Rb. Midden-Nederland, 12-08-2016, nr. 4664843 AE VERZ 15-166
ECLI:NL:RBMNE:2016:4545
- Instantie
Rechtbank Midden-Nederland
- Datum
12-08-2016
- Zaaknummer
4664843 AE VERZ 15-166
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBMNE:2016:4545, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 12‑08‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
ECLI:NL:RBMNE:2016:553, Uitspraak, Rechtbank Midden-Nederland, 10‑02‑2016; (Eerste aanleg - enkelvoudig)
- Vindplaatsen
AR 2016/2413
AR-Updates.nl 2016-0919
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0919
AR 2016/384
AR-Updates.nl 2016-0136
VAAN-AR-Updates.nl 2016-0136
Uitspraak 12‑08‑2016
Inhoudsindicatie
Eindbeschikking na bewijsopdracht. Ontslag op staande voet niet rechtsgeldig nu dringende reden niet is komen vast te staan. (Voorwaardelijk) tegenverzoek (op dezelfde grondslag) afgewezen.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummers: 4664843 AE VERZ 15-166
4723057 UE VERZ 16-2
Beschikking van 12 augustus 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
tegen:
de besloten vennootschap
Wilco B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Wilco,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.N. Meijers.
1. De procedure
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de beschikking van 10 februari 2016, waarin bewijs is opgedragen aan Wilco;
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijdens verwerende partij op 30 maart 2016,
- het proces-verbaal van het getuigenverhoor zijdens verzoekende partij op 3 mei 2016,
- de akte na getuigenverhoor van [verzoeker] ,
- de antwoordakte van Wilco.
1.2.
Daarna is bepaald dat de rechter een beschikking zal geven.
2. De (verdere) beoordeling
in de zaak van het verzoek
2.1.
De kantonrechter blijft bij de inhoud van de beschikking van 10 februari 2016.
In die tussenbeschikking is Wilco in de gelegenheid gesteld bewijs te leveren van feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [verzoeker] geen toestemming had voor het meenemen van drie Fantasia IX boeken op 7 oktober 2015.
2.2.
Wilco heeft in het kader van de bewijsopdracht [A] (hierna: [A] ) (adjunct directeur bij Wilco), [B] (hierna: [B] ) (voorman bij Wilco), [C] (hierna: [C] ) (boekbinder bij Wilco) en [D] (hierna: [D] ) (manager binderij bij Wilco) laten horen.
2.3.
[B] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…)
5. Het was op 7 oktober 2015 en die datum is weer boven gekomen bij de voorbereiding van deze zitting, dat de heer [verzoeker] met zijn dienst begon en dat er voor hem geen aansluiting was op zijn normale werkplek. Ik heb de heer [verzoeker] toen ergens anders naar toe gestuurd.
Ik heb [verzoeker] uitgelegd wat hij moest doen en verder geen woorden met hem gewisseld. Hij was daarna uit mijn gezichtsveld.
6. Het eerstvolgende dat ik zelf heb waargenomen is een telefoontje toen ik in de auto naar huis zat van de heer [C] . Dat moet half 5 zijn geweest al weet ik dat niet meer precies.
7. De heer [C] zat boven op kantoor met [verzoeker] en [C] stelde mij de vraag of ik [verzoeker] toestemming had gegeven om drie boeken mee te nemen.
Mijn antwoord daarop was absoluut niet.
(…)
10. Ik weet honderd procent zeker dat ik [verzoeker] op 7 oktober 2015 geen toestemming heb gegeven voor het meenemen van drie Fantasia IX boeken.
10. Ik ben wel bevoegd om iemand toestemming te geven om boeken mee te nemen.
Als ik toestemming geef om een boek mee te nemen aan een personeelslid dan zorg ik er altijd voor dat er een handtekening van mij in het boek staat of dat er een stempel in het boek staat.
(…)”
2.4.
[C] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…)
13. Ik heb beelden gezien van [verzoeker] afkomstig van twee beveiligingscamera’s namelijk die van de bandenmaak afdeling en een buiten camera. Verder heb ik beelden gezien van een camera op de expeditie afdeling. Er is ook nog een camera op de binderij. [verzoeker] was op de bandenmaak afdeling aan het werk en niet op de binderij. Ik heb [verzoeker] op de beelden naar buiten zien lopen van de bandenmaak afdeling via de expeditie naar buiten en dat was onder werktijd.
(…)”
2.5.
