Rb. Amsterdam, 11-02-2009, nr. 13/845027-05
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0641
- Instantie
Rechtbank Amsterdam
- Datum
11-02-2009
- Zaaknummer
13/845027-05
- LJN
BJ0641
- Vakgebied(en)
Strafrecht algemeen (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:RBAMS:2009:BJ0641, Uitspraak, Rechtbank Amsterdam, 11‑02‑2009; (Eerste aanleg - meervoudig)
Uitspraak 11‑02‑2009
Inhoudsindicatie
Ontvankelijkheid verzoeker in verband met afspraak De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoeker ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a vanwege het volgende. Op een gegeven moment heeft het openbaar ministerie verzoeker gemeld te denken aan een beleidssepot, hetgeen voor verzoeker onacceptabel was. Door verzoeker werd aangegeven dat alleen een technisch sepot hem zou vrijwaren van voor zijn verdere loopbaan schadelijke gevolgen. Uiteindelijk heeft het openbaar ministerie een kennisgeving niet verdere vervolging aan verzoeker doen toekomen, met daarin als reden vermeld dat onvoldoende aanwijzingen van schuld aanwezig waren (een zogeheten ‘technisch sepot’). Deze kennisgeving niet verdere vervolging is tot stand gekomen in combinatie met de toezegging van verzoeker dat zal worden afgezien van het instellen van kosten- en/of schadevergoedingsacties. Nu verzoeker zich niet heeft gehouden aan deze afspraak, is de officier van justitie van oordeel dat verzoeker in beide verzoeken niet-ontvankelijk is. De rechtbank verwerpt het standpunt van de officier van justitie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv, omdat verzoeker daarmee gehandeld zou hebben in strijd met de eerder gemaakte afspraak dergelijke verzoeken niet te zullen doen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft verzoeker in maart 2008 voor de keuze geplaatst tussen hetzij een beleidssepot hetzij een technisch sepot, onder de voorwaarde dat verzoeker zou afzien van een verzoek tot schadevergoeding. De officier van justitie kon op dat moment weten, althans vermoeden, dat de door verzoeker in het kader van de strafvervolging gemaakte kosten aanzienlijk waren. In dat licht heeft de keuze tussen een beleidssepot en een technisch sepot onder de gestelde voorwaarde een zeker disproportioneel karakter. Aannemelijk is dat verzoeker toen akkoord is gegaan met een technisch sepot onder de gestelde voorwaarde, omdat hij zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevond. Gelet op deze gang van zaken wil de rechtbank verzoeker niet houden aan zijn toezegging geen schadevergoedingsverzoek in te zullen stellen. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verzoeker ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv.
Partij(en)
RECHTBANK AMSTERDAM, TWAALFDE KAMER
Parketnummer: 13/845027-05
RK: 08/3262
BESCHIKKING
Op de verzoeken ex artikel 591 en 591a van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum],
wonende op het adres [adres],
verder te noemen verzoeker.
Procesgang.
Het verzoek is op 17 juni 2008 ter griffie van deze rechtbank ingekomen.
De rechtbank heeft op 7 januari 2009 verzoeker en de officier van justitie in openbare raadkamer gehoord.
Na afloop van de behandeling in raadkamer heeft de rechtbank verzoeker in de gelegenheid gesteld een door zijn raadslieden op te stellen brief over te leggen waarin zij verklaren dat de door hen aan verzoeker in rekening gebrachte bedragen uitsluitend betrekking hebben op de onderliggende strafzaak. De officier van justitie heeft tijdens de behandeling in raadkamer gemeld geen behoefte te hebben aan de mogelijkheid op deze brief te reageren.
Inhoud van het verzoekschrift.
Verzoek ex artikel 591 Sv:
Het verzoek strekt tot het toekennen van een vergoeding uit ’s Rijks kas ten bedrage van € 62.672,- voor de kosten welke ingevolge het bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken bepaalde ten laste van de gewezen verdachte zijn gekomen, en waarvan de aanwending het belang van het onderzoek heeft gediend, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover berekend vanaf de datum waarop verzoeker in kennis is gesteld dat hij niet verder zou worden vervolgd.
