Einde inhoudsopgave
Uitvoeringsbesluit loonbelasting 1965
Artikel 10a
Geldend
Geldend vanaf 01-07-2023
- Bronpublicatie:
22-06-2023, Stb. 2023, 217 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-07-2023
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
22-06-2023, Stb. 2023, 218 (uitgifte: 30-06-2023, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Loonbelasting / Pensioenregeling
Verzekeringsrecht / Pensioenrecht
1.
Als perioden die meetellen als dienstjaren dan wel als dienstjaren als bedoeld in artikel 18a van de wet, worden in aanmerking genomen:
- a.
de periode gedurende welke de dienstbetrekking heeft geduurd, met dien verstande dat bij dienstbetrekkingen in deeltijd de aldus in aanmerking te nemen periode wordt verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor;
- b.
perioden gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een met de inhoudingsplichtige verbonden lichaam als bedoeld in artikel 10a, vierde lid, van de Wet op de vennootschapsbelasting 1969, dat niet in Nederland is gevestigd, voorzover hij bij dat verbonden lichaam niet heeft deelgenomen aan een pensioenregeling;
- c.
perioden gedurende welke, in aansluiting op de in de onderdelen a en b bedoelde perioden, na onvrijwillig ontslag loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, of, perioden na ontslag van ten hoogste tien jaar voor zover in de laatstgenoemde perioden geen pensioen wordt opgebouwd uit hoofde van een dienstbetrekking die is ontstaan na aanvang van die perioden;
- d.
perioden gedurende welke, in aansluiting op de in de onderdelen a en b bedoelde perioden, of in aansluiting op de in onderdeel c bedoelde perioden na onvrijwillig ontslag gedurende welke loongerelateerde uitkeringen worden ontvangen, uitkeringen worden ontvangen ingevolge een prepensioenregeling als bedoeld in artikel 38d van de wet;
- e.
dienstjaren ten gevolge van waardeoverdracht van pensioenkapitaal, als bedoeld in de artikelen 70a, 71, 74, 75, 85 tot en met 88 en 91 van de Pensioenwet, naar de huidige inhoudingsplichtige of de pensioenuitvoerder van de huidige inhoudingsplichtige, voor zover deze jaren op basis van een adequate diensttijdadministratie kunnen worden vastgesteld;
- f.
perioden waarin de werknemer een tot zijn huishouden behorend kind heeft verzorgd dat de leeftijd van twaalf jaar niet heeft bereikt, met dien verstande dat de perioden waarin de kinderen die hij heeft verzorgd de leeftijd van zes jaar hebben bereikt, meetellen voor de helft en waarbij in het geval van dienstbetrekkingen in deeltijd de aldus in aanmerking te nemen periode wordt verminderd overeenkomstig de deeltijdfactor.
2.
Indien de periode, bedoeld in het eerste lid, onderdeel a, bestaat uit een periode van onbetaald verlof, wordt die laatstgenoemde periode uitsluitend als dienstjaren in aanmerking genomen voor zover in die periode geen cumulatie plaatsvindt met opbouw in een pensioenregeling bij een andere inhoudingsplichtige of deelname aan een beroeps- of bedrijfstakpensioenregeling. De inhoudingsplichtige mag hierbij afgaan op een verklaring van de werknemer.
3.
In afwijking van het eerste lid, onderdeel a, is met betrekking tot perioden gedurende welke de werknemer in dienstbetrekking heeft gestaan tot een vorige inhoudingsplichtige, inkoop van ontbrekende dienstjaren toegestaan voor zover de werknemer aannemelijk kan maken dat er, gerelateerd aan de pensioenregeling bij de huidige inhoudingsplichtige, sprake is van een pensioentekort als gevolg van het ontbreken van de mogelijkheid van waarde-overdracht van pensioenkapitaal als bedoeld in de artikelen 70a, 71, 74, 75, 85 tot en met 88 en 91 van de Pensioenwet.
4.
Voor de toepassing van het eerste lid mag de aldaar genoemde vermindering van de in aanmerking te nemen perioden bij dienstbetrekkingen in deeltijd achterwege blijven, indien de deeltijdfunctie is aanvaard in de periode die aanvangt 10 jaar direct voorafgaande aan de in de pensioenregeling vastgestelde ingangsdatum. De eerste volzin is uitsluitend van toepassing, voor zover de omvang van het dienstverband na het aanvaarden van de deeltijdfunctie niet lager is dan 50% van de omvang van het dienstverband aan het eind van de periode direct voorafgaande aan de aanvang van de aan het slot van de eerste volzin bedoelde periode.