op 21 november 2018 door het laboratorium in Mönchengladbach ontvangen voor het uitvoeren van het bloedonderzoek. Het bloed is in dat laboratorium vóór en na de analyse bewaard bij een temperatuur van -20 °C.
Het hof constateert dat tussen de datum van bloedafname en bezorging van het bloed bij het eerste laboratorium negen dagen zijn verstreken. Gelet op de omstandigheden waarin het bloed door de opsporingsambtenaar na bloedafname tot aan het moment van verzending is bewaard, is het hof van oordeel dat is voldaan aan het vereiste dat de buisjes met bloed ‘zo spoedig mogelijk’ door een opsporingsambtenaar aan een geaccrediteerd laboratorium, te weten het NFI, zijn verzonden.
Ten aanzien van artikel 16, eerste lid, van het Besluit
Artikel 16, eerste lid, van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De onderzoeker, bedoeld in artikel 14, eerste lid, verricht het bloedonderzoek binnen twee weken na ontvangst van de buisjes of het buisje met bloed.’
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat de bloedmonsters op 21 november 2018 zijn ontvangen door het laboratorium in Mönchengladbach en dat het onderzoek heeft plaatsgevonden op 23 november 2018 en 24 november 2018. Het hof constateert dat het onderzoek overeenkomstig het bepaalde in artikel 16, eerste lid, van het Besluit binnen twee weken heeft plaatsgevonden.
Ten aanzien van artikel 17 van het Besluit
Artikel 17 van het Besluit luidt, voor zover relevant:
‘De opsporingsambtenaar stelt de verdachte binnen een week na ontvangst van het verslag, bedoeld in artikel 16, tweede lid, schriftelijk in kennis van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek.’
Het hof stelt op basis van het dossier vast dat het gehalte in het bloed van de verdachte 6,5 microgram THC per liter bloed bedroeg, dat het onderzoeksrapport dateert van 6 december 2018 en dat op 17 december 2018 de verdachte in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en van het recht op tegenonderzoek. Gelet op het tijdsverloop van elf dagen tussen de datum van het rapport en de verzending van de brief als bedoeld in artikel 17 van het Besluit door de opsporingsambtenaar, kan het hof zonder nadere informatie niet vaststellen dat voornoemde brief binnen één week na ontvangst van het rapport door de opsporingsambtenaar naar de verdachte is verzonden. Het hof oordeelt dat het ervoor moet worden gehouden dat de in artikel 17 van het Besluit genoemde termijn is geschonden.
Vervolgens ziet het hof zich gesteld voor de vraag wat het gevolg moet zijn van die schending.
Vooropgesteld dient te worden dat van ‘een onderzoek’ zoals bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 sprake is indien de waarborgen zijn nageleefd waarmee de wetgever dat onderzoek met het oog op de betrouwbaarheid van de resultaten daarvan heeft omringd (vgl. Hoge Raad 16 februari 1982, ECLI:NL:HR:1982:AD6952).
Artikel 17 van het Besluit bevat in de eerste plaats de verplichting om de verdachte op de hoogte te stellen van het onderzoeksresultaat en het recht op tegenonderzoek. Het bevat ook een termijn waarbinnen dat moet gebeuren.
Indien, zoals in deze zaak, dat resultaat inhoudt dat de verdachte het alcohol-, drugs- of geneesmiddelenverbod uit de Wegenverkeerswet 1994 heeft overtreden, kan dit voor hem aanleiding zijn om gebruik te maken van zijn recht op tegenonderzoek. Het recht op tegenonderzoek is één van de strikte waarborgen waarmee de wetgever het onderzoek heeft omringd. Dit recht had niet kunnen worden uitgeoefend indien het onderzoeksresultaat niet aan de verdachte was medegedeeld, althans niet binnen een termijn waarin tegenonderzoek nog zou kunnen plaatsvinden, rekening houdend met de verplichting voor het laboratorium waar het onderzoek is verricht om het resterende bloed een half jaar na de datum van dagtekening van het onderzoeksrapport te vernietigen (artikel 20 lid 1 van het Besluit). In zoverre behoort de verplichting om de verdachte in kennis te stellen van het onderzoeksresultaat tot de strikte waarborgen; de verplichting om dat binnen een week te doen echter niet.
Hoewel het ervoor moet worden gehouden dat de verdachte niet binnen één week na ontvangst van het rapport door de opsporingsambtenaar in kennis is gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek, had de verdachte nog ruimschoots gelegenheid tegenonderzoek te laten verrichten. De enkele omstandigheid dat de verdachte niet binnen één week in kennis is gesteld van het resultaat van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek brengt naar het oordeel van het hof daarom in dit geval niet met zich dat geen sprake is van een onderzoek als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994. De in artikel 17 van het Besluit genoemde termijn vormt immers niet een waarborg voor de betrouwbaarheid van het bloedonderzoek als zodanig.