Verzoek ex artikel 591a Sv:
Het verzoek strekt voorts tot het toekennen van vergoedingen uit 's Rijks kas ten bedrage van
€ 280.564,- voor de kosten van raadslieden, zulks vermeerderd met de wettelijke rente daarover berekend vanaf de datum waarop verzoeker in kennis is gesteld dat hij niet verder zou worden vervolgd.
Beoordeling.
Uit de stukken blijkt het volgende.
De officier van justitie heeft een aankondiging van een kennisgeving van niet verdere vervolging gedateerd 14 maart 2008 aan verzoeker doen toekomen, welke aankondiging op 17 maart 2008 – onder meer – door verzoeker is ondertekend.
De officier van justitie heeft een kennisgeving van niet verdere vervolging gedateerd 19 maart 2008 aan verzoeker doen toekomen, met tussenkomst van de raadslieden van verzoeker, te weten mrs. R.D. van Heffen en A.B. Schoonbeek van advocatenkantoor Loyens & Loeff. Als reden voor de niet (verdere) vervolging is in de brief genoemd dat er naar het oordeel van de officier van justitie sprake is van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De rechtbank heeft op 21 januari 2009 facturen en declaraties ontvangen van verzoeker ter onderbouwing van de op zitting van 7 januari 2009 behandelde verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv.
De rechtbank heeft op 21 januari 2009 een brief ontvangen van [persoon1], inhoudende dat de door advocaten, verbonden aan Loyens & Loeff N.V., gefactureerde bedragen zijn gemaakt in het kader van het strafrechtelijk onderzoek waar verzoeker aan is onderworpen en door verzoeker zijn betaald.
Standpunt van de verzoeker
Verzoeker heeft pleitaantekeningen aan de rechtbank overgelegd, welke in het dossier zijn gevoegd. In die pleitaantekeningen is door verzoeker als zijn standpunt naar voren gebracht dat hij in zijn verzoek kan worden ontvangen wat er ook zij van de door de officier van justitie aan de kennisgeving van niet verdere vervolging verbonden voorwaarde dat een dergelijk verzoek niet zal worden ingediend. Verzoeker heeft zich immers met die oneigenlijke voorwaarde akkoord verklaard onder de druk van een – in zijn ogen kansloze – verdere vervolging en de daardoor te vrezen schade. Voor het overige bevatten de pleitaantekeningen een toelichting op de kosten waarvan op de voet van de artikelen 591 en 591a Sv vergoeding wordt gevraagd.
Verzoeker heeft in raadkamer, ter aanvulling op de door hem overgelegde pleitaantekeningen, aangevoerd dat alle gefactureerde bedragen die in het overzicht staan vermeld in het kader van het strafrechtelijk onderzoek in rekening zijn gebracht door de raadslieden en deskundigen. Verzoeker heeft verklaard dat alle facturen kritisch door hem zijn bekeken. In reactie hierop zijn de facturen door de raadslieden op sommige punten naar beneden bijgesteld, hetgeen te zien is in het overgelegde overzicht.
Met betrekking tot de inschakeling van deskundigen heeft verzoeker verklaard dat de belangen groot waren. Verzoeker voelde zich gedwongen door het openbaar ministerie om deskundigen in te schakelen, waarvan de kosten – als gebruikelijk is onderhavige branche – hoog waren.
Met betrekking tot de gemaakte kosten heeft verzoeker aangevoerd dat de kosten weliswaar onnodig zijn opgelopen, maar dat dit komt door toedoen van het openbaar ministerie. De daadwerkelijke schade die is geleden is een veelvoud van de in deze procedure gevorderde kosten.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft in zijn op schrift gestelde requisitoir, dat aan de rechtbank is overgelegd en dat in het dossier is gevoegd, zakelijk weergegeven het volgende standpunt ingenomen.
Verzoek ex artikel 36 Sv
De officier van justitie heeft in raadkamer verklaard geen bezwaar te maken tegen beëindiging van de zaak.
