NJB 2020/1456:Internationaal privaatrecht. Rechtsmacht. Redersaansprakelijkheid. Tussen twee zeeschepen vindt een aanvaring plaats. Een verzoek tot fondsvorming en beperking van aansprakelijkheid wordt gedaan aan de Rechtbank Rotterdam. Heeft de rechtbank rechtsmacht? Hoge Raad: 1. Betekenis van art. 11 lid 1 LLMC. Het LLMC bepaalt niet op welke grondslag de in art. 11 lid 1 LLMC bedoelde rechter of andere bevoegde autoriteit rechtsmacht toekomt om kennis te nemen van een verzoek tot fondsvorming op de voet van het LLMC. Dit laat onverlet dat art. 11 lid 1 LLMC wel een beperking aanbrengt op de bevoegdheid van de rechter of andere bevoegde autoriteit om een verzoek tot fondsvorming op de voet van het LLMC in te willigen, doordat het de eis stelt dat in de verdragsstaat van die rechter of autoriteit een rechtsgeding aanhangig wordt gemaakt met betrekking tot voor beperking vatbare vorderingen. 2. Materiële reikwijdte van art. 9 Verordening Brussel I-bis. Hoewel het HvJ EU zich daarover nog niet heeft uitgelaten, kan voorshands worden aangenomen dat art. 9 Verordening Brussel I-bis uitsluitend betrekking heeft op de zelfstandige vordering die de scheepseigenaar instelt tegen degene die een aanspraak pretendeert, en niet op een verzoek tot fondsvorming en beperking van aansprakelijkheid. In dit geding komt de Rechtbank Rotterdam reeds op andere gronden rechtsmacht toe. Daarom kan in het midden blijven of de rechtsmacht van de Rechtbank Rotterdam ook kan berusten op art. 9 Verordening Brussel I-bis