Einde inhoudsopgave
Verdrag tot het vaststellen van eenige eenvormige regelen betreffende aanvaring
Artikel 4 [Wederzijdse schuld]
Geldend
Geldend vanaf 01-03-1913
- Bronpublicatie:
23-09-1910, Stb. 1913, 74 (uitgifte: 28-02-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
01-03-1913
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
23-09-1910, Stb. 1913, 74 (uitgifte: 28-02-1913, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Vervoersrecht / Binnenvaart
Vervoersrecht / Zeevervoer
1.
In geval van schuld van wederzijde is de aansprakelijkheid van elk der schepen evenredig aan het gewicht der wederzijds begane fouten; wanneer evenwel die verhouding uit de omstandigheden niet kan worden afgeleid, of wanneer de fouten tegen elkander schijnen op te wegen, wordt de aansprakelijkheid gelijkelijk gedeeld.
2.
De schaden, toegebracht hetzij aan schepen, hetzij aan hunne ladingen, hetzij aan bagage of andere goederen der bemanningen, passagiers of andere personen die zich aan boord bevinden, worden in bovengemelde verhouding gedragen door de schepen welker schuld ze heeft veroorzaakt, zonder hoofdelijkheid ten aanzien van derden.
3.
De schuldige schepen zijn hoofdelijk aansprakelijk ten aanzien van derden voor schaden, veroorzaakt door dood of verwonding, behoudens recht van verhaal voor dat hetwelk een grooter deel betaald heeft dan het, overeenkomstig het eerste lid van dit artikel, dragen moet.
4.
Aan de nationale wetgevingen wordt overgelaten, voor wat dit verhaal betreft, de draagwijdte en de gevolgen vast te stellen van de contractueele of wettelijke bepalingen die de aansprakelijkheid der reeders beperken ten aanzien van de zich aan boord bevindende personen.