HR, 16-05-2023, nr. 21/00767
ECLI:NL:HR:2023:723
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
16-05-2023
- Zaaknummer
21/00767
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2023:723, Uitspraak, Hoge Raad, 16‑05‑2023; (Cassatie)
In cassatie op: ECLI:NL:GHAMS:2021:424
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2023:328
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2022:1223
ECLI:NL:PHR:2023:328, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 21‑03‑2023
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2023:723
- Vindplaatsen
SR-Updates.nl 2023-0097
Uitspraak 16‑05‑2023
Inhoudsindicatie
Aanwezig hebben van hennepkwekerij in de door schoonmoeder van verdachte gehuurde woning die zij tijdens haar vakantie zou hebben onderverhuurd aan verdachte, art. 3.B Opiumwet. Uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over betrouwbaarheid van verklaring van schoonmoeder, art. 359.2 Sv. Wat raadsvrouw op tz. in hoger beroep in het licht van t.o.v. Rh-C afgelegde nadere verklaring van schoonmoeder naar voren heeft gebracht over betrouwbaarheid van de door hof voor bewijs gebruikte verklaring van schoonmoeder, kan niet anders worden opgevat dan als standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van ondubbelzinnige conclusie aan hof is voorgelegd. Hof is in zijn uitspraak van dit uos afgeweken door verklaring van schoonmoeder voor bewijs te gebruiken. In strijd met art. 359 (tweede volzin) Sv heeft hof echter niet in het bijzonder redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Volgt vernietiging en terugwijzing. Vervolg op HR:2023:177.
Partij(en)
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
STRAFKAMER
Nummer 21/00767
Datum 16 mei 2023
ARREST
op het beroep in cassatie tegen een arrest van het gerechtshof Amsterdam van 9 februari 2021, nummer 23-001611-19, in de strafzaak
tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte.
1. Verdere procesverloop in cassatie
Het beroep is ingesteld door de verdachte. Namens deze heeft V.C. van der Velde, advocaat te Almere, bij schriftuur cassatiemiddelen voorgesteld. De Hoge Raad heeft bij arrest van 14 februari 2023, ECLI:NL:HR:2023:177, de advocaat-generaal in de gelegenheid gesteld zich nader uit te laten over de cassatiemiddelen.
De advocaat-generaal P.M. Frielink heeft bij aanvullende conclusie geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op basis van het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
2. Beoordeling van het tweede cassatiemiddel
2.1
Het cassatiemiddel klaagt onder meer dat het hof in strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 van het Wetboek van Strafvordering (hierna: Sv) niet in het bijzonder de redenen heeft opgegeven waarom het is afgeweken van een door de verdediging naar voren gebracht uitdrukkelijk onderbouwd standpunt over de betrouwbaarheid van de verklaring van de [betrokkene 1] .
2.2.1
Het hof heeft het vonnis van de politierechter bevestigd met uitzondering van de strafmaat. Blijkens dit vonnis is ten laste van de verdachte overeenkomstig de tenlastelegging onder 1 bewezenverklaard dat hij:
“op 16 juni 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 98,92 gram hasj en ongeveer 485 hennepplanten, een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
2.2.2
De bewezenverklaring steunt mede op de in de bewijsmiddelen onder 4 genoemde verklaring van de [betrokkene 1] .
2.2.3
De aantekening van het mondeling vonnis van de politierechter houdt ten aanzien van de bewezenverklaring verder onder meer het volgende in:
“De politierechter hecht meer waarde aan de in de eerste instantie ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring van [betrokkene 1] en minder aan de ter terechtzitting overhandigde schriftelijke verklaring nu de rechtbank niet kan achterhalen waarom deze is opgesteld en onder welke omstandigheden. De rechtbank hecht daarentegen wel waarde aan de verklaring van de buurvrouw, welke onder meer wordt ondersteund door het aantreffen van een sigarettenpeuk met DNA van een vriend van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig nu het gelet op het dossier al niet aannemelijk is dat zijn kind in de woning verbleef en hij niet heeft gemerkt dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte de woning huurde ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij.”
2.2.4
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2021 houdt, voor zover van belang, het volgende in:
“In antwoord op vragen van de raadsheer verklaart de verdachte:
Ik zit al bijna zes jaar met deze zaak in m’n buik. Ik woonde niet op [a-straat 1] wist niets van de kwekerij. Ik kwam alleen mijn dochter ophalen bij de moeder van mijn ex, [betrokkene 1] . Ik woonde op de [b-straat 1] , maar nu niet meer. Ik reed in een witte Mercedes. [betrokkene 1] en ik hadden woorden over de alimentatie. Zij zegt dat ik een contract met haar had maar dat was niet zo. Dat heeft ze later ook teruggenomen. Ik kwam er zo’n drie keer per week, geen twee keer per dag. Waarom [betrokkene 2] belastend heeft verklaard weet ik niet. Ik ken haar niet, maar ze ging goed om met [betrokkene 1] . Hoe kan zij mij trouwens twee keer per dag hebben gezien als ze zelf werkt?