‘Een onderzoek’ in de zin van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994
Nu ook anderszins niet is gebleken van schending van enig in het Besluit opgenomen waarborg die van invloed is op de betrouwbaarheid van het onderzoek, acht het hof de uitkomst van het onderzoek betrouwbaar en zullen de resultaten daarvan worden gebruikt voor het bewijs.
Het hof oordeelt op basis van hetgeen hiervoor is overwogen dat sprake is van ‘een onderzoek’ als bedoeld in artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994, zodat het tenlastegelegde wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering
Voorts oordeelt het hof dat – nu niet vastgesteld kan worden dat de verdachte binnen één week na ontvangst van het rapport door de opsporingsambtenaar in kennis is gesteld van de uitslag van het bloedonderzoek en het recht op tegenonderzoek – wel sprake is van een vormverzuim in de zin van artikel 359a van het Wetboek van Strafvordering. Gesteld noch gebleken is dat de verdachte door dit vormverzuim enig nadeel heeft ondervonden. Gelet hierop zal het hof volstaan met de constatering van het vormverzuim en hier verder geen gevolgen aan verbinden.
Bewezenverklaring
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 7 november 2018 te Hoofddorp een voertuig, te weten een personenauto, heeft bestuurd na gebruik van een in artikel 2, van het Besluit alcohol, drugs en geneesmiddelen in het verkeer, aangewezen stof als bedoeld in artikel 8, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994, te weten cannabis, terwijl ingevolge een onderzoek in de zin van artikel 8 van de WVW94, het gehalte in zijn bloed van de bij die stof vermelde meetbare stof 6,5 microgram THC per liter bloed bedroeg.
Hetgeen meer of anders is tenlastegelegd, is niet bewezen. De verdachte moet hiervan worden vrijgesproken.
Het bewezenverklaarde is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat, zoals deze na het eventueel instellen van beroep in cassatie zullen worden opgenomen in de op te maken aanvulling op dit arrest.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Geen omstandigheid is aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het bewezenverklaarde uitsluit, zodat dit strafbaar is.
Het bewezenverklaarde levert op:
overtreding van artikel 8, vijfde lid, van de Wegenverkeerswet 1994.
Strafbaarheid van de verdachte
De verdachte is strafbaar, omdat geen omstandigheid aannemelijk is geworden die strafbaarheid ten aanzien van het bewezenverklaarde uitsluit.
Oplegging van straf
De politierechter heeft de verdachte ten aanzien van het tenlastegelegde vrijgesproken.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een geldboete van € 800,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis.
De raadsman heeft verzocht te volstaan met een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of met een voorwaardelijke geldboete.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon en de draagkracht van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
De verdachte heeft auto gereden onder invloed van cannabis. Het is een feit van algemene bekendheid dat het gebruik van drugs de rijvaardigheid nadelig beïnvloedt. Dit brengt een risico voor de verkeersveiligheid met zich. De verdachte heeft zich onverantwoordelijk gedragen door onder invloed van drugs deel te nemen aan het verkeer.
Blijkens een de verdachte betreffend uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 29 juni 2021 is eerder een inmiddels onherroepelijk geworden strafbeschikking aan hem opgelegd voor een soortgelijk misdrijf. Ook is hij eerder onherroepelijk voor andersoortige misdrijven veroordeeld, hetgeen in zijn nadeel weegt.
Gelet op de ernst van het feit en de recidive is een schuldigverklaring zonder oplegging van straf of een voorwaardelijke geldboete – zoals verzocht door de raadsman - niet passend. Een onvoorwaardelijke geldboete in combinatie met een onvoorwaardelijke rijontzegging is in beginsel gerechtvaardigd. Gezien de persoonlijke omstandigheden van de verdachte en mede in aanmerking nemend dat de verdachte na het bewezenverklaarde feit reeds straffen in andere zaken zijn opgelegd, zodat artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht van toepassing is, zal het hof volstaan met een geldboete.
Het hof acht, alles afwegend en overeenkomstig de advocaat-generaal, een geldboete van € 800,00, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 dagen hechtenis, passend en geboden. In verband met de beperkte draagkracht van de verdachte zal het hof bepalen dat de geldboete in vier maandelijkse termijnen van € 200,00 kan worden voldaan.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 23, 24, 24a, 24c en 63 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 8 en 176 van de Wegenverkeerswet 1994.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een geldboete van € 800,00 (achthonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door 16 (zestien) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete mag worden voldaan in 4 (vier) termijnen van 1 maand, elke termijn groot € 200,00 (tweehonderd euro).
Dit arrest is gewezen door de meervoudige strafkamer van het gerechtshof Amsterdam, waarin zitting hadden mr. N. van der Wijngaart, mr. C.N. Dalebout en mr. F.M.D. Aardema, in tegenwoordigheid van mr. S.H.M. van Gennip, griffier, en is uitgesproken op de openbare terechtzitting van dit gerechtshof van 22 juli 2021.
mrs. Dalebout en Van der Wijngaart zijn buiten staat dit arrest te ondertekenen.
[…]