Hof Amsterdam, 27-10-2009, nr. 200.036.954/01
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK2820
- Instantie
Hof Amsterdam
- Datum
27-10-2009
- Magistraten
Mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, A. van Haeringen, P.J.W.M. Sliepenbeek
- Zaaknummer
200.036.954/01
- LJN
BK2820
- Vakgebied(en)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHAMS:2009:BK2820, Uitspraak, Hof Amsterdam, 27‑10‑2009
Eerste aanleg: ECLI:NL:RBALK:2009:BJ2417, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 27‑10‑2009
Mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, A. van Haeringen, P.J.W.M. Sliepenbeek
Partij(en)
BESCHIKKING van 27 oktober 2009 in de zaak met landelijk zaaknummer 200.036.954/01 van:
[…],
wonende te […],
APPELLANTE,
advocaat: mr. P. Dorhout te Den Helder,
tegen
[…],
wonende te […],
GEÏNTIMEERDE,
advocaat: mr. L.N. Hermes te Alkmaar.
1. Het geding in hoger beroep
1.1.
Appellante en geïntimeerde worden hierna respectievelijk de moeder en de vader genoemd.
1.2.
De moeder is op 3 juli 2009 in hoger beroep gekomen van de beschikking van 6 mei 2009 van de rechtbank te Alkmaar, met kenmerk 107155 / FA RK 08-1113.
1.3.
De vader heeft op 19 augustus 2009 een verweerschrift en een brief met bijlagen ingediend.
1.4.
Beide partijen hebben op 4 september 2009 nadere stukken ingediend.
1.5.
De zaak is op 17 september 2009 ter terechtzitting behandeld.
1.6.
Ter terechtzitting zijn verschenen:
- —
de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
- —
de vader, bijgestaan door zijn advocaat;
- —
mevrouw A. Meester, vertegenwoordiger van de Raad voor de Kinderbescherming, locatie Alkmaar (hierna: de Raad).
Voorafgaand aan de mondelinge behandeling is de hierna te noemen minderjarige [kind 1] door de voorzitter in aanwezigheid van de Raad gehoord.
2. De feiten
2.1.
Partijen zijn [in] 1995 gehuwd. Hun huwelijk is op 24 mei 2002 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking van 25 april 2002 in de registers van de burgerlijke stand. Uit hun huwelijk zijn geboren […] (hierna: [kind 1]) [in] 1997 en […] (hierna: [kind 2]) [in] 2000. De ouders oefenen gezamenlijk het ouderlijk gezag uit over [kind 1] en [kind 2]. [kind 1] en [kind 2] (ook wel gezamenlijk de kinderen genoemd) verblijven bij de moeder. De kinderen verblijven in het kader van omgang iedere veertien dagen van vrijdagmiddag tot maandagochtend bij de vader.
2.2.
De moeder heeft sinds 2003 een relatie met de heer [X]. Uit deze relatie is [in] 2006 [minderjarige A] geboren. De vader is [in] 2006 gehuwd met mevrouw [Y]. Uit dit huwelijk is [in] 2005 [minderjarige B] geboren.
3. Het geschil in hoger beroep
3.1.
Bij de bestreden beschikking is op verzoek van de vader bepaald dat [kind 1] en [kind 2] — indien de moeder naar Tsjechië zal verhuizen — hun hoofdverblijfplaats bij de vader zullen hebben. Het zelfstandig verzoek van de moeder tot het verlenen van vervangende toestemming om met [kind 1] en [kind 2] naar Tsjechië te verhuizen is daarbij afgewezen.
3.2.
De moeder verzoekt, met vernietiging van de bestreden beschikking, het inleidend verzoek van de vader alsnog af te wijzen en de moeder vervangende toestemming te verlenen om met [kind 1] en [kind 2] naar Tsjechië te verhuizen.
3.3.
De vader verzoekt het verzoek van de moeder af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4. Beoordeling van het hoger beroep
4.1.