(...)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
Ik verzoek het hof mijn cliënt integraal vrij te spreken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat hij op 16 juni 2015 op [a-straat 1] was. Hij was er op dat moment niet. [betrokkene 1] verklaarde eerst dat ze op vakantie was en de woning aan de verdachte te hebben onderverhuurd. Hij ontkent dit en ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen. Eerst probeert [betrokkene 1] de schuld in de schoenen van mijn cliënt te schuiven omdat zij zelf niet voor de kwekerij wilde opdraaien. Daarna verandert ze haar verklaring. Op welke moeten we afgaan? De verklaring bij de politie is onbetrouwbaar, want die is niet onder ede afgelegd en toen was ze zelf geen verdachte. Ze heeft geen stukken overgelegd, geen e-mail, geen contract. Zij zegt dat ze toen al weg was, dus ligt het in de rede dat er iets op papier was gezet voor de verhuur. Ze zou de stukken aanleveren maar dat is niet gebeurd. Onder ede bij de raadsheer-commissaris bleef ze bij haar verklaring dat ze er niet woonde.”
2.2.5
Bij de stukken die aan de Hoge Raad zijn gezonden, bevindt zich de pleitnota. Deze pleitnota houdt in:
“Verweer
Verzoek u het vonnis van de politierechter te vernietigen en cliënt integraal vrij te spreken. Geen wettig en overtuigend bewijs dat cliënt zich aan beide feiten schuldig heeft gemaakt.
Feit 1
Primair
De datum 16 juni 2015 is de dag waarop is binnengetreden in de woning aan het [a-straat 1] . Cliënt is niet bij of in die woning aanwezig, laat staan dat cliënt zich op die desbetreffende dag, de dag waar de tenlastelegging over spreekt, heeft beziggehouden met hetgeen is tenlastegelegd.
Aanleiding verdenking cliënt: Er wordt een kwekerij ontdekt in de woning aan het [a-straat 1] . Die woning wordt gehuurd door [betrokkene 1] . Zij staat daar ook ingeschreven. Zij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat zij op vakantie was en de woning heeft onderverhuurd aan haar schoonzoon, te weten cliënt.
Cliënt ontkent dit. Hij ontkent bij [betrokkene 1] een kamer te hebben gehuurd en hij ontkent een kwekerij in de woning aan de [a-straat ] te hebben opgezet en te hebben onderhouden.
Ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen en hem vrij te spreken. Waarom? Zijn ontkenning wordt niet weerlegd door het dossier.
1. [betrokkene 1] :
Zoals gezegd heeft zij bij de politie de schuld in de schoenen van mijn cliënt proberen te schuiven. In eerste aanleg is echter een verklaring van [betrokkene 1] overgelegd. Daarin staat vermeld dat zij de woning niet aan mijn cliënt heeft verhuurd, maar aan ene [betrokkene 3] . Omdat zij niet op goede voet met cliënt stond en niet zelf voor de kwekerij wilde opdraaien, heeft zij de naam van cliënt doorgegeven.
[betrokkene 1] is daarna door de raadsheer-commissaris gehoord: daar heeft zij onder ede verklaard dat zij de woning niet aan cliënt heeft verhuurd maar aan [betrokkene 3] . Dat cliënt geen kwekerij in haar woning heeft geplaatst.
Welke verklaring van [betrokkene 1] is betrouwbaar? Eén verklaring moet onbetrouwbaar zijn. Dat is de verklaring die zij heeft gedaan bij de politie. Ten eerste heeft zij daar niet onder ede verklaard en was zij zelf verdachte. Daarnaast is de verklaring van [betrokkene 1] gedaan bij de politie onvoldoende overtuigend:
Zou de woning onderverhuren aan cliënt: Geen huurovereenkomst overgelegd waar dat uit blijkt. Geen overige stukken, bijvoorbeeld e-mailverkeer, berichtverkeer etc. waar dit uit blijkt.
Er zou € 1.000,- aan huur zijn betaald: Ik tref geen betalingsbewijzen aan in het dossier. Geen bewijsstukken van haar vakantie. Zij heeft verklaard dat ze het zou brengen. Tot op heden niet gebeurd. Kortom: verklaring die zij heeft gedaan bij de politie heeft zij op geen enkele manier met stukken kunnen bevestigen. En ja; onder ede. Het is haar vaak door de raadsheer-commissaris gezegd: je moet de waarheid spreken. Zij is bij haar verklaring gebleven dat cliënt niet in haar woning woonde.
Bovendien is zij zelf veroordeeld.
(...)
Vader van cliënt: bij RHC verklaard dat cliënt geen kamer huurde en altijd aan de [b-straat ] in [plaats] woonde in 2015. Heeft verklaard dat zijn kleinkind bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt, maar ook hijzelf, het kleinkind ophaalde bij en wegbracht naar [betrokkene 1] . Hij heeft verklaard dat hij weleens een Afrikaanse/donkere man bij [betrokkene 1] heeft gezien. Ondersteund verklaring van [betrokkene 1] bij de RHC.
Moeder van cliënt: Bij de RHC verklaard dat haar kleinkind in 2015 bij [betrokkene 1] woonde en dat cliënt haar daar weleens ophaalde en naartoe bracht. Woonde aan de [b-straat ] en huurde geen woning bij [betrokkene 1] .
[betrokkene 4] : verklaarde ook dat dochter cliënt bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt zijn dochter bracht en haalde. Dat hij geen woning huurde bij [betrokkene 1] .
