Rb. Oost-Nederland, 22-02-2013, nr. 823297 \ CV EXPL 12-3534 \ 199
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2594
- Instantie
Rechtbank Oost-Nederland
- Datum
22-02-2013
- Zaaknummer
823297 \ CV EXPL 12-3534 \ 199
- LJN
BZ2594
- Roepnaam
Werkneemster/Biolegio
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Arbeidsrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBONE:2013:BZ2594, Uitspraak, Rechtbank Oost-Nederland, 22‑02‑2013; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR-Updates.nl 2013-0168
VAAN-AR-Updates.nl 2013-0168
Uitspraak 22‑02‑2013
Inhoudsindicatie
Afrekening na einde dienstverband. Terugkeer in oude functie betekent niet automatisch terugval naar het daarbij behorende salaris. Vakantie vieren tijdens ziekte houdt niet in dat deze uren mogen worden afgeboekt op de vakantiedagen. Toestemming werknemer daarvoor vereist. Art. 7:640a BW niet van toepassing, gezien art. 225 Overgangswet nieuw burgerlijk wetboek.
vonnis
RECHTBANK OOST-NEDERLAND
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Nijmegen
zaakgegevens 823297 \ CV EXPL 12-3534 \ 199
uitspraak van 22 februari 2013
vonnis
in de zaak van
[werkneemster]
wonende te [woonplaats]
eisende partij
gemachtigde [naam gemachtigde]
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid Biolegio B.V.
gevestigd te Nijmegen
gedaagde partij
gemachtigde mr. E.J.L. Mulderink
Partijen worden hierna [werkneemster] en Biolegio genoemd.
1. De procedure
1.1 Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 24 augustus 2012 en de daarin genoemde processtukken
- de aantekeningen van de griffier van de comparitie van partijen van 22 november 2012.
2. De feiten
2.1 [werkneemster] is van 4 augustus 2008 tot 1 maart 2011 in dienst van Biolegio geweest.
2.2 In het verslag van het functioneringsgesprek tussen partijen op 20 januari 2010 wordt vermeld, voor zover hier van belang:
“…
[voornaam werkneemster] gaat akkoord om teamleider te worden, maar geeft ook aan daar een vergoeding voor te verwachten.
…”
2.3 Biolegio heeft bij brief van 6 april 2010 het volgende, voor zover hier van belang, aan [werkneemster] meegedeeld:
“…
Hierbij verklaren wij, dat per 1 maart 2009 er een loonsverhoging met terugwerkende kracht zal worden berekend, uitgaande van een bruto maandsalaris van € 2.950,00.
Hier tegenover staat de functie van teamleider van de probes en labels, zoals beschreven in de functieomschrijving.
…”
2.4 In de arbeidsovereenkomst tussen partijen is vermeld dat het brutoloon van [werkneemster] € 2.650,- per maand bedraagt. [werkneemster] heeft blijkens een salarisspecificatie d.d. 13 april 2010 een nabetaling over maart 2010 van € 300,00 bruto ontvangen.
2.5 In een verslag van een gesprek tussen partijen op 8 juni 2010 is vermeld, voor zover hier van belang:
“…
[X] vraagt hoe het gaat en [voornaam werkneemster] geeft aan dat het niet goed gaat.
(…)
Ze geeft zelf aan dat het haar allemaal teveel is geworden. Het werk en telkens iemand anders op moet leiden, kost teveel energie.
(…)
[X] geeft aan het opleiden van mensen over te nemen, verder draagt [X] ook vanaf nu eindverantwoordelijkheid aangaande probes en labels.
Vanaf maandag 14 juni 2010 vervalt [voornaam werkneemster] dus in haar oude functie en zal zij haar werkzaamheden weer starten. ….”