Ontvankelijkheid in verband met termijn
Primair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat verzoeker niet-ontvankelijk is in zijn verzoek, daar de kennisgeving niet verdere vervolging materieel op 17 maart 2008 tot stand is gekomen. Daarmee is het verzoek tardief, immers niet binnen drie maanden na die datum, ingesteld, aldus de officier van justitie.
Subsidiair stelt de officier van justitie zich op het standpunt dat wanneer de rechtbank uitgaat van de formele kennisgeving van niet verdere vervolging, verzoeker ontvankelijk dient te worden verklaard.
Ontvankelijkheid van de verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv in verband met afspraak
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat verzoeker ook niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a vanwege het volgende. Op een gegeven moment heeft het openbaar ministerie verzoeker gemeld te denken aan een beleidssepot, hetgeen voor verzoeker onacceptabel was. Door verzoeker werd aangegeven dat alleen een technisch sepot hem zou vrijwaren van voor zijn verdere loopbaan schadelijke gevolgen. Uiteindelijk heeft het openbaar ministerie een kennisgeving niet verdere vervolging aan verzoeker doen toekomen, met daarin als reden vermeld dat onvoldoende aanwijzingen van schuld aanwezig waren (een zogeheten ‘technisch sepot’). Deze kennisgeving niet verdere vervolging is tot stand gekomen in combinatie met de toezegging van verzoeker dat zal worden afgezien van het instellen van kosten- en/of schadevergoedingsacties. Nu verzoeker zich niet heeft gehouden aan deze afspraak, is de officier van justitie van oordeel dat verzoeker in beide verzoeken niet-ontvankelijk is.
Ontvankelijkheid van het verzoek ex artikel 591 Sv
De officier van justitie stelt zich voorts op het standpunt dat het verzoek ex artikel 591 Sv niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat geen opgave is gedaan van de door derden gemaakte kosten, zijnde getuigen en deskundigen waartoe het initiatief tot inschakeling is uitgegaan van verzoeker, noch enig inzicht is gegeven in kosten gemaakt in verband met afschriften, uittreksels, inzage en inlichtingen.
Verzoek ex artikel 591 en 591a Sv
De officier van justitie heeft – kort samengevat – verklaard dat de verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv primair dienen te worden afgewezen, subsidiair dat een vergaande matiging moet plaatsvinden. In zijn algemeenheid heeft de officier van justitie zich op het standpunt gesteld dat de vergoeding dient te worden gematigd, aangezien verzoeker onnodige kosten heeft gemaakt.
Met betrekking tot de kostenvergoeding van de deskundigen [deskundige1] en [deskundige2] heeft de officier van justitie zich primair op het standpunt gesteld dat het verzoek op dit punt niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, subsidiair dat alleen de kosten gemaakt met betrekking tot de deskundige [deskundige1] voor vergoeding in aanmerking komen. Het verzoek dat ziet op de kosten gemaakt met betrekking tot de deskundige [deskundige2] dient te worden afgewezen.
De officier van justitie heeft verklaard geen gebruik te willen maken van de mogelijkheid om te reageren op door de verzoeker overgelegde facturen en declaraties en een door de raadslieden opgestelde brief.
De rechtbank overweegt het volgende.
Impliciet verzoek ex artikel 36 Sv
De rechtbank heeft de verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv aanvankelijk aangemerkt als impliciete verzoeken om de zaak met toepassing van artikel 36 Sv geëindigd te verklaren. Nu door de kennisgeving van niet verdere vervolging, gelet op het bepaalde in artikel 246, eerste lid, Sv de zaak reeds is geëindigd, is de rechtbank van oordeel dat van een impliciet verzoek tot beëindigd verklaring van de strafzaak geen sprake is. De rechtbank zal derhalve geen beslissing als bedoeld in artikel 36 Sv nemen.
Ontvankelijkheid in verband met termijn
Een verzoek op grond van de artikelen 591 en 591a Sv dient te worden ingediend binnen drie maanden na het eindigen van de zaak. Hiervan is onder meer sprake als het openbaar ministerie aan de verdachte kennis geeft hem niet verder te zullen vervolgen (artikel 246 lid 1 Sv). Een redelijke wetstoepassing brengt mede, dat verdachte van het einde van de zaak op enigerlei wijze kennis heeft genomen, dan wel redelijkerwijs mag worden aangenomen dat verdachte daarvan op de hoogte is gekomen.