[D] heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…)
5. Naar aanleiding van het feit dat ik verklaar over ‘’beveiligingscamera’s’’ vraagt u mij over welke camera’s het dan gaat. Het gaat om beveiligingscamera’s buiten aan het pand, op de expeditie en op de bandenmakerij. U vraagt mij of er ook camera’s hangen op de binderij. Dat weet ik niet. Ik weet niet waar ze hangen. Ik weet ook niet of er camera’s zijn op de binderij.
(…)”
2.6.
[verzoeker] is in tegenverhoor gehoord en heeft, voor zover hier van belang, het volgende verklaard:
“(…)
4. Het magazijn is tevens de bandenmaak afdeling. Daar zag ik een pallet met fantasia boeken met daarop een sticker afgekeurd. Ik heb toen aan de heer [B] gevraagd om drie fantasia boeken te mogen hebben om die aan mijn drie nichtjes voor sinterklaas cadeau te doen.
5. De heer [B] zei toen natuurlijk [verzoeker] , geen probleem. De heer [B] pakte toen zelf drie boeken van de pallet en gaf ze aan mij.
6. Ik heb de heer [B] toen gevraagd of het nodig was om een stempel in de boeken te zetten. De heer [B] zei toen dat dat niet nodig was omdat die boeken voor vernietiging bestemd waren. Hij zei op mijn verantwoordelijkheid.
7. U vraagt mij waarom ik om een stempel vroeg. Ik antwoord daarop “regels”.
8. De rechter vraagt mij of ik bedoel dat er een regel was dat er een stempel in een boek gezet moest worden voordat het werd meegenomen. Ik antwoord daarop ja.
9. Bij dat gesprek waren alleen de heer [B] en ik aanwezig.
10. Vervolgens heb ik die drie boeken in mijn tas gestopt. De heer [B] heeft dat zelf gezien.
11. Meneer [B] heeft toen tegen mij gezegd dat als ik met de auto was, ik beter mijn tas met boeken in de auto kon zetten.
12. We zijn toen samen weggelopen. Ik in de richting van mijn auto en de heer [B] in de richting van de binderij.
13. Het is mogelijk dat de overhandiging van de boeken door [B] aan mij en het daarna weglopen van ons geregistreerd is door beveiligingscamera’s van Wilco.
(…)”
2.7.
[verzoeker] heeft in contra-enquête zichzelf doen horen. [verzoeker] is volgens vaste jurisprudentie aan te merken als een zogenaamde volle getuige en niet als partijgetuige, nu hij niet de bewijslast draagt. Er is derhalve geen beperking aan de bewijskracht van de verklaring van [verzoeker] .
2.8.
Nu gesteld noch gebleken is dat op 7 oktober 2015 (op het moment dat [verzoeker] stelt toestemming te hebben gekregen) anderen dan [verzoeker] en [B] aanwezig waren op de bandenmaakafdeling, kunnen uitsluitend [B] en [verzoeker] uit eigen wetenschap verklaren over wat daar is voorgevallen en gezegd.
Een getuigenverklaring kan immers slechts als bewijs dienen, voor zover zij betrekking heeft op aan de getuige uit eigen waarneming bekende feiten.
[verzoeker] verklaart dat hij van [B] toestemming heeft gekregen om de drie boeken mee te nemen (punt 5 van de verklaring van [verzoeker] ). [B] ontkent dat hij deze toestemming heeft gegeven (punt 10 van de verklaring van [B] ).
Nu de verklaringen van [B] en [verzoeker] juist op dit doorslaggevende punt recht tegenover elkaar staan en de bewijslast bij Wilco rust, ligt het op de weg van Wilco om voor zover mogelijk nader bewijs in het geding te brengen.
De verklaringen van [A] , [D] en [C] dragen niet bij aan de bewijslevering, omdat zij over de al dan niet verleende toestemming niet uit eigen waarneming kunnen verklaren. Zij waren immers niet aanwezig op de bandenmaakafdeling toen [B] en [verzoeker] daar waren.
2.9.
[verzoeker] verklaart dat het mogelijk is dat de overhandiging van de boeken door [B] aan hem geregistreerd is op beveiligingscamera's (punt 13 van de verklaring van [verzoeker] ). Nu ook [C] (punt 13 van zijn verklaring) en [D] (punt 5 van zijn verklaring) onder ede verklaren dat er camera's aanwezig zijn op de afdeling bandenmakerij, is naar het oordeel van de kantonrechter vast komen te staan dat zich camera's bevinden op de afdeling waar [verzoeker] op 7 oktober 2015 aan het werk was.
De opmerkingen van Wilco, bij akte na getuigenverhoor, dat er geen camera's hangen op de bandenmaakafdeling, zijn, met het oog op voornoemde (andersluidende) verklaringen (onder ede) van [C] en [D] , niet geloofwaardig.