Verklaring [betrokkene 5] : verklaart dat [betrokkene 1] in de periode van de tenlastelegging woonde aan de [a-straat ] en dat cliënt daar niet woonachtig was. Hij verklaart dat hij [betrokkene 1] regelmatig naar de woning aan de [a-straat ] zag lopen, geregeld met een donkere man. Hij verklaart voorts dat hij weleens met cliënt de dochter van cliënt naar de woning aan de [a-straat ] bracht en daar ophaalde.
Getuige [betrokkene 6] verklaart niets belastend over cliënt.
(...)
4. Objectieve gegevens:
[betrokkene 1] staat hier ingeschreven, niet cliënt.
Cliënt woont en staat ingeschreven op het adres aan de [b-straat 1] te [plaats] .
Deze adressen liggen 400 m / 3 straten van elkaar vandaan.”
2.3
Wat de raadsvrouw van de verdachte op de terechtzitting in hoger beroep in het licht van een ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde nadere verklaring van [betrokkene 1] naar voren heeft gebracht over de betrouwbaarheid van de door het hof voor het bewijs gebruikte verklaring van [betrokkene 1] , kan niet anders worden opgevat dan als een standpunt dat duidelijk, door argumenten ondersteund en voorzien van een ondubbelzinnige conclusie aan het hof is voorgelegd. Het hof is in zijn uitspraak van dit uitdrukkelijk onderbouwde standpunt afgeweken door de verklaring van de [betrokkene 1] voor het bewijs te gebruiken. In strijd met de tweede volzin van het tweede lid van artikel 359 Sv heeft het hof echter niet in het bijzonder de redenen opgegeven die daartoe hebben geleid. Het cassatiemiddel is gegrond.
3. Beoordeling van het eerste cassatiemiddel
Gelet op de beslissing die hierna volgt, is bespreking van het cassatiemiddel niet nodig.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
- vernietigt de uitspraak van het hof;
- wijst de zaak terug naar het gerechtshof Amsterdam, opdat de zaak opnieuw wordt berecht en afgedaan.
Dit arrest is gewezen door de vice-president V. van den Brink als voorzitter, en de raadsheren Y. Buruma en C. Caminada, in bijzijn van de waarnemend griffier H.J.S. Kea, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 mei 2023.
Conclusie 21‑03‑2023
Inhoudsindicatie
Aanvullende conclusie op ECLI:NL:PHR:2022:1223 n.a.v. ECLI:NL:HR:2023:177. Hof heeft volstaan met een kale bevestiging van het vonnis van de politierechter. Klachten over een tekortschietende motivering van het hof in relatie tot de bewijsvoering. De 2 middelen lenen zich voor gezamenlijke bespreking. Beide middelen slagen. Conclusie strekt tot vernietiging en terugwijzing.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 21/00767
Zitting 21 maart 2023
CONCLUSIE
P.M. Frielink
In de zaak
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980,
hierna: de verdachte
1. Het cassatieberoep
1.1.
Het gerechtshof Amsterdam heeft bij arrest van 9 februari 2021 het vonnis van de politierechter in de rechtbank Amsterdam bevestigd, behalve voor wat betreft de strafoplegging. De verdachte is voor opzettelijke overtreding van de Opiumwet (het opzettelijk aanwezig hebben van onder andere 485 hennepplanten) veroordeeld tot een taakstraf voor de duur van tachtig uur, subsidiair veertig dagen hechtenis.
1.2.
Het cassatieberoep is ingesteld namens de verdachte. V.C. van der Velde, advocaat te Almere, heeft twee middelen van cassatie voorgesteld. In deze zaak heb ik op 20 december 2022 geconcludeerd dat het eerste middel slaagt.1.Daarom heb ik het tweede middel toen onbesproken gelaten. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 14 februari 2023 geoordeeld dat het eerste middel faalt.2.Mij is vervolgens verzocht over het eerste en tweede middel aanvullend te concluderen.
1.3.
Ook deze aanvullende conclusie strekt tot vernietiging van de bestreden uitspraak en tot terugwijzing.
2. De bewezenverklaring
Ten laste van de verdachte is bewezenverklaard dat hij:
“Op 16 juni 2015 te [plaats] opzettelijk aanwezig heeft gehad (in een pand aan [a-straat 1] ) een hoeveelheid van (in totaal) ongeveer 98,92 gram hasj en ongeveer 485 hennepplanten, een materiaal bevattende hennep, zijnde hennep een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.”
3. De stukken van het geding
3.1.
Het mondeling vonnis van de politierechter van de rechtbank Amsterdam is aangetekend in het proces-verbaal van de terechtzitting van 9 april 2019. Die aantekening houdt wat betreft de bewijsmiddelen in:
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015136900-2 van 16 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [verbalisant 1] , [verbalisant 2] en [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 35 e.v.).
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2015136900-4 van 16 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 3] (doorgenummerde pag. 70 e.v.).
Een proces-verbaal verhoor-getuige met nummer 2015136900-3 van 16 juni 2015, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 2] (doorgenummerde pag. 73 e.v.).
Een proces-verbaal verhoor meerderjarige verdachte met nummer 2015136900-21 van 11 november 2016, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [verbalisant 4] (doorgenummerde pag. 85 e.v.).
Een rapport van 3 juli 2015, laboratoriumnummer 0783N15, van dr. P. Hommerson, forensisch expert, in de zaak tegen de verdachte [verdachte] [a-straat 1] (doorgenummerde pag. 113).
Een geschrift, zijnde een ruimlijst hennep, nummer 23722 (doorgenummerde pag. 114).”