3. De vordering en het verweer
3.1 [werkneemster] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, Biolegio veroordeelt om aan haar te betalen:
a. het te weing betaalde salaris over de periode van 1 maart 2009 tot 1 maart 2010 ad
€ 8.802,00 bruto,
b. het te weinig betaalde salaris over de periode van 14 juni 2010 tot 1 maart 2011 ad
€ 2.581,44 bruto,
c. nog openstaande niet-genoten vakantie-uren ad primair € 4.134,48 bruto, subsidiair
€ 3.714,02 bruto, meer subsidiair € 1.364,12 bruto, nog meer subsidiair € 1.225,40 bruto,
d. de wettelijke verhoging over het verschuldigde sub a, b en c,
e. de wettelijke verhoging over de te laat uitbetaalde vakantietoeslag ad € 1.044,34 netto,
f. de wettelijke rente vanaf 1 maart 2011 over het sub a tot en met e gevorderde,
g. de wettelijke rente over de te laat uitbetaalde beëindigingsvergoeding van € 15.000,00 bruto primair van 1 maart 2011, subsidiair van 20 juli 2011 en meer subsidiair vanaf
7 oktober 2011 telkens tot 4 november 2011,
h. de buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00 inclusief BTW en
i. de kosten van deze procedure.
3.2 Biolegio voert gemotiveerd verweer.
4. De beoordeling
Hierna zullen de vorderingen separaat worden behandeld onder vermelding van de letter onder welke de desbetreffende vordering is opgenomen in rechtsoverweging 3.1.
Vordering sub a
4.1 De vordering is gebaseerd op de stelling dat het salaris met terugwerkende kracht vanaf 1 maart 2009 is verhoogd naar € 2.950,00 bruto per maand, dat is bevestigd bij de onder 2.3 genoemde brief van 5 april 2010 van Biolegio aan [werkneemster].
Biolegio werpt op dat deze brief een kennelijke verschrijving is, hetgeen gelezen in samenhang met het onder 2.2 genoemde verslag van het functioneringsgesprek van
20 januari 2010 [werkneemster] ook wist.
De kantonrechter is het met Biolegio eens. Blijkens het verslag van het functionerings-gesprek gaat [werkneemster] ermee akkoord om in de nabije toekomst teamleider te worden, mits zij daarvoor een hoger salaris ontvangt. Gelet hierop is daarmee niet te rijmen dat zij op dat hogere salaris reeds recht had met ingang van een datum in het verleden. Daarbij komt dan nog dat het voor de hand had gelegen dat [werkneemster] Biolegio erop had gewezen dat zij een fout had gemaakt bij de nabetaling per 13 april 2010 over maart 2010, nu zij in haar visie voorts ook nog recht had op een nabetaling over de periode van 1 maart 2009 tot en met februari 2010. Dit heeft zij echter nagelaten. De ter rechtvaardiging hiervoor aangevoerde reden dat de verhoudingen reeds toen waren verstoord en [werkneemster] haar baan niet op het spel wilde zetten, is niet (voldoende) feitelijk geadstrueerd. Zo blijkt uit het onder 2.5 genoemde verslag van het gesprek op 8 juni 2010 eerder het tegendeel.
Nu [werkneemster] ten aanzien van deze vordering niet aan haar stelplicht heeft voldaan, wordt niet toegekomen aan een bewijsopdracht en wordt deze vordering daarom afgewezen.
Vordering sub b
4.2 Ter onderbouwing van de vordering voert [werkneemster] aan dat zij niet heeft ingestemd met een functiewijziging per 14 juni 2010. Zij is daarom van mening dat zij ook na 14 juni 2010 nog werkzaam was als teamleider probes en labels en daarom het bijbehorende salaris van € 2.950,- bruto per maand zou moeten ontvangen. Dit betekent dat zij gedurende haar ziekte dus 70% van € 2.950,- in plaats van € 2.650,- had moeten ontvangen.
Biolegio verweert zich hiertegen als volgt. In het gesprek op 8 juni 2010 is tussen partijen overeengekomen dat [werkneemster] haar oude functie weer zou gaan bekleden en dat de taken zoals deze behoorden bij de functie van teamleider weer zouden worden overgenomen door anderen. Vanaf 14 juni 2010 was sprake van teugkeer in de oude functie van [werkneemster], waardoor ook conform de lage functie uitbetaald diende te worden.