De conclusie moet dan ook zijn dat er beelden zijn, waarop in elk geval is waar te nemen is wat er is gebeurd op de afdeling bandenmakerij op 7 oktober 2015.
Dat [verzoeker] de camera in de bandenmakerij niet heeft ingetekend op de schets die is overgelegd als productie 14 door [verzoeker] kan daaraan niet afdoen, omdat juist Wilco moet worden geacht beter op de hoogte te zijn van haar eigen beveiligingsmaatregelen dan [verzoeker] .
Partijen zijn het er verder over eens dat er in het magazijn/expeditieruimte camera's hangen. Op de beelden van de bewakingscamera's zou derhalve ook te zien kunnen zijn of, zoals [verzoeker] – in tegenstelling tot [B] – verklaart, [B] en [verzoeker] de afdeling bandenmakerij gezamenlijk verlieten.
Wilco heeft echter nagelaten ook maar enig beeldmateriaal in het geding te brengen.
Ook anderszins heeft Wilco geen nader bewijs in het geding gebracht. Nu zij dat niet heeft gedaan, wordt geoordeeld dat Wilco niet in het haar opgedragen bewijs is geslaagd.
2.10.
Het moet er dan ook voor gehouden worden dat [verzoeker] in elk geval materieel toestemming heeft gekregen van [B] om de drie Fantasia IX boeken mee te nemen, ook al staat er geen handtekening en/of stempel in de drie bedoelde boeken.
Niet in geschil is dat [B] namens Wilco bevoegd was om een dergelijke toestemming te verlenen.
2.11.
Daaruit volgt dat het ontslag op staande voet niet rechtsgeldig gegeven is, aangezien hetgeen als dringende reden is aangevoerd, niet is komen vast te staan.
De opzegging van 7 oktober 2015 wordt dan ook vernietigd en voor recht zal worden verklaard dat aan de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst geen einde is gekomen omdat het ontslag op staande voet geen stand houdt.
2.12.
Nu de arbeidsovereenkomst doorloopt, heeft [verzoeker] recht op het aan hem toekomende loon ter hoogte van € 2.213,51 per maand, over de periode van 7 oktober 2015 tot het rechtsgeldige einde van het dienstverband. Het is immers niet aan hem te wijten dat hij gedurende de periode dat deze procedure loopt geen arbeid heeft verricht.
2.13.
[verzoeker] heeft om de wettelijke verhoging verzocht. Deze wordt toegekend over de tot op heden opeisbare loontermijnen, voor zover deze verhoging naar de maatstaf van artikel 7:625 BW verschuldigd is geworden. De kantonrechter ziet geen reden deze verhoging (ambtshalve) te matigen.
2.14.
De verzochte wettelijke rente zal als onweersproken eveneens worden toegewezen. Nu [verzoeker] geen aanvangsdatum heeft genoemd zal de wettelijke rente vanaf 4 december 2015 (datum indienen verzoekschrift) worden toegewezen.
2.15.
Het verzoek van [verzoeker] te bepalen dat Wilco ook aan alle overige verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst dient te voldoen, is te algemeen omschreven om [verzoeker] daarin te kunnen ontvangen. Daarom wordt hij in dit deel van het verzoek niet ontvankelijk verklaard.
in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
2.16.
Wilco heeft bij tegenverzoek verzocht om [verzoeker] te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging. Nu de opzegging vernietigd wordt, moet dit deel van het verzochte worden afgewezen.
2.17.
Wilco heeft verder verzocht voorwaardelijk, onder meer voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 7 oktober 2015, de arbeidsovereenkomst te ontbinden.
2.18.
Die voorwaarde is met de toewijzing van het verzoek van Wilco in vervulling gegaan en daarmee is het verzoek onvoorwaardelijk geworden.
2.19.
Wilco legt aan dit tegenverzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst ten grondslag dat er sprake is van verwijtbaar handelen door [verzoeker] , omdat hij volgens Wilco zonder toestemming drie boeken heeft meegenomen.
Daarbij voert Wilco nog aan dat [verzoeker] een gewaarschuwd man is, niet alleen wat betreft het beleid omtrent het meenemen van boeken maar ook waar het betreft het stilzetten van machines zonder toestemming en het bellen en roken op de werkvloer.
2.20.
De grondslag is zozeer dezelfde als die ten aanzien van het ontslag op staande voet is aangevoerd, dat er geen enkele redelijke grond is voor ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
Immers, omdat Wilco niet is geslaagd in de haar gegeven bewijsopdracht, moet ook bij de beoordeling van het tegenverzoek het uitgangspunt zijn dat [verzoeker] wel materieel toestemming had om de drie boeken mee te nemen.