(…)
Het vonnis bevat verder de volgende bewijsoverwegingen:
“De politierechter hecht meer waarde aan de in de eerste instantie ten overstaan van een verbalisant afgelegde verklaring van getuige [betrokkene 1] en minder aan de ter terechtzitting overhandigde schriftelijke verklaring nu de rechtbank niet kan achterhalen waarom deze is opgesteld en onder welke omstandigheden. De rechtbank hecht daarentegen wel waarde aan de verklaring van de buurvrouw, welke onder meer wordt ondersteund door het aantreffen van een sigarettenpeuk met DNA van een vriend van verdachte. De rechtbank acht de verklaring van verdachte ongeloofwaardig nu het gelet op het dossier al niet aannemelijk is dat zijn kind in de woning verbleef en hij niet heeft gemerkt dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was. De rechtbank gaat er derhalve vanuit dat verdachte de woning huurde ten tijde van het aantreffen van de hennepkwekerij.”
3.2.
Het proces-verbaal van de terechtzitting van de politierechter van 9 april 2019 houdt voorts in:
“De verdachte verklaart:
Mijn dochtertje woont op het adres en zit daar in de buurt op school. Zij was 6 jaar oud en kon niet alleen over straat lopen. Ik woonde niet op het adres. Ik woon 300 meter verderop op [b-straat] . Dat is al elf jaar mijn adres. Mijn dochtertje woonde bij mijn ex-schoonmoeder en die haalde ik soms twee en soms drie keer per week op. Ik laat haar niet alleen over straat lopen. Ik begrijp niet waarom ik hier zit. [betrokkene 1] is mijn ex-schoonmoeder. Mijn dochter woonde bij haar oma vanaf dat mijn schoonmoeder daar woont. Ik weet niet hoe lang dat is. Mijn dochter woonde niet bij haar ouders. Ze slaapt soms bij mij, en soms bij mijn moeder. De moeder van mijn dochter woont bij [c-straat] . Ik woonde op [b-straat] . Mijn ex-schoonmoeder woonde op [a-straat] met mijn dochter. Mijn dochter sliep daar af en toe, af en toe bij mijn ouders, en af en toe bij mij en bij haar moeder. Ik was daar toen om mijn dochter op te halen. Ik was daar gemiddeld twee keer per week, wanneer mijn dochter bij mijn ex-schoonmoeder was. Er was niets in de woning. Ik ging alleen naar binnen om mijn dochter op te halen. Ik wist niet dat er een hennepkwekerij in de woning aanwezig was.
3.3.
Het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep van 9 februari 2021 houdt in:
“In antwoord op vragen van de raadsheer verklaart de verdachte:
Ik zit al bijna zes jaar met deze zaak in m’n buik. Ik woonde niet op [a-straat 1] wist niets van de kwekerij. Ik kwam alleen mijn dochter ophalen bij de moeder van mijn ex, [betrokkene 1] . Ik woonde op [b-straat 1] , maar nu niet meer. Ik reed in een witte Mercedes. [betrokkene 1] en ik hadden woorden over de alimentatie. Zij zegt dat ik een contract met haar had maar dat was niet zo. Dat heeft ze later ook teruggenomen. Ik kwam er zo’n drie keer per week, geen twee keer per dag. Waarom [betrokkene 2] belastend heeft verklaard weet ik niet. Ik ken haar niet, maar ze ging goed om met [betrokkene 1] . Hoe kan zij mij trouwens twee keer per dag hebben gezien als ze zelf werkt?
(…)
De raadsvrouw voert het woord tot verdediging als volgt:
Ik verzoek het hof mijn cliënt integraal vrij te spreken. Er is geen wettig en overtuigend bewijs dat hij op 16 juni 2015 op [a-straat 1] was. Hij was er op dat moment niet. [betrokkene 1] verklaarde eerst dat ze op vakantie was en de woning aan de verdachte te hebben onderverhuurd. Hij ontkent dit en ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen. Eerst probeert [betrokkene 1] de schuld in de schoenen van mijn cliënt te schuiven omdat zij zelf niet voor de kwekerij wilde opdraaien. Daarna verandert ze haar verklaring. Op welke moeten we afgaan? De verklaring bij de politie is onbetrouwbaar, want die is niet onder ede afgelegd en toen was ze zelf geen verdachte. Ze heeft geen stukken overgelegd, geen e-mail, geen contract. Zij zegt dat ze toen al weg was, dus ligt het in de rede dat er iets op papier was gezet voor de verhuur. Ze zou de stukken aanleveren maar dat is niet gebeurd. Onder ede bij de raadsheer-commissaris bleef ze bij haar verklaring dat ze er niet woonde. De verklaring [betrokkene 2] bij de raadsheer-commissaris is niet betrouwbaar. Voor zover deze dat wel zou zijn, blijkt daaruit niet dat mijn cliënt betrokken was. Ten eerste zag ze de verdachte steeds met een sporttas, nooit met verdachte spullen. Als er wordt doorgevraagd naar de frequentie zegt ze hem niet twee keer per dag, maar regelmatig gezien te hebben. En dat kan kloppen, want hij kwam zijn dochter daar ophalen. In de verklaring over de meterkast heeft ze het niet over de verdachte. Ze zegt dat ze cliënt iedere dag zag op weg naar de supermarkt, maar dat kan niet want van de woning naar de Jumbo kom je niet langs de woning van de verdachte. Haar verklaring is dus niet betrouwbaar. Bovendien is enkele aanwezigheid onvoldoende voor bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit. Zij verklaart niet over andere handelingen of hennep gerelateerde goederen. De vader van mijn cliënt verklaart ook dat mijn cliënt geen kamer huurde maar aan [b-straat] woonde, en dat de dochter van mijn cliënt bij [betrokkene 1] woonde. Hij zag haar vaak met een donkere man wat ook weer strookt met de verklaring over [betrokkene 3] . Ook getuige [betrokkene 4] verklaart dat de dochter bij [betrokkene 1] woonde en getuige [betrokkene 5] , die ook in het complex woonde, verklaart dat de verdachte daar niet woonde. Hij zag [betrokkene 1] geregeld de woning in- en uitlopen met een donkere man. [betrokkene 6] verklaart niets belastends. Er is een DNA-spoor van een ander gevonden en mijn cliënt stond daar niet ingeschreven. Concluderend wordt het verhaal van mijn cliënt niet weersproken en is er onvoldoende bewijs om tot een bewezenverklaring te komen.
