Einde inhoudsopgave
Postregeling 2009
Artikel 7
Geldend
Geldend vanaf 12-10-2019
- Bronpublicatie:
04-10-2019, Stcrt. 2019, 56220 (uitgifte: 11-10-2019, regelingnummer: WJZ/ 19229334)
- Inwerkingtreding
12-10-2019
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
04-10-2019, Stcrt. 2019, 56220 (uitgifte: 11-10-2019, regelingnummer: WJZ/ 19229334)
- Vakgebied(en)
Informatierecht / Telecommunicatie
Informatierecht / Bijzondere onderwerpen
1.
De verlener van de universele postdienst rekent alleen de daadwerkelijke kosten, bedoeld in artikel 25, tweede lid, van de wet, van de universele postdienst overeenkomstig de artikelen 7a tot en met 7d, toe aan de universele postdienst, met dien verstande dat hij daartoe in ieder geval:
- a.
alleen kosten die voor de universele postdienst zijn gerealiseerd, toerekent aan de universele postdienst;
- b.
de voordelen die ontstaan doordat de verlener van de universele postdienst dezelfde productiemiddelen gebruikt voor het verrichten van de universele postdienst en zijn andere activiteiten evenredig verdeelt over de universele postdienst en die andere activiteiten.
2.
De verlener van de universele postdienst rekent de volgende kosten niet toe aan de universele postdienst:
- a.
kosten van vreemd vermogen, eigen vermogen of genomen risico's;
- b.
een opslag voor rendement in de tarieven die anderen in rekening brengen voor het uitvoeren van gedeelten van de universele postdienst;
- c.
goodwill;
- d.
dotaties aan voorzieningen en vrijval van voorzieningen;
- e.
afschrijvingskosten van materiële vaste activa die niet in gebruik zijn voor de universele postdienst of niet meer in gebruik zijn voor de universele postdienst;
- f.
kosten die veroorzaakt worden door het tot stand brengen van een concentratie als bedoeld in artikel 27 van de Mededingingswet met een ander postvervoerbedrijf.
3.
De daadwerkelijke kosten, bedoeld in het eerste lid, worden toegerekend aan de universele postdienst als geheel.