Dan doet het er ook niet toe dat hij een gewaarschuwd man is.
Het (voorwaardelijk) verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst zal dan ook worden afgewezen.
in beide verzoeken
2.21.
De proceskosten komen voor rekening van Wilco, omdat zij telkens de in het ongelijk gestelde partij is. Gelet op de samenhang tussen de verzoeken worden de kosten aan de zijde van [verzoeker] vastgesteld op € 79,00 aan griffierecht en € 600,00 aan salaris gemachtigde.
3. De beslissing
De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
3.1.
verklaart [verzoeker] niet ontvankelijk in zijn verzoek om te bepalen dat Wilco ook aan alle overige verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst jegens [verzoeker] dient te blijven voldoen vanaf 7 oktober 2015 tot het einde van het dienstverband;
3.2.
vernietigt het door Wilco aan [verzoeker] op 7 oktober 2015 gegeven ontslag op staande voet en verklaart voor recht dat aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen einde is gekomen;
3.3.
veroordeelt Wilco tot betaling van het aan [verzoeker] toekomende loon van € 2.213,51 bruto per maand, vanaf 7 oktober 2015 tot het rechtsgeldig einde van het dienstverband, te vermeerderen met de wettelijke verhoging over de op de uitspraakdatum opeisbare loontermijnen, voor zover deze verhoging op grond van artikel 7:625 BW verschuldigd is geraakt en te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 4 december 2015;
3.4.
wijst het meer of anders verzochte af;
in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
3.5.
wijst de verzoeken van Wilco af;
in de zaak van het verzoek en van het tegenverzoek
3.6.
veroordeelt Wilco tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van [verzoeker] tot heden begroot op € 679,00.
Deze beschikking is gegeven door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 12 augustus 2016.
Uitspraak 10‑02‑2016
Inhoudsindicatie
Ontslag op staande voet (voorwaardelijke) verzoeken tot ontbinding bewijsopdracht afweging belangen of de procedure zich daarvoor leent.
Partij(en)
RECHTBANK MIDDEN-NEDERLAND
Afdeling Civiel recht
kantonrechter
locatie Amersfoort
zaaknummer: 4664843 AE VERZ 15-166
Beschikking van 10 februari 2016
inzake
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verder ook te noemen [verzoeker] ,
verzoekende partij,
gemachtigde: mr. J.W. Menkveld,
tegen:
de besloten vennootschap
Wilco Printing & Binding B.V., voorheen genaamd Wilco B.V.,
gevestigd te Amersfoort,
verder ook te noemen Wilco,
verwerende partij,
gemachtigde: mr. S.N. Meijers.
1. De procedure
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- -
het verzoekschrift van [verzoeker] ex artikel 7:681 lid 1 sub a BW, met producties 1 tot en met 7, van 4 december 2015;
- -
het verweerschrift van Wilco tevens houdende een (voorwaardelijk) tegenverzoek tot ontbinding ex artikel 7:671b jo artikel 7:699 lid 3 sub e BW, met producties 1 tot en met 5, van 4 december 2015;
- -
de akten van [verzoeker] houdende producties 8 tot en met 11;
- -
de akten van Wilco met producties 6 tot en met 7;
- -
de pleitnota van [verzoeker] ;
- -
de mondelinge behandeling op 14 januari 2016.
1.2.
Hierna is uitspraak bepaald.
2. De feiten
in de zaak van het verzoek en het tegenverzoek
2.1.
Wilco is een bedrijf dat gespecialiseerd is in het drukken van boeken.
2.2.
[verzoeker] , geboren op [1958] , is op 1 mei 2006 in dienst getreden van Wilco in de functie van Medewerker Binderij. Het brutosalaris van [verzoeker] bedraagt € 2.213,51 inclusief ploegentoeslag en exclusief 8% vakantiegeld.
2.3.
Indien medewerkers van de binderij, zoals [verzoeker] , een boek van het werk willen meenemen naar huis, dienen zij toestemming van de leidinggevende te vragen. Indien deze toestemming wordt verleend moet de leidinggevende een stempel in het boek plaatsen. Gemiddeld genomen zijn er maximaal vijf boeken per titel beschikbaar voor liefhebbers onder het personeel.
2.4.
Door Wilco zijn in de jaren 2006 tot en met 2013 diverse memo's verstuurd aan de medewerkers van Wilco, waarin wordt meegedeeld dat het zonder toestemming meenemen van boeken niet getolereerd wordt door Wilco en dat daarop een ontslag op staande voet zal volgen.