(…).
Aan de verdachte wordt het recht gelaten het laatst te spreken. Hij verklaart:
[betrokkene 6] is een vriend van mij, maar ook een vriend van [betrokkene 1] . Hij rijdt ook in de Mercedes. Er zijn zeven getuigen die zeggen dat [betrokkene 1] daar wel woont, mijn vriendin, mijn vader en ga maar door. Het is alsof zij niet tellen. En ik vind dat ze die huurverklaring aan u moet geven. (…)”
3.4.
De pleitnota van de raadsvrouw van de verdachte van de terechtzitting in hoger beroep houdt in:
“Verweer
Verzoek u het vonnis van de politierechter te vernietigen en cliënt integraal vrij te spreken. Geen wettig en overtuigend bewijs dat cliënt zich aan beide feiten schuldig heeft gemaakt.
Feit 1
Primair
De datum 16 juni 2015 is de dag waarop is binnengetreden in de woning aan [a-straat 1] . Cliënt is niet bij of in die woning aanwezig, laat staan dat cliënt zich op die desbetreffende dag, de dag waar de tenlastelegging over spreekt, heeft beziggehouden met hetgeen is tenlastegelegd.
Aanleiding verdenking cliënt: Er wordt een kwekerij ontdekt in de woning aan [a-straat 1] . Die woning wordt gehuurd door [betrokkene 1] . Zij staat daar ook ingeschreven. Zij heeft in eerste instantie bij de politie verklaard dat zij op vakantie was en de woning heeft onderverhuurd aan haar schoonzoon, te weten cliënt.
Cliënt ontkent dit. Hij ontkent bij [betrokkene 1] een kamer te hebben gehuurd en hij ontkent een kwekerij in de woning aan de [a-straat] te hebben opgezet en te hebben onderhouden.
Ik verzoek u de verklaring van mijn cliënt als uitgangspunt te nemen en hem vrij te spreken. Waarom? Zijn ontkenning wordt niet weerlegd door het dossier.
1. [betrokkene 1] :
Zoals gezegd heeft zij bij de politie de schuld in de schoenen van mijn cliënt proberen te schuiven. In eerste aanleg is echter een verklaring van [betrokkene 1] overgelegd. Daarin staat vermeld dat zij de woning niet aan mijn cliënt heeft verhuurd, maar aan ene [betrokkene 3] . Omdat zij niet op goede voet met cliënt stond en niet zelf voor de kwekerij wilde opdraaien, heeft zij de naam van cliënt doorgegeven.
[betrokkene 1] is daarna door de raadsheer-commissaris gehoord: daar heeft zij onder ede verklaard dat zij de woning niet aan cliënt heeft verhuurd maar aan [betrokkene 3] . Dat cliënt geen kwekerij in haar woning heeft geplaatst.
Welke verklaring van [betrokkene 1] is betrouwbaar? Eén verklaring moet onbetrouwbaar zijn. Dat is de verklaring die zij heeft gedaan bij de politie.
Ten eerste heeft zij daar niet onder ede verklaard en was zij zelf verdachte.
Daarnaast is de verklaring van [betrokkene 1] gedaan bij de politie onvoldoende overtuigend:
Zou de woning onderverhuren aan cliënt: Geen huurovereenkomst overgelegd waar dat uit blijkt. Geen overige stukken, bijvoorbeeld e-mailverkeer, berichtverkeer etc. waar dit uit blijkt.
Er zou € 1.000, - aan huur zijn betaald: Ik tref geen betalingsbewijzen aan in het dossier.
Geen bewijsstukken van haar vakantie.
Zij heeft verklaard dat ze het zou brengen. Tot op heden niet gebeurd.
Kortom: verklaring die zij heeft gedaan bij de politie heeft zij op geen enkele manier met stukken kunnen bevestigen.
En ja; onder ede. Het is haar vaak door de raadsheer-commissaris gezegd: je moet de waarheid spreken. Zij is bij haar verklaring gebleven dat cliënt niet in haar woning woonde.
Bovendien is zij zelf veroordeeld.
Verklaring cliënt wordt ook niet weerlegd door de verklaringen van de getuigen in het dossier.