Ter beoordeling staan het verzoek van de moeder haar vervangende toestemming te verlenen om met de kinderen naar Tsjechië te verhuizen, en het verzoek van de vader te bepalen dat de gewone verblijfplaats van de kinderen bij hem zal zijn, indien de moeder naar Tsjechië verhuist.
Anders dan de moeder stelt (grief 12), is uit de door haar overgelegde stukken niet af te leiden dat de vader haar onvoorwaardelijke toestemming tot verhuizing met [kind 1] en [kind 2] naar Tsjechië heeft verleend. Nu ook overigens de juistheid van die — door de vader betwiste — stelling niet is komen vast te staan, gaat het hof daaraan voorbij.
Verder kan een beoordeling van de verzuimen die volgens de moeder in eerste aanleg hebben plaatsgevonden (grieven 1 en 11), achterwege blijven. Het hoger beroep dient er immers mede toe te bewerkstelligen dat dergelijke omissies, zo daarvan sprake is, in hoger beroep worden hersteld.
4.2.
Bij de beoordeling van voormelde verzoeken dient het hof de belangen van alle betrokkenen in aanmerking te nemen en tegen elkaar af te wegen. Het belang van de kinderen staat daarbij voorop, maar dat neemt niet weg dat, afhankelijk van alle omstandigheden van het geval, andere belangen zwaarder kunnen wegen. Het gaat dan om enerzijds het belang van de moeder om met haar partner, hun kind [minderjarige A] en [kind 1] en [kind 2] naar Tsjechië te verhuizen teneinde daar een nieuw bestaan op te bouwen, en anderzijds het belang van de vader om omgang te hebben met [kind 1] en [kind 2] op gelijke wijze als thans het geval is.
Het hof overweegt in dit verband dat er geen enkele aanleiding is om aan de betrokkenheid van zowel de moeder als de vader bij de kinderen te twijfelen. Hetgeen de moeder op dit punt in haar grieven heeft aangevoerd, behoeft dan ook niet verder te worden besproken.
4.3.
De Raad heeft het hof ter zitting in hoger beroep geadviseerd de bestreden beschikking te bekrachtigen.
4.4.
Het hof stelt voorop dat het belang van de kinderen op zichzelf het meest is gediend met voortzetting van het verblijf bij de moeder. Geconcludeerd moet worden dat zowel tijdens het huwelijk van partijen als daarna het zwaartepunt van de opvoeding en verzorging van de kinderen altijd bij de moeder heeft gelegen. Na het uiteengaan van de ouders, toen de kinderen drie respectievelijk een jaar oud waren, hebben de kinderen weliswaar vaker dan nu het geval is bij de vader verbleven, maar die periode is van relatief korte duur geweest. Sindsdien verblijven de kinderen alweer geruime tijd gedurende een lang weekend per twee weken bij de vader en voor het overige bij de moeder. Aan het gezinsverband van de kinderen met de moeder moet daarom groot gewicht worden toegekend.
4.5.