2.5.
Op woensdag 7 oktober 2015 was [verzoeker] aan het werk onder leiding van de heer [A] (hierna: [A] ). [verzoeker] heeft die dag drie Fantasia IX boeken van de werkplek meegenomen, in zijn tas gedaan en in de kofferbak van zijn auto gelegd. [B] , chef eindproduct, (hierna: [B] ) heeft [verzoeker] daarna gevraagd mee te gaan naar diens auto en de kofferbak te openen. [verzoeker] heeft de kofferbak geopend, waarin de drie Fantasia IX boeken werden aantroffen. De boeken waren niet voorzien van een stempel.
2.6.
[verzoeker] is meegegaan naar het kantoor, waar hij vervolgens een brief, gedateerd 7 oktober 2015, ontving van de heer [C] , adjunct-directeur van Wilco. In die brief stond het volgende:
"(…)
Hierbij bevestigen wij het gesprek van vandaag 7 oktober 2015 waarbij u door het management van de binderij op heterdaad bent betrapt voor diefstal van boeken. U bent bekend met de interne regels welke hiervoor gelden en memo's welke naar aanleiding van voorgaande voorvallen van diefstal zijn verspreid.
Hierbij wordt u op staande voet ontslagen.
Wij beraden ons nog op verder te nemen stappen richting de politie. Komende vrijdag verwacht ik u om 9 uur op kantoor bij Wilco om samen met personeelszaken de vervolgstappen te bespreken.
(…)"
2.7.
[verzoeker] heeft bij brief van 12 oktober 2015 aan Wilco het volgende meegedeeld:
"Hiermee informeer ik u dat ik niet akkoord ga met het, op woensdag 07-10-2015, door u aangezegde ontslag. Van een dringende reden voor ontslag op staande voet is geen sprake, ik stem niet in met de beëindiging van het dienstverband. Ik heb toestemming gekregen van mijn leidinggevende Dhr. [A] (achternaam onbekend) om drie beschadigde boeken mee te nemen. U zegt nu dat ik de drie beschadigde boeken gestolen heb en Dhr. [A] (achternaam onbekend) verklaart nu dat hij nergens van weet en nooit toestemming heeft gegeven. U beschikt niet over toestemming van het UWV en ook de rechter heeft de overeenkomst niet ontbonden.
Het ontslag is dan ook niet rechtsgeldig.
Ik verklaar mij bereid en ben beschikbaar om mijn werkzaamheden op eerste afroep te hervatten en ik maak aanspraak op het mij toekomede loon totdat de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd.
(…)"
2.8.
[A] heeft op 29 oktober 2015 de volgende schriftelijke en ondertekende verklaring gegeven:
"(…) [verzoeker] heeft mij absoluut niet aangesproken of gevraagd of hij deze 3 boeken mee mocht nemen. Ik heb hem dus ook geen toestemming en/of een stempeltjes gegeven, want hij heeft mij er helemaal niet om gevraagd. (…)"
3. Het geschil
in de zaak van het verzoek
3.1.
[verzoeker] verzoekt de kantonrechter:
- -
de opzegging van 7 oktober 2015 te vernietigen;
- -
voor recht te verklaren dat aan de arbeidsovereenkomst tussen partijen geen einde is gekomen;
- Wilco te veroordelen tot betaling van het aan [verzoeker] toekomende loon ter hoogte van € 2.213,51 bruto per maand over de periode vanaf 7 oktober 2015 tot aan het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig een einde is gekomen, te vermeerderen met de wettelijke verhoging ex artikel 7:625 BW ter hoogte van 50%, althans een door de kantonrechter in goede justitie te bepalen percentage en te vermeerderen met de wettelijke rente;
- te bepalen dat Wilco ook aan alle overige verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst jegens [verzoeker] dient te blijven voldoen vanaf 7 oktober 2015 tot het dienstverband tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd.
3.2.
[verzoeker] legt aan deze verzoeken ten grondslag dat het ontslag op staande voet voor vernietiging in aanmerking komt omdat er geen sprake is van een dringende reden nu [verzoeker] toestemming heeft gekregen van [A] om de boeken mee te nemen. [verzoeker] stelt daarnaast dat hij nimmer een (persoonlijke) waarschuwing heeft gekregen ten aanzien van het meenemen van (afgekeurde) goederen. Voorts acht [verzoeker] het niet voor de hand liggend dat hij zijn baan op het spel zou zetten voor drie boeken. Het meenemen van de boeken kon immers niet onopgemerkt blijven. Er hangen camera's in het bedrijf van Wilco en volgens de verklaringen van Wilco is het niet toegestaan om zonder toestemming van het management naar buiten te gaan. [verzoeker] doet ook een beroep op zijn persoonlijke omstandigheden en stelt dat de gevolgen van een ontslag op staande voet te ernstig zijn gelet op zijn leeftijd, opleidingsniveau, werkervaring en medische klachten.