2. Getuigenverklaringen:
Getuige [betrokkene 2] verklaart op 16-6-15 over de ex-schoonzoon van [betrokkene 1] , die zij regelmatig naar binnen heeft zien gaan. Zij geeft een signalement. Zij ziet hem dan met een Marokkaanse jongen. Zij zouden rijden in een witte Mercedes Benz.
Bij de RHC heeft zij heel veel verklaard. Echter ten eerste geen betrouwbare verklaring en ten tweede, mocht u het wel betrouwbaar vinden, dan zegt het nog niets over eventuele betrokkenheid van cliënt bij de kwekerij.
[betrokkene 2] heeft verklaard dat zij cliënt meerdere malen per dag iedere dag zag. 1 keer samen met iemand met sporttas. Cliënt had die tas niet vast. Daarnaast: niet gezien wat erin zat. Niet met andere goederen gezien. Zo vaak gezien; nooit met verdachte spullen. Omdat hij enkel daar kwam voor dochter.
Daarnaast: zag hem iedere dag. 2 keer zelfs per dag. Maar doorvragen -> werkte ook parttime en de frequentie van hoe vaak zij cliënt zag ging toen van 2 keren per dag iedere dag naar ‘regelmatig’. Ja, omdat hij daar kwam voor zijn dochter.
Man met de meterkast bezig; niet cliënt.
Verklaarde dat zij het huis van cliënt ( [b-straat] ) zag iedere dag als zij van haar huis naar de supermarkt ging. Cliënt heeft die route afgelegd. Filmpje gemaild. Als zij van haar woning naar de Jumbo gaat, komt zij niet langs het huis van mijn cliënt aan [b-straat] . Zij moet veel eerder afslaan naar de Jumbo. Hiermee wil cliënt aangeven dat haar verklaring op een aantal punten onjuist is en dus niet betrouwbaar.
Mocht u menen dat deze verklaring betrouwbaar is en dat cliënt inderdaad regelmatig in die woning kwam, dan nog: De enkele aanwezigheid van cliënt bij de woning is onvoldoende om aan te tonen dat hij zich aldus schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde handelingen, al dan niet in medeplegen verband. [betrokkene 2] verklaart niet over andere handelingen. Het is niet zo dat zij hem met hennep gerelateerde goederen heeft zien sjouwen, zij ziet hem slechts naar binnen/buiten gaan. Bovendien is het goed mogelijk dat [betrokkene 2] cliënt wel eens bij de woning heeft gezien, nu zijn ex schoonmoeder op zijn kind paste en hij zijn kind daar afzette of ophaalde.
Vader van cliënt: bij RHC verklaard dat cliënt geen kamer huurde en altijd aan [b-straat] in [plaats] woonde in 2015. Heeft verklaard dat zijn kleinkind bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt, maar ook hijzelf, het kleinkind ophaalde bij en wegbracht naar [betrokkene 1] . Hij heeft verklaard dat hij weleens een Afrikaanse/donkere man bij [betrokkene 1] heeft gezien. Ondersteund verklaring van [betrokkene 1] bij de RHC.
Moeder van cliënt: Bij de RHC verklaard dat haar kleinkind in 2015 bij [betrokkene 1] woonde en dat cliënt haar daar weleens ophaalde en naartoe bracht. Woonde aan [b-straat] en huurde geen woning bij [betrokkene 1] .
[betrokkene 4] : verklaarde ook dat dochter cliënt bij [betrokkene 1] woonde in 2015 en dat cliënt zijn dochter bracht en haalde. Dat hij geen woning huurde bij [betrokkene 1] .
Verklaring [betrokkene 5] : verklaart dat [betrokkene 1] in de periode van de tenlastelegging woonde aan de [a-straat] en dat cliënt daar niet woonachtig was. Hij verklaart dat hij [betrokkene 1] regelmatig naar de woning aan de [a-straat] zag lopen, geregeld met een donkere man. Hij verklaart voorts dat hij weleens met cliënt de dochter van cliënt naar de woning aan de [a-straat] bracht en daar ophaalde.
Getuige [betrokkene 6] verklaart niets belastend over cliënt.
3. Doorzoeking [a-straat 1] :
Geen spoor van cliënt.
Wel: DNA van [betrokkene 6] , die daar vervolgens geen aannemelijke verklaring voor heeft.
4. Objectieve gegevens:
[betrokkene 1] staat hier ingeschreven, niet cliënt.
Cliënt woont en staat ingeschreven op het adres aan [b-straat 1] te [plaats] .
Deze adressen liggen 400 m / 3 straten van elkaar vandaan.
Conclusie. De verklaring van cliënt waarin hij ontkent zich schuldig te hebben gemaakt aan het hem ten laste gelegde wordt niet weerlegd door de overige bewijsmiddelen in het dossier. Onvoldoende wettig en overtuigend bewijs dat cliënt, zich al dan niet vereniging, schuldig heeft gemaakt aan ten laste gelegde.”
3.5.
Het mondeling arrest van het hof van 9 februari 2021 houdt in:
“Het hof:
(…)
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
(…)
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.”
4. De middelen
4.1.
In het eerste middel wordt geklaagd dat het hof op onjuiste en/of ontoereikende gronden tot de bewezenverklaring is gekomen, nu de tot het bewijs gebezigde bewijsmiddelen de bewezenverklaring niet kunnen dragen. In ieder geval is, mede gelet op hetgeen in hoger beroep aanvullend is aangevoerd, niet begrijpelijk dat het hof geen aanvullende bewijsmotivering heeft gegeven, aldus de steller van het middel.
