NJB 2021/2952:Valselijk opmaken van een identiteitsbewijs, art. 231 lid 1 Sr: met de in deze bepaling gebruikte bewoordingen ‘als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht’ is beoogd om niet-erkende identiteitsbewijzen uit te sluiten van de reikwijdte van art. 231 Sr. Aldus moet onderscheid wordt gemaakt tussen enerzijds wettelijk erkende identiteitsbewijzen, zoals rijbewijzen, en anderzijds niet-erkende identiteitsbewijzen, zoals bibliotheekkaarten en universiteitspassen. Die bedoeling brengt echter niet mee dat art. 231 Sr alleen toepasbaar is als de houder van een door een andere lidstaat van de Europese Unie afgegeven rijbewijs – in casu een Italiaans rijbewijs – woonachtig is in Nederland. Specialis-generalis verhouding, art. 55 lid 2 Sr: art. 231 Sr moet ten opzichte van art. 225 Sr worden aangemerkt als een bijzondere strafbepaling in de zin van artikel 55 lid 2 Sr. Het hof heeft daarom ten onrechte toepassing gegeven aan artikel 225 Sr. Omdat het in casu bewezenverklaarde kan worden gekwalificeerd onder art. 231 lid 2 Sr, welke bepaling hetzelfde strafmaximum kent als art. 225 lid 2 Sr, heeft de verdachte echter onvoldoende belang bij vernietiging van de uitspraak van het hof.