3.3.
Wilco verweert zich en concludeert dat het verzoek van [verzoeker] moet worden afgewezen. Zij voert hiertoe aan dat er sprake is van een dringende reden op grond waarvan Wilco de arbeidsovereenkomst met [verzoeker] mocht beëindigen, te weten dat [verzoeker] , in strijd met de hem bekende interne regels, boeken heeft meegenomen, zonder dat hij daarvoor toestemming had gekregen van zijn leidinggevende. [verzoeker] is bekend met de interne regels die hieromtrent gelden, aldus Wilco. Over de gang van zaken op 7 oktober 2015 verklaart Wilco als volgt. [verzoeker] heeft op 7 oktober 2015 een zware tas vanuit de bandenmaakafdeling mee naar buiten genomen en liep kort daarop weer terug. Hij is daarop aangesproken door de directie en [B] met de vraag of er in zijn auto gekeken mocht worden. Terwijl zij naar buiten liepen, gaf [verzoeker] aan dat hij geen auto bij zich zou hebben. Kort daarna gaf hij aan dat hij naar huis wilde gaan, pakte zijn autosleutels, liep naar zijn auto en wilde instappen. Op verzoek van [B] maakte hij zijn kofferbak open, daar lagen drie 'Fantasia IX' boeken. [verzoeker] gaf aan dat het de eerste keer was en vroeg om vergiffenis. Onderweg naar kantoor vertelde [verzoeker] ineens dat hij toestemming had gekregen van [A] om de boeken mee te nemen. Dit bevreemdt Wilco omdat er nooit drie boeken tegelijk worden weggegeven en de boeken evenmin voorzien waren van een bedrijfsstempel. Wilco heeft ter onderbouwing van voornoemde gang van zaken een ondertekende verklaring van [B] van 29 oktober 2015 overgelegd.
Nu het meenemen van boeken zonder toestemming gekwalificeerd kan worden als een dringende reden, dienen de verzochte vernietiging, verklaring voor recht en de loonvordering worden afgewezen, aldus Wilco.
in de zaak van het (voorwaardelijke) tegenverzoek
3.4.
Wilco verzoekt bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
- -
[verzoeker] op grond van artikel 7:677 lid 2 BW te veroordelen tot betaling van een vergoeding wegens onregelmatige opzegging van € 4.259,09 bruto;
- -
de tussen [verzoeker] en Wilco bestaande arbeidsovereenkomst voorwaardelijk, namelijk voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 7 oktober 2015, te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond, of – indien de kantonrechter in goede justitie meent te bepalen – de tussen [verzoeker] en Wilco bestaande arbeidsovereenkomst onvoorwaardelijk te ontbinden wegens de daarvoor aangevoerde redelijke grond; bij het bepalen van de einddatum geen rekening te houden met de opzegtermijn van [verzoeker] en de arbeidsovereenkomst dadelijk te ontbinden, nu de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van [verzoeker] , althans – indien de kantonrechter in goede justitie meent te bepalen – bij het bepalen van de einddatum rekening te houden met de duur gelegen tussen de ontvangst van het verzoekschrift en de dagtekening van de ontbindingsbeschikking;
- -
te bepalen dat [verzoeker] ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en/of heeft nagelaten en dientengevolge geen recht heeft op een transitievergoeding ten laste van Wilco;
- -
[verzoeker] te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure, het salaris gemachtigde daaronder begrepen.
3.5.
Wilco legt aan de verzochte schadevergoeding ten grondslag dat [verzoeker] aan Wilco een dringende reden heeft gegeven om de arbeidsovereenkomst te beëindigen. Op grond van artikel 7:677 BW verzoekt Wilco daarom vergoeding wegens onregelmatige opzegging, gelijk aan het loon van [verzoeker] bij een regelmatige opzegging, te weten van 8 oktober 2015 tot en met 30 november 2015.
3.6.
Aan het ontbindingsverzoek legt Wilco ten grondslag dat [verzoeker] zonder toestemming drie boeken uit de Fantasiareeks heeft meegenomen. [verzoeker] was een gewaarschuwd man, het beleid omtrent het meenemen van boeken was bekend. Deze handelwijze van [verzoeker] is ernstig verwijtbaar, waardoor de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet langer kan voortduren. Wilco doet een beroep op onderdeel e van artikel 7:669 lid 3 BW. Wilco stelt belang te hebben bij het ontbindingsverzoek, ook indien het ontslag op staande voet niet wordt vernietigd, aangezien het gerechtshof in een eventueel hoger beroep Wilco kan veroordelen de arbeidsovereenkomst te herstellen of [verzoeker] een billijke vergoeding kan toekennen.