4.2.
In het tweede middel wordt geklaagd dat het hof, in strijd met art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet heeft gerespondeerd op het ter terechtzitting ingenomen uitdrukkelijk onderbouwd standpunt “dat de bewijsmiddelen het tenlastegelegde feit onvoldoende kunnen dragen en dat de getuigenverklaring van [betrokkene 1] als onvoldoende betrouwbaar moet worden beschouwd”.
4.3.
Beide middelen betreffen in de kern klachten over een tekortschietende motivering van het hof in relatie tot de bewijsvoering. De middelen lenen zich daardoor voor een gezamenlijke bespreking.
De in eerste aanleg en in hoger beroep afgelegde verklaringen
4.4.
In de onderhavige zaak kan van de volgende feiten en omstandigheden worden uitgegaan. Op 16 juni 2015 zijn in een woning op het adres [a-straat 1] in [plaats] honderden hennepplanten en bijna honderd gram hasj gevonden. Ter terechtzitting in eerste aanleg heeft de verdachte zijn betrokkenheid bij dit strafbare feit ontkend en heeft hij verklaard dat hij in en/of bij de woning aan de [a-straat 1] kwam om zijn dochter bij zijn ex-schoonmoeder ( [betrokkene 1] ) op te halen en/of terug te brengen. De politierechter heeft het verweer van de verdachte verworpen en heeft overwogen dat hij waarde hecht aan de ten overstaan van de politie afgelegde verklaringen van getuigen [betrokkene 1] (bewijsmiddel 4, onder randnr. 3.1) en [betrokkene 2] (bewijsmiddel 3, onder randnr. 3.1). Een blik over de papieren muur leert dat de verklaring van [betrokkene 1] (onder meer) inhoudt (i) dat zij als enige persoon op de [a-straat 1] stond ingeschreven, (ii) dat zij de woning aan de verdachte (haar ex-schoonzoon) had onderverhuurd en (iii) dat zij zelf woonachtig was bij haar dochter op een ander adres. De verklaring van [betrokkene 2] houdt (onder meer) in (i) dat zij de verdachte (samen met de medeverdachte [betrokkene 6] ) regelmatig naar binnen heeft zien gaan in de woning aan de [a-straat 1] , (ii) dat zij een signalement heeft gegeven van de verdachte, (iii) dat zij heeft verklaard waar de verdachte woont ( [b-straat] 37) en (iv) in welke auto (een witte Mercedes) hij rijdt. Daarnaast heeft de politierechter overwogen dat hij de verklaring van de verdachte ongeloofwaardig acht, omdat het gelet op het dossier niet aannemelijk is dat het kind van de verdachte in de woning verbleef en de verdachte niet heeft gemerkt dat er een hennepplantage in de woning aanwezig was.
4.5.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw vrijspraak bepleit. Ter onderbouwing van haar verweer heeft zij aangevoerd dat de verklaring van [betrokkene 1] onbetrouwbaar is, omdat zij – nadat zij eerst (bij de politie) heeft verklaard dat zij de woning aan de verdachte heeft onderverhuurd – ten overstaan van de raadsheer-commissaris heeft verklaard dat zij de woning niet aan de verdachte heeft verhuurd, maar aan ene [betrokkene 3] , en dat de verdachte in haar woning geen kwekerij heeft geplaatst. Daarnaast heeft de raadsvrouw gewezen op de verklaringen van een aantal andere door de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen (de vader en moeder van de verdachte en de getuige [betrokkene 4] ), die de bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] ontzenuwen. Deze getuigen hebben alle drie verklaard (i) dat de dochter van de verdachte bij [betrokkene 1] woonde, (ii) dat de verdachte zijn dochter daar ophaalde en terugbracht en (iii) dat de verdachte geen kamer/woning van [betrokkene 1] huurde. De vader van de verdachte heeft bovendien verklaard dat hij zelf ook weleens zijn kleinkind bij [betrokkene 1] heeft opgehaald en teruggebracht. Bovendien heeft de raadsvrouw aangevoerd dat getuige [betrokkene 5] (die ook woonachtig was in het complex aan de [a-straat] ) heeft verklaard (i) dat [betrokkene 1] in de tenlastegelegde periode aan de [a-straat] woonde, (ii) dat de verdachte daar niet woonde, (iii) dat hij ( [betrokkene 5] ) weleens samen met de verdachte de dochter van de verdachte naar de woning aan de [a-straat] bracht en haar ophaalde en (iv) dat hij [betrokkene 1] “regelmatig naar de woning aan de [a-straat] zag lopen, geregeld met een donkere man”. Dit laatste blijkt overigens ook uit de verklaring van de vader van de verdachte; hij verklaart “weleens een Afrikaanse/donkere man bij [betrokkene 1] (te hebben gezien)”. Tot slot heeft de raadsvrouw gewezen op het in de woning aangetroffen DNA-spoor dat niet afkomstig is van de verdachte, maar van de medeverdachte [betrokkene 6] (zie voor dit alles het proces-verbaal van de terechtzitting en de pleitnota in hoger beroep, onder randnr. 3.3 en 3.4).3.
Bespreking van de middelen
4.6.
