Hof Leeuwarden, 03-03-2011, nr. 24-002469-05
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6651
- Instantie
Hof Leeuwarden
- Datum
03-03-2011
- Zaaknummer
24-002469-05
- LJN
BP6651
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHLEE:2011:BP6651, Uitspraak, Hof Leeuwarden, 03‑03‑2011; (Hoger beroep)
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2012:BX5154
Cassatie: ECLI:NL:HR:2012:BX5154, Bekrachtiging/bevestiging
Uitspraak 03‑03‑2011
Inhoudsindicatie
Gelet op deze uitzonderlijke mate van overschrijding van de redelijke termijn zal het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft bepleit, een verdergaande matiging opleggen dan de door de advocaat-generaal voorgestelde € 5.000,-. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, biedt het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358 daarvoor in uitzonderlijke gevallen ruimte.
Partij(en)
Parketnummer: 24-002469-05
Parketnummer eerste aanleg: 18-030174-00
Arrest van 3 maart 2011 van het gerechtshof te Leeuwarden, meervoudige strafkamer, op het hoger beroep tegen het vonnis van de rechtbank Groningen van 8 december 2005, in de zaak strekkende tot ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel tegen:
[veroordeelde],
geboren op [1973] te [geboorteplaats],
thans zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
niet ter terechtzitting verschenen. De raadsman van veroordeelde, mr. Th. U. Hiddema, advocaat te Maastricht, heeft zich onttrokken.
Alhoewel de op verzoek van de verdediging opgeroepen getuige [getuige] niet ter zitting is verschenen, wijst het hof - gehoord de advocaat-generaal - arrest in deze zaak, omdat veroordeelde noch zijn raadsman er op enigerlei wijze blijk van hebben gegeven nog belang te hebben bij het horen van de getuige en het hof en de advocaat-generaal evenmin vragen hebben voor de getuige.
Het vonnis waarvan beroep
De rechtbank Groningen heeft bij voormeld vonnis, op tegenspraak gewezen, onder verwijzing naar het arrest d.d. 3 mei 2004 van het hof in de strafzaak (parketnummer 24-001348-02) het door veroordeelde door middel van de door hem gepleegde strafbare feiten wederrechtelijk verkregen voordeel geschat op € 146.851,33 en hem de verplichting opgelegd dat bedrag aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
Gebruik van het rechtsmiddel
De veroordeelde is op de voorgeschreven wijze en tijdig van voormelde uitspraak in hoger beroep gekomen.
Het onderzoek ter terechtzitting in hoger beroep
Het hof heeft verstek verleend tegen de niet verschenen verdachte.
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting in hoger beroep, alsmede het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
De vordering van de advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat het hof het bedrag waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vaststelt op € 146.851,33 en de veroordeelde de verplichting oplegt een bedrag van € 141.850,- aan de Staat te betalen, ter ontneming van dat voordeel.
De beslissing op het hoger beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen en opnieuw recht doen.
De vaststelling van het wederrechtelijk verkregen voordeel
De veroordeelde is bij arrest van dit hof (parketnummer 24-001348-02) veroordeeld tot straf ter zake van (voor zover van belang) medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met en in artikel 2, eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd, medeplegen van opzettelijk handelen in strijd met een in artikel 3, eerste lid, onder A en B van de Opiumwet gegeven verbod, meermalen gepleegd alsmede deelnemen aan een criminele organisatie.
De veroordeelde heeft uit het bewezen verklaarde handelen voordeel verkregen.
Aan de inhoud van de volgende wettige bewijsmiddelen ontleent het hof de schatting van dat voordeel op een bedrag van
€ 117.369,23.
Het hof heeft zich voor de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel gebaseerd op het aanvullend rapport van de opsporingsambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] d.d. 30 september 2003. Op grond van de achter dat rapport gevoegde verklaringen van getuigen (afnemers van drugs) is berekend dat door de organisatie waar veroordeelde deel van uitmaakte, na aftrek van kosten, die het hof niet onredelijk voorkomen, een voordeel is behaald van € 367.128,34 ter zake van drugshandel.
In dit voordeel is inbegrepen €73.705,25 afkomstig van een XTC-transactie met Mexico. De contante opbrengst van de Mexico-transactie is blijkens het dossier op 27 april 2001 door de marechaussee op Schiphol conservatoir inbeslaggenomen. Het beslag is gesteld op naam van medeverdachte [medeveroordeelde]. Door de advocaat-generaal is ter zitting van het Gerechtshof medegedeeld dat, na het onherroepelijk worden van de arresten in de ontnemingzaken, het inbeslaggenomen geld met de vordering wederrechtelijk verkregen voordeel van [medeveroordeelde] zal worden verrekend.
Het Hof houdt bij veroordeelde daarom geen rekening met enig voordeel uit de Mexico-transactie en stelt het wederrechtelijk verkregen voordeel uit de overige transacties vast op (€ 367.128,34 - € 73.705,25=) € 293.423,09.
In het hierboven genoemde arrest d.d. 3 mei 2004 van het hof in de strafzaak tegen veroordeelde heeft het hof overwogen dat veroordeelde binnen de organisatie een prominente rol vervulde en zonder meer kan worden gekenmerkt als iemand die (mede) de lakens uitdeelde.
Gelet op de door de veroordeelde vervulde rol binnen de organisatie, acht het hof het redelijk dat veroordeelde 40% van het voordeel (€ 117.369,23) wordt toegerekend.
Het hoger beroep is door veroordeelde ingesteld op 13 december 2005. Na aanhouding van de behandeling ter zitting van dit hof op 16 oktober 2007 teneinde de getuige [getuige] te horen, heeft de inhoudelijke behandeling pas plaatsgevonden op 2 februari 2011. Gelet op deze uitzonderlijke mate van overschrijding van de redelijke termijn zal het hof, anders dan de advocaat-generaal heeft bepleit, een verdergaande matiging opleggen dan de door de advocaat-generaal voorgestelde € 5.000,-. Anders dan de advocaat-generaal heeft gesteld, biedt het arrest van de Hoge Raad van 17 juni 2008, NJ 2008, 358 daarvoor in uitzonderlijke gevallen ruimte. Het hof zal de betalingsverplichting matigen met een bedrag van € 7.500,-. Het hof zal derhalve aan de veroordeelde de verplichting opleggen om € 109.869,23 ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel aan de Staat te betalen.
Toepassing van wetsartikelen
Het hof heeft gelet op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.
De uitspraak
HET HOF,
RECHT DOENDE OP HET HOGER BEROEP bij verstek:
vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en opnieuw recht doende:
stelt het bedrag waarop het door veroordeelde [veroordeelde] voornoemd wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat vast op een bedrag van € 117.369,23;
legt de veroordeelde [veroordeelde] voornoemd de verplichting op tot betaling aan de Staat van een geldbedrag van honderdnegenduizend achthonderdnegenenzestig euro en drieëntwintig cent (€ 109.869, 23) ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.
Dit arrest is aldus gewezen door mr. G. Dam, voorzitter, mr. L.T. Wemes en mr. P. Greve, in tegenwoordigheid van mr. E.M. Mulder als griffier.