3.7.
[verzoeker] heeft hiertegen verweer gevoerd door te stellen dat er geen sprake is van een dringende reden of verwijtbaar handelen of nalaten, nu hij de boeken met toestemming van [A] heeft meegenomen.
4. De beoordeling
in de zaak van het verzoek
4.1.
Het gaat in deze zaak om de vraag of het door Wilco gegeven ontslag op staande voet moet worden vernietigd en of Wilco moet worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon.
4.2.
[verzoeker] heeft het verzoek tijdig ingediend, omdat het door de rechtbank via de fax is ontvangen binnen twee maanden na de dag waarop de arbeidsovereenkomst is geëindigd.
4.3.
Op grond van artikel 284 Rv. zijn de bepalingen omtrent het bewijsrecht uit de dagvaardingsprocedure van overeenkomstige toepassing op de verzoekschriftprocedure, tenzij de aard van de zaak zich hiertegen verzet. Het gaat in deze zaak om een bodemzaak, waarin partijen bij de beantwoording van de vraag wat er feitelijk is gebeurd ten aanzien van het gegeven ontslag op staande voet rechtstreeks tegenover elkaar staan. Ten behoeve van de waarheidsvinding is het noodzakelijk een getuigenverhoor te laten plaatsvinden. De aard van de procedure verzet zich dus zeker niet tegen de toepasselijkheid van het bewijsrecht als geregeld in artikel 149 tot en met 207 Rv. Het belang van partijen om snel duidelijkheid te hebben omtrent de vraag of tussen hen nog een arbeidsovereenkomst bestaat of niet weegt dan minder zwaar dan de waarheidsvinding en daarmee een zorgvuldige afdoening van de zaak.
4.4.
Op grond van artikel 7:677 lid 1 BW is ieder van de partijen bevoegd de arbeidsovereenkomst onverwijld op te zeggen om een dringende reden, onder onverwijlde mededeling van die reden aan de wederpartij. Als dringende reden in de zin van voornoemd artikel worden volgens artikel 7:678 lid 1 BW beschouwd zodanige daden, eigenschappen of gedragingen van de werknemer die tot gevolg hebben dat van de werkgever redelijkerwijze niet kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren.
4.5.
Bij de beoordeling van de rechtsgeldigheid van een ontslag op staande voet dient de kantonrechter alle omstandigheden van het geval, in onderling verband en samenhang bezien, in aanmerking te nemen. Hierbij moet de aard en de ernst van de aangevoerde dringende reden worden afgewogen tegen de door werknemer aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Relevant daarbij zijn aard en duur van de dienstbetrekking, de wijze waarop de werknemer zijn werk heeft vervuld en ook de persoonlijke omstandigheden van de werknemer. Ook indien de gevolgen van een ontslag op staande voet ingrijpend zijn, kan een afweging van de persoonlijke omstandigheden tegen de aard en de ernst van de dringende reden tot de slotsom leiden dat onmiddellijke beëindiging van de arbeidsovereenkomst gerechtvaardigd was. De werkgever die de arbeidsovereenkomst opzegt wegens een dringende reden, draagt – wanneer de werknemer een beroep doet op de vernietigbaarheid van de opzegging – in beginsel de bewijslast van de dringende reden, de onverwijldheid van de opzegging en de gelijktijdige mededeling ervan.
4.6.
Wilco heeft aan het ontslag op staande voet ten grondslag gelegd dat [verzoeker] zich schuldig heeft gemaakt aan het zonder toestemming van Wilco meenemen van boeken. [verzoeker] heeft dat betwist en heeft uitdrukkelijk gesteld dat hij wel toestemming had. In geschil is derhalve of [verzoeker] van zijn leidinggevende toestemming heeft gekregen voor het meenemen van de drie Fantasia IX boeken. [verzoeker] heeft overigens niet betwist dat het zonder toestemming meenemen van boeken een dringende reden voor ontslag op staande voet oplevert.
4.7.