In de toelichting op het eerste middel wordt (onder meer) aangevoerd dat de verdachte een verklaring heeft gegeven voor zijn aanwezigheid in de woning en dat uit de motivering van het hof geenszins te begrijpen valt op welke grond het deze verklaring heeft verworpen, nu er in het dossier steunbewijs is te vinden voor deze verklaring (onder andere in de getuigenverklaringen van de vader van de verdachte en van de getuigen [betrokkene 4] en [betrokkene 5] ). In de toelichting op het tweede middel wordt aangevoerd dat het hof onvoldoende heeft gemotiveerd “waarom het bij de bewijswaardering is voorbijgegaan aan het valse ofwel uiteenlopende karakter van de verklaringen van [betrokkene 1] en de rol van [betrokkene 1] in het tenlastegelegde feit”, omdat het dossier ook ander bewijs bevat dat haar verklaring en die van de getuige [betrokkene 2] tegenspreekt. Uit de motivering van het hof blijkt niet dat het hof bij zijn waardering van de getuigenverklaringen van [betrokkene 1] en [betrokkene 2] óók die andere verklaringen heeft betrokken, zodat het hof is voorbijgegaan aan het ter terechtzitting ingenomen standpunt van de raadsvrouw zonder daarop een gemotiveerde beslissing te geven, aldus de steller van het middel.
4.7.
Ter terechtzitting in hoger beroep heeft de raadsvrouw (i) de betrouwbaarheid van de verklaring van [betrokkene 1] ter discussie gesteld en (ii) gewezen op het ‘tegenbewijs’ in deze zaak dat ondersteuning geeft aan de verklaring van de verdachte. Het verweer van de raadsvrouw kan niet anders worden beschouwd dan als een uitdrukkelijk onderbouwd standpunt als bedoeld in art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv. Het gaat hier immers om een duidelijk en door argumenten geschraagd standpunt dat is voorzien van een ondubbelzinnige conclusie.4.Als de rechter een dergelijk verweer niet honoreert, dient hij de redenen daarvoor op grond van art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv in het vonnis op te nemen.
4.8.
In de onderhavige zaak is het hof van het uitdrukkelijk onderbouwde standpunt van de verdediging afgeweken door het vonnis van de politierechter (behalve ten aanzien van de strafoplegging) te bevestigen. Het hof heeft daarbij géén (noch in het proces-verbaal van de terechtzitting, noch in zijn arrest) overweging gewijd aan de (kennelijk) door de raadsheer-commissaris in de fase van het hoger beroep gehoorde getuigen die ontlastend over de verdachte hebben verklaard.5.In het licht van hetgeen de raadsvrouw ter terechtzitting in hoger beroep heeft aangevoerd, acht ik dat niet begrijpelijk. Immers, door het vonnis van de politierechter te bevestigen, heeft het hof de bij de politie afgelegde verklaring van [betrokkene 1] tot het bewijs gebezigd, maar heeft het hof in strijd met art. 359 lid 2, tweede volzin, Sv niet gemotiveerd waarom het – in weerwil van hetgeen de raadsvrouw heeft aangevoerd – de door [betrokkene 1] bij de politie afgelegde verklaring betrouwbaarder heeft bevonden dan de door haar ten overstaan van de raadsheer-commissaris afgelegde verklaring. Bovendien heeft het hof niets overwogen over de (betrouwbaarheid van de) verklaringen van de andere getuigen die in de fase van het hoger beroep ontlastend over de verdachte hebben verklaard, terwijl ook op die verklaringen het door de raadsvrouw gevoerde uitdrukkelijk en onderbouwde verweer is gebaseerd. De steller van de middelen klagen hierover terecht.
4.9.
Ten overvloede merk ik nog op dat de selectie en de waardering van het bewijs uiteraard het domein van de feitenrechter is, maar wanneer in de fase van het hoger beroep nieuw ontlastend materiaal op tafel is gekomen waarop de verdediging expliciet een verweer heeft gebaseerd, dan kan de rechter in hoger beroep daaraan niet stilzwijgend voorbijgaan door het vonnis van de politierechter eenvoudigweg te bevestigen. Dat klemt temeer als in het bevestigde vonnis de bewijsmiddelen niet zijn uitgewerkt.
4.10.
De middelen zijn terecht voorgesteld.
5. Slotsom
5.1.
De middelen slagen.
5.2.
Ambtshalve heb ik geen gronden aangetroffen die tot vernietiging van de bestreden uitspraak aanleiding behoren te geven.
5.3.
Deze conclusie strekt tot vernietiging van de uitspraak van het hof en tot terugwijzing van de zaak naar het gerechtshof Amsterdam, teneinde op basis van het bestaande hoger beroep opnieuw te worden berecht en afgedaan.
De procureur-generaal
bij de Hoge Raad der Nederlanden
AG
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 21‑03‑2023
Hoewel uit het proces-verbaal van de terechtzitting in hoger beroep niet blijkt dat de pleitnota ter terechtzitting is overgelegd, bevindt de pleitnota zich wel bij de aan de Hoge Raad gezonden stukken. Ik ga er dan ook van uit dat de pleitnota op juiste wijze aan het dossier is toegevoegd.
HR 30 maart 2004, ECLI:NL:HR:2004:AM2533, NJ 2004/376, m.nt. Y. Buruma, rov. 3.7.
Een blik over de papieren muur wijst uit dat de verklaringen van de (kennelijk) bij de raadsheer-commissaris gehoorde getuigen niet in het procesdossier zitten.