4.3 De kantonrechter overweegt hieromtrent als volgt. Anders dan Biolegio meent, diende [werkneemster] door de terugkeer in haar oude functie niet automatisch conform die – lagere – functie uitbetaald te worden. Met enkel de aanvaarding van de oude functie door [werkneemster] is namelijk niet ook haar aanvaarding van het daarbij behorende, lagere salaris gegeven. Dit kan ook niet uit het onder 2.5 genoemde verslag worden afgeleid. Biolegio heeft verder ook geen feiten en omstandigheden in dit verband aangevoerd. Deze vordering, waarvan de omvang niet is betwist door Biolegio, ligt dan ook voor toewijzing gereed.
Vordering sub c
4.4 Volgens [werkneemster] heeft zij uit 2009 38 vakantieuren meegenomen naar 2010, ze heeft in 2010 200 vakantieuren opgebouwd en 45,5 uren opgenomen zodat 154,5 uren resteren en in 2011 heeft zij 33,3 vakantieuren opgebouwd en 0 uren opgenomen. Zij heeft dus recht op uitbetaling van 225,8 vakantieuren.
Biolegio is het ook met deze vordering niet eens. Zij beroept zich op de als productie 6 bij antwoord overgelegde vakantiekaart over 2010 van [werkneemster]. Hieruit blijkt dat [werkneemster] recht heeft op 200 uren over 2010, dat zij 40 uren heeft meegenomen uit 2009 en dat zij 45,5 uren in 2010 heeft opgenomen, zodat 194,5 uren resteren. Hiervan dient haar vakantie van 23 augustus tot en met 10 september 2010, dus 120 uren, te worden afgetrokken. Biolegio heeft het openstaande saldo van 74,5 uren, waarmee een bedrag van € 767,94 bruto correspondeert, uitbetaald aan [werkneemster].
4.5 De kantonrechter deelt de mening van Biolegio niet. Niet gesteld of gebleken is dat partijen (vooraf) schriftelijk zijn overeengekomen dat ziektedagen als vakantiedagen gelden als omschreven in art. 7:637 lid 1 (oud) BW. Ingevolge art. 7:636 lid 1 (oud) BW kunnen ziektedagen alleen als vakantie worden aangemerkt, indien de werknemer daarmee mondeling of schriftelijk instemt. Dat [werkneemster] hiermee heeft ingestemd, heeft Biolegio niet aangevoerd. Kennelijk is zij van mening dat zij vakantieuren mag afboeken wanneer een werknemer feitelijk vakantie viert tijdens ziekte. Dit standpunt is echter in strijd met de (oude en nieuwe, vanaf 1 januari 2012 geldende) wettelijke regeling van vakantie en verlof, nog daargelaten dat [werkneemster] betwist dat zij vakantie heeft genoten tijdens haar ziekte.
4.6 Het voorgaande betekent dat ten aanzien van de niet-opgenomen vakantieuren over 2010 uitgegaan wordt van de juistheid van de stellingen van [werkneemster]. Nu Biolegio ter zitting heeft aangegeven dat het “zou kunnen” dat over januari en februari 2011 33,3 vakantieuren opgebouwd zijn, worden ook deze uren als onvoldoende gemotiveerd betwist meegenomen. De primaire vordering, die uitgaat van een salaris van € 2.950,- per maand, hetgeen terecht is gezien rechtsoverweging 4.3, ligt aldus in beginsel voor toewijzing gereed. Biolegio heeft echter aangevoerd dat zij inmiddels 74,5 vakantieuren heeft uitbetaald aan [werkneemster], hetgeen zij echter betwist. Nu de kantonrechter partijen en hun gemachtigden in staat acht om onderling vast te stellen of dit bedrag al dan niet ontvangen is door [werkneemster], wordt deze vordering, verminderd met de eventueel inmiddels ontvangen betaling(en), toegewezen. De kantonrechter tekent hierbij nog aan artikel 7:640a BW ingevolge artikel 225 Overgangswet nieuw burgerlijk wetboek in dit geval niet van toepassing is.