Op Wilco rust de stelplicht en de bewijslast van de door haar gegeven dringende reden, te weten dat [verzoeker] de drie Fantasia IX boeken zonder toestemming heeft meegenomen. Hetgeen Wilco ter ondersteuning van haar standpunt heeft overgelegd (de schriftelijke en ondertekende verklaringen van [A] en van [B] ) is niet voldoende om thans reeds het bewijs (voorshands) geleverd te achten, nu [verzoeker] deze gang van zaken betwist. Daarom zal Wilco moeten bewijzen dat [verzoeker] zonder toestemming de drie Fantasiaboeken heeft meegenomen. De kantonrechter zal Wilco de na te melden bewijsopdracht geven.
4.8.
Indien Wilco het bewijs (mede) wenst te leveren door schriftelijke stukken of andere gegevens, dient zij deze stukken afzonderlijk in het geding te brengen. Indien Wilco het bewijs wil leveren door het doen horen van getuigen, dient zij dit te vermelden en de verhinderdata op te geven van alle partijen en van de op te roepen getuigen. De rechtbank zal dan vervolgens een dag en uur voor een getuigenverhoor bepalen.
4.9.
Partijen moeten bij de getuigenverhoren in persoon (bij rechtspersoon: rechtsgeldig vertegenwoordigd) aanwezig zijn. Indien een partij zonder gegronde reden niet verschijnt, kan dit nadelige gevolgen voor die partij hebben.
4.10.
De kantonrechter verwacht dat het verhoor per getuige 45 minuten zal duren. Als Wilco verwacht dat het verhoor van een getuige langer zal duren dan de hiervoor vermelde duur, kan dat in de te nemen akte worden vermeld.
4.11.
Iedere verdere beslissing zal worden aangehouden.
in de zaak van het (voorwaardelijk) tegenverzoek
4.12.
Wilco verzoekt "de arbeidsovereenkomst voorwaardelijk (voor het geval de arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is geëindigd op 7 oktober 2015) te ontbinden, of, indien de kantonrechter in goede justitie zo meent te bepalen, onvoorwaardelijk te ontbinden". Op het (voorwaardelijke) tegenverzoek kan op dit moment nog geen beslissing worden genomen omdat – zoals hiervoor is weergegeven – in de zaak van het verzoek een bewijsopdracht is gegeven en dus nog niet vaststaat dat en of de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig is geëindigd op 7 oktober 2015. Daarbij komt dat Wilco aan haar tegenverzoek dezelfde redenen ten grondslag heeft gelegd als aan het ontslag op staande voet. Hierdoor kan een inhoudelijk oordeel over het (voorwaardelijke) tegenverzoek pas worden gegeven nadat bewijslevering in het kader van de zaak over het ontslag op staande voet heeft plaatsgevonden.
4.13.
De kantonrechter houdt iedere beslissing aan.
5. De beslissing
De kantonrechter:
in de zaak van het verzoek
5.1.
draagt Wilco op te bewijzen feiten en omstandigheden waaruit volgt dat [verzoeker] geen toestemming had voor het meenemen van drie Fantasia IX boeken op 7 oktober 2015;
5.2.
bepaalt dat, indien Wilco (mede) bewijs wil leveren door middel van schriftelijke bewijsstukken, zij die stukken vóór of uiterlijk op 4 maart 2016 bij nader verweerschrift in het geding moet brengen;
5.3.
bepaalt dat, indien Wilco bewijs wil leveren door middel van het horen van getuigen, zij uiterlijk op 4 maart 2016 bij nader verweerschrift:
- de namen en woonplaatsen van de getuigen dient op te geven;
- moet opgeven op welke dagen alle partijen, hun (eventuele) gemachtigden en de getuigen in de drie maanden nadien verhinderd zijn; zij dient bij die opgave ten minste vijftien dagdelen vrij te laten waarop het getuigenverhoor zou kunnen plaatsvinden;
5.4.
bepaalt dat:
- voor het opgeven van verhinderdata geen uitstel zal worden verleend;
- indien Wilco geen gebruik maakt van de mogelijkheid om verhinderdata op te geven de rechter eenzijdig een datum zal bepalen waarvan dan in beginsel geen wijziging meer mogelijk is;
- het getuigenverhoor zal kunnen worden bepaald op een niet daarvoor opgegeven dagdeel, indien bij de opgave minder dan het hiervoor verzochte aantal dagdelen zijn vrijgelaten;
5.5.
bepaalt dat de datum van het getuigenverhoor in beginsel niet zal worden gewijzigd nadat daarvoor dag en tijdstip zijn bepaald;
5.6.
houdt iedere verdere beslissing aan;
in de zaak van het voorwaardelijk tegenverzoek
5.7.
houdt iedere beslissing aan.
Deze beschikking is gewezen door mr. L.C. Heuveling van Beek, kantonrechter, en is in het openbaar uitgesproken op 10 februari 2016.