Daar staat evenwel het volgende tegenover. Hoewel in gevallen als deze een verhuizing naar het buitenland zeker niet nadelig voor kinderen behoeft te zijn en zelfs voordelen met zich kan brengen, moet in het onderhavige geval sterk worden betwijfeld of de door de moeder voorgenomen verhuizing in het belang is van de kinderen en voldoende zorgvuldig is voorbereid. De moeder heeft aangevoerd dat zij met haar partner in Lomnice (nabij Bruntàl in Moravië) een huis heeft gekocht en dat haar partner bezig is aldaar een boomkwekerij op te zetten, in verband waarmee haar partner reeds in februari jl. naar Tsjechië is verhuisd. Haar partner is echter om financiële redenen gehouden om intussen zijn werkzaamheden in de offshore, die hij ook vanuit Nederland geruime tijd heeft verricht, voort te zetten, aldus de moeder. Zelf heeft de moeder sinds januari jl. een bijstandsuitkering ten behoeve van haarzelf en de kinderen. Zij hoopt te zijner tijd in een nieuw te bouwen zwembad in Bruntàl tijdens de schooltijden van de kinderen zwemlessen te geven. Veel concrete informatie over de huidige stand van zaken met betrekking tot de boomkwekerij heeft de moeder het hof niet kunnen verstrekken. In elk geval moet worden geconcludeerd dat er nog heel wat moet gebeuren voordat duidelijk is of en, zo ja, in hoeverre de boomkwekerij als zelfstandige bron van inkomsten voor de moeder, haar partner en de kinderen kan fungeren, terwijl van het geven van zwemlessen vooralsnog geen sprake is. In financieel opzicht is het toekomstperspectief van de kinderen in Tsjechië dus onzeker.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de redenen van de moeder en haar partner voor een verhuizing naar Tsjechië onvoldoende zwaarwegend moeten worden geacht. Aannemelijk is dat de financiële positie van de moeder en haar partner hier te lande niet rooskleurig was c.q. is, zodat hun wens om elders een beter bestaan op te bouwen, begrijpelijk is. Mede in het licht van hetgeen hiervoor omtrent het toekomstperspectief in Tsjechië is overwogen, is evenwel niet gebleken dat hun financiële positie daar zodanig is of dat er sprake is van zodanige andere omstandigheden dat van hen niet kan worden gevergd in Nederland te blijven. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat de partner van de moeder sinds 2003 in Nederland verblijft en zich destijds zelfstandig, dus voordat hij een relatie met de moeder kreeg, hier heeft gevestigd. De omstandigheid dat de moeder en haar partner inmiddels een huis in Lomnice hebben gekocht, geeft het hof geen aanleiding anders te oordelen, nu een dergelijke als voorbarig te kwalificeren stap bij de afweging niet in haar voordeel en in het nadeel van de man kan werken.
4.7.
Aannemelijk is voorts dat de onzekere financiële situatie van de moeder in Tsjechië aan een regelmatig contact van de kinderen met de vader in de weg zal staan of dat in elk geval zal bemoeilijken, terwijl een dergelijk regelmatig contact duidelijk wenselijk is in het belang van de kinderen. De moeder heeft in dat verband voorgesteld dat de kinderen een weekend per maand bij de vader doorbrengen alsmede de schoolvakanties, waarbij de reis telkens per vliegtuig dient plaats te vinden, gelet op de grote afstand tussen Nederland en Tsjechië. Het ligt naar het oordeel van het hof in de rede van de moeder te verlangen dat zij dan substantieel bijdraagt aan de reiskosten, nu zij degene is die ervoor kiest op grote afstand van de vader te gaan wonen. Op grond van haar financiële situatie moet er echter van worden uitgegaan dat de moeder niet (voldoende) in staat zal zijn aan die verplichting te voldoen.
4.8.
Het hof is van oordeel dat onder deze omstandigheden het belang bij voortzetting van het verblijf van de kinderen bij de moeder, ingeval deze ervoor kiest naar Tsjechië te verhuizen, niet opweegt tegen het belang bij het verblijf van de kinderen bij de vader, zodat dit laatste belang heeft voor te gaan. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, zoals genoegzaam uit de stukken en het verhandelde ter zitting naar voren is gekomen, de band en het contact tussen de kinderen en de vader goed is, de kinderen reeds een vaste plaats hebben in het gezin van de vader en dat [kind 1], een kwetsbaar kind, zich thuis voelt op de middelbare school in (de buurt van) de woonplaats van de vader.
De rechtbank heeft derhalve terecht het verzoek van de vader toegewezen en dat van de moeder afgewezen. De grieven van de moeder behoeven, voor zover zij in het voorgaande niet zijn behandeld, geen bespreking meer.
4.9.
Dit leidt tot de volgende beslissing.
5. Beslissing
Het hof:
bekrachtigt de beschikking waarvan beroep;
wijst af het in hoger beroep verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H.L.L. Neervoort-Briët, A. van Haeringen en P.J.W.M. Sliepenbeek in tegenwoordigheid van mr. K.W. van Mourik als griffier, en in het openbaar uitgesproken op 27 oktober 2009.