Vordering sub d
4.7 De gevorderde wettelijke verhoging wordt, gezien het misverstand bij Biolegio omtrent de uitleg en toepassing van de wet, gematigd tot 25% over de toegewezen vorderingen.
Vordering sub e
4.8 Het staat tussen partijen vast dat [werkneemster] bij einde van de dienstbetrekking recht had op vakantiebijslag van € 1.803,44 bruto/ €1.044,34 netto, zoals ook volgt uit de salarisspecificatie met als “Datum run” 21 juni 2011 (productie 7 bij conclusie van antwoord). Biolegio betwist niet dat dit bedrag is voldaan op 6 juli 2011, zoals [werkneemster] stelt. Daarmee heeft zij in strijd gehandeld met artikel 17 lid 3 Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag. Er zijn geen omstandigheden gesteld of gebleken, die aanleiding zouden kunnen geven om ten aanzien van deze post de gevorderde wettelijke verhoging te matigen, zodat deze wordt toegewezen.
Vordering sub f
4.9 Over de toegewezen vorderingen wordt de gevorderde wettelijk rente, die – terecht – niet is betwist, berekend.
Vordering sub g
4.10 Naar de kantonrechter begrijpt, stelt [werkneemster] dat zij Biolegio bij brief van 20 juli 2011 het “Vrijwaringsbewijs RaboGoudenHanddrukSparen” (productie 8 bij dagvaarding) heeft gezonden en dat zij deze nogmaals persoonlijk heeft overhandigd aan Biolegio op
7 oktober 2011 (productie 22 bij dagvaarding). Biolegio betwist dat zij de brief van 20 juli 2011 heeft ontvangen. Zij weerspreekt niet dat [werkneemster] de beëindigingsvergoeding op
4 november 2011 heeft ontvangen.
4.11 Nu kennelijk de brief van 20 juli 2011 niet aangetekend is verzonden, moet ervan worden uitgegaan, gezien het aldus onvoldoende weersproken verweer van Biolegio, dat zij deze brief niet heeft ontvangen. De wettelijke rente wordt dan ook toegewezen, rekening houdend met een redelijke termijn die nodig is om het overhandigde vrijwaringsbewijs te verwerken en tot betaling over te gaan, toegewezen van 15 oktober tot 4 november 2011.
Vordering sub h
4.12 Gelet op de uitvoerige correspondentie tussen partijen, heeft [werkneemster] recht op vergoeding van de buitengerechtelijke incassokosten.
4.13 Biolegio wordt als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de kosten van de procedure veroordeeld.
De beslissing
De kantonrechter
5.1 veroordeelt Biolegio om aan [werkneemster] te betalen
het te weinig betaalde salaris over de periode van 14 juni 2010 tot 1 maart 2011 ad
€ 2.581,44 bruto,
nog openstaande niet-genoten vakantie-uren ad primair € 4.134,48 bruto, te verminderen met de eventueel inmiddels door [werkneemster] ontvangen betaling(en) van Biolegio,
de wettelijke verhoging van 25% over het verschuldigde sub a, b en c,
de wettelijke verhoging van 50% over de te laat uitbetaalde vakantietoeslag ad € 1.044,34 netto,
de wettelijke rente over de hiervoor toegewezen bedragen vanaf 1 maart 2011 tot de dag der algehele voldoening,
de wettelijke rente over de te laat uitbetaalde beëindigingsvergoeding van € 15.000,00 bruto vanaf 15 oktober tot 4 november 2011,
de buitengerechtelijke incassokosten ad € 833,00 inclusief BTW,
5.2 veroordeelt Biolegio in de kosten van de procedure, tot op heden aan de zijde van [werkneemster] begroot op nihil aan kosten dagvaarding, € 437,- aan griffierecht en € 500,- aan salaris gemachtigde,
5.3 verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad,
5.4 wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de kantonrechter mr. J.W.M. Tromp en in het openbaar uitgesproken op 22 februari 2013.