De rechtbank overweegt dat lange tijd geen duidelijkheid heeft bestaan omtrent het antwoord op de vraag of de wet ertoe dwingt dat de kennisgeving van (niet) verdere vervolging wordt betekend. Artikel 585 lid 1 en 2 Sv lijken erop te duiden dat kan worden volstaan met toezending van een gewone of aangetekende brief per post; andere wetsbepalingen spreken van betekening van dit soort kennisgevingen. Teneinde volledige duidelijkheid te verschaffen is bij wet de betekeningseis, die voor deze kennisgevingen geldt, nog eens expliciet opgenomen in artikel 245a Sv.
De officier van justitie heeft een kennisgeving van niet verdere vervolging gedateerd 19 maart 2008 aan verzoeker doen toekomen, met tussenkomst van de raadslieden van verzoeker. De exacte datum van ontvangst is, bij ontbreken van een akte van uitreiking, niet vast te stellen. Echter, verzoeker heeft verklaard dat hij de kennisgeving niet verdere vervolging op 19 maart 2008 heeft ontvangen. Reden waarom de rechtbank uitgaat van voornoemde datum. Aan het op 17 maart 2008 tot stand komen van de ‘overeenkomst’ waarvan deel uitmaakt dat de officier van justitie genoemde kennisgeving zou laten uitgaan, komt in dit verband geen betekenis toe, nu daarmee nog geen formele kennisgeving van niet verdere vervolging tot stand is gekomen, die als zodanig aan verzoeker op de daarvoor vereiste wijze bekend was gemaakt.
Verzoeker heeft vervolgens op 17 juni 2008 een verzoek tot schadevergoeding bij de griffie van deze rechtbank ingediend, derhalve binnen 3 maanden gerekend vanaf 19 maart 2008. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het verzoek tijdig is gedaan en dient verzoeker derhalve ontvankelijk te worden verklaard.
Ontvankelijkheid in verband met afspraak
De rechtbank verwerpt het standpunt van de officier van justitie dat verzoeker niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv, omdat verzoeker daarmee gehandeld zou hebben in strijd met de eerder gemaakte afspraak dergelijke verzoeken niet te zullen doen. Daartoe overweegt de rechtbank het volgende. De officier van justitie heeft verzoeker in maart 2008 voor de keuze geplaatst tussen hetzij een beleidssepot hetzij een technisch sepot, onder de voorwaarde dat verzoeker zou afzien van een verzoek tot schadevergoeding. De officier van justitie kon op dat moment weten, althans vermoeden, dat de door verzoeker in het kader van de strafvervolging gemaakte kosten aanzienlijk waren. In dat licht heeft de keuze tussen een beleidssepot en een technisch sepot onder de gestelde voorwaarde een zeker disproportioneel karakter. Aannemelijk is dat verzoeker toen akkoord is gegaan met een technisch sepot onder de gestelde voorwaarde, omdat hij zich in een afhankelijke en kwetsbare positie bevond. Gelet op deze gang van zaken wil de rechtbank verzoeker niet houden aan zijn toezegging geen schadevergoedingsverzoek in te zullen stellen. Gelet hierop is de rechtbank dan ook van oordeel dat verzoeker ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn verzoeken ex artikel 591 en 591a Sv.
Verzoek ex artikel 591 Sv
Een verdachte kan in beginsel het recht op tegenonderzoek niet worden ontzegd, maar de stelling dat een verdachte er zonder meer aanspraak op kan maken dat een door de verdediging gewenst onderzoek op kosten van de Staat plaatsvindt, vindt in zijn algemeenheid geen steun in het recht (Hoge Raad 13 mei 1997, NJ 1998, 152). De kosten komen voor vergoeding in aanmerking ‘voorzover de aanwending dier kosten het belang van het onderzoek heeft gediend’.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding voor de proceskosten toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte.
