Hof Arnhem, 03-03-2005, nr. 21-003999-04
ECLI:NL:GHARN:2005:AS8561, Cassatie: (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
- Instantie
Hof Arnhem
- Datum
03-03-2005
- Zaaknummer
21-003999-04
- LJN
AS8561
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:GHARN:2005:AS8561, Uitspraak, Hof Arnhem, 03‑03‑2005; (Hoger beroep)
Cassatie: ECLI:NL:HR:2007:AZ4747, (Gedeeltelijke) vernietiging met verwijzen
Conclusie in cassatie: ECLI:NL:PHR:2007:AZ4747
- Wetingang
- Vindplaatsen
BJ 2005/17
GJ 2005/62 met annotatie van Mr. drs. R.H. Zuijderhoudt
Uitspraak 03‑03‑2005
Inhoudsindicatie
Toepassing van art. 69 Wet BOPZ: het hof veroordeelt verdachte, werkzaam als behandelaar op de opnameafdeling van een psychiatrisch ziekenhuis, tot een voorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van twee maanden.
Partij(en)
Parketnummer: 21-003999-04
Uitspraak dd.: 3 maart 2005
TEGENSPRAAK
Gerechtshof te Arnhem
meervoudige kamer voor strafzaken
Arrest
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank te Arnhem van 21 juni 2004 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende te [woonplaats].
Het hoger beroep
De officier van justitie heeft tegen voormeld vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 17 februari 2005 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal (zie voor de inhoud van de vordering bijlage I), na voorlezing aan het hof overgelegd, en van hetgeen door en namens de verdachte naar voren is gebracht.
Het vonnis waarvan beroep
Het hof zal het vonnis, waarvan beroep, vernietigen omdat het zich met de inhoud daarvan niet kan verenigen. Het hof zal daarom opnieuw recht doen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
(zie voor de inhoud van de dagvaarding bijlage IIa en voor de inhoud van de wijziging van de tenlastelegging bijlage IIb)
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Bewezenverklaring
Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, heeft het hof de overtuiging verkregen en acht het hof wettig bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
- 1.
hij in de periode van 16 tot en met 23 februari 2002 te Nijmegen, een verklaring van voorwaardelijk ontslag ex artikel 45 lid 6 / artikel 47 lid 2 Wet BOPZ -zijnde een geschrift dat bestemd was om tot bewijs van enig feit te dienen- valselijk heeft opgemaakt, met het oogmerk om dat geschrift als echt en onvervalst te gebruiken of door anderen te doen gebruiken, door opzettelijk valselijk en in strijd met de waarheid dit geschrift te antidateren;
- 2.
hij in de periode van 16 april 2002 tot 8 mei 2002 te Nijmegen, opzettelijk [slachtoffer] van de vrijheid beroofd heeft gehouden, door haar, zonder dat gebleken is van de nodige bereidheid daartoe, in een psychiatrisch ziekenhuis haar verblijf aldaar te doen voortduren, terwijl hij wist dat de daarvoor benodigde bescheiden als bedoeld in artikel 53 en 54 van de Wet BOPZ niet waren overgelegd.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Strafbaarheid van het bewezenverklaarde
Het bewezene levert op de misdrijven
ten aanzien van het onder 1 bewezenverklaarde:
Valsheid in geschrift.
ten aanzien van het onder 2 bewezenverklaarde:
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroofd houden door, zonder dat gebleken is van de nodige bereidheid daartoe, diens verblijf in een psychiatrisch ziekenhuis te doen voortduren, terwijl hij weet dat de daarvoor benodigde bescheiden als bedoeld in de artikelen 53 en 54 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen niet zijn overgelegd.
Strafbaarheid van de verdachte
Verdachte is strafbaar, nu geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.
Oplegging van straf en/of maatregel
Het hof acht na te melden strafoplegging in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Het hof heeft bij de strafoplegging in het bijzonder in aanmerking genomen dat verdachte als behandelaar op een opnameafdeling van een psychiatrisch ziekenhuis waar onvrijwillig opgenomen patiënten verblijven, een bijzondere zorgplicht heeft jegens de aldaar opgenomen patiënten. Deze zorgplicht wordt mede bepaald door het wettelijk kader van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ). Deze wet geeft immers regels die in acht dienen te worden genomen bij de vrijheidsbeneming van onvrijwillig opgenomen patiënten. Verdachte heeft aangegeven van deze regelgeving op de hoogte te zijn, maar zich hier niet om te bekommeren en zijn eigen weg te gaan.
Aan verdachte kan worden toegegeven dat niet zelden spanning zal bestaan tussen de door de Wet BOPZ vormgegeven rechtspositie en de medische “bestwil” van betrokkene. Het is echter niet aan de arts om daarom maar aan de wettelijke regels voorbij te gaan.
In het voordeel van verdachte weegt het hof bij de straftoemeting mee dat verdachte niet eerder voor een misdrijf werd veroordeeld. In verband met de ernst van de bewezenverklaarde feiten zal het hof na te melden straf opleggen. Niet volstaan kan worden met een lichtere straf dan een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf. Die straf is passend en geboden.
De vordering van de benadeelde partij [BP]
De benadeelde partij heeft in eerste aanleg een vordering tot schadevergoeding ingesteld, ertoe strekkende verdachte te verplichten een excuusbrief te schrijven aan [BP], bij niet naleving te vervangen door een schadevergoeding voor geleden immateriële schade ten bedrage van EUR 2.500,=, vermeerderd met de kosten voor rechtsbijstand, begroot op EUR 1.062,07. Deze vordering is bij vonnis waarvan beroep niet toegewezen. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd met een eensluidende vordering.
Het hof acht niet voldoende gebleken dat de gestelde schade door verdachtes onder 1 bewezen verklaarde handelen is veroorzaakt. Het hof heeft daarbij mede gelet op hetgeen de raadsvrouw van de benadeelde partij ter terechtzitting van het hof heeft aangevoerd, te weten dat met de betreffende zorginstelling inmiddels een schaderegeling is getroffen strekkende tot vergoeding van immateriële schade geleden tengevolge van onrechtmatig verblijf. Mede gelet hierop is het hof van oordeel dat de vordering dient te worden afgewezen.
Toepasselijke wettelijke voorschriften
Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 57 en 225 van het Wetboek van Strafrecht en artikel 69 van de Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen.
BESLISSING
Het hof:
Vernietigt het vonnis, waarvan beroep, en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 tenlastegelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezenverklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart verdachte strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 2 (twee) maanden.
Beveelt, dat de gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoergelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, op grond dat verdachte zich vóór het einde van een proeftijd van 2 (twee) jaren aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
de aan [BP] toegebrachte schade
Wijst de vordering af.
Aldus gewezen door
mr Nunnikhoven, voorzitter,
mrs Van den Heuvel en Mintjes, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr Kuipers, griffier,
en op 3 maart 2005 ter openbare terechtzitting uitgesproken.