Verzoek ex artikel 591a Sv
De officier van justitie heeft in zijn algemeenheid gesteld dat de vergoeding dient te worden gematigd, aangezien verzoeker onnodige kosten aan raadslieden heeft gemaakt. Daartoe ziet de rechtbank echter geen aanleiding, mede in aanmerking genomen dat de officier van justitie zijn standpunt niet nader heeft onderbouwd. Voorts is de rechtbank niet gebleken dat onnodige kosten zijn gemaakt.
De rechtbank acht, alle omstandigheden in aanmerking genomen, gronden van billijkheid aanwezig een vergoeding voor de kosten van de raadslieden toe te kennen tot een bedrag van na te noemen hoogte. De rechtbank overweegt dat de computer niet voor vergoeding in aanmerking komt, aangezien dit niet valt onder het bereik van 591a Sv.
Wettelijke rente
Ten aanzien van de wettelijke rente over de schadevergoeding overweegt de rechtbank als volgt. De rechtbank zoekt aansluiting bij hetgeen over de wettelijke rente in het burgerlijk wetboek (hierna: BW) is bepaald. Wettelijke rente is eerst verschuldigd over de tijd dat de schuldenaar in verzuim is een geldsom te voldoen (artikel 6:119 BW). Een schuldenaar is onmiddellijk in verzuim indien de verbintenis voortvloeit uit onrechtmatige daad (artikel 6:83 BW). Daarvan is hier echter geen sprake. De door verzoeker gemaakte kosten hadden weliswaar niet behoeven te worden gemaakt indien verzoeker niet was vervolgd. Door verzoeker wel te vervolgen heeft het openbaar ministerie echter niet onrechtmatig jegens verzoeker gehandeld. Voor toekenning van de wettelijke rente vanaf de dag waarop verzoeker in kennis is gesteld dat hij niet verder zou worden vervolgd, zoals verzocht, is dan ook geen plaats.
Wettelijke rente is eerst verschuldigd indien en voor zover de rechtbank het toekennen van schadevergoeding billijk acht, terwijl de Staat vervolgens in gebreke is gebleven om die vastgestelde vergoeding uit te betalen.
Mede gelet op het bepaalde in artikel 93 Sv zal aan de beschikking waarbij de schade is vastgesteld, eerst uitvoering kunnen worden gegeven zodra die beschikking onherroepelijk is. Aan de Staat dient vervolgens een termijn te worden gegund om kennis te nemen van die beschikking en om daaraan uitvoering te kunnen geven. De rechtbank zal die termijn, in redelijkheid, stellen op veertien dagen.
De rechtbank zal dan ook bepalen dat de wettelijke rente over de schadevergoeding op voet van het bepaalde in artikel 89 Sv dient te worden vergoed vanaf de dag waarop veertien dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank komt tot de volgende beslissing.
Beslissing:
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591 Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van
€ 62.672,- (tweeënzestigduizendzeshonderdtweeënzeventig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop 14 (veertien) dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening, voor de proceskosten.
Ten aanzien van het verzoek ex artikel 591a Sv:
De rechtbank kent aan verzoeker uit ’s Rijks kas een vergoeding TOE ten bedrage van
€ 280.564,- (tweehondertachtigduizendvijfhonderdvierenzestig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop 14 (veertien) dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening, voor de kosten van de raadslieden.
Wijst het meer of anders verzochte AF.
Deze beslissing is gegeven op 11 februari 2009 door
mr. A.H. van Zutphen, voorzitter,
mrs. H.J. Bunjes en F.P. Geelhoed, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L. van Wijk, griffier.
De rechtbank te Amsterdam, TWAALFDE enkelvoudige kamer, beveelt de tenuitvoerlegging van deze beschikking door uitbetaling van € 343.236,- (driehonderddrieënveertigduizend-tweehonderdzesendertig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de dag waarop 14 (veertien) dagen zijn verstreken na de dag waarop deze beschikking onherroepelijk is geworden, tot aan de dag der algehele voldoening, aan verzoeker [verdachte], voornoemd.
Aldus gedaan op 11 februari 2009
door mr. A.H. van Zutphen, voorzitter.
Tegen de beslissing staat voor verzoeker hoger beroep open, in te stellen ter griffie van deze rechtbank, binnen een maand na betekening van deze beschikking.