Einde inhoudsopgave
Regeling voertuigen
Artikel 5.18.56 [Koppelinrichting]
Geldend
Geldend vanaf 01-04-2017
- Bronpublicatie:
16-03-2017, Stcrt. 2017, 15087 (uitgifte: 24-03-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2016/311749)
- Inwerkingtreding
01-04-2017
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
16-03-2017, Stcrt. 2017, 15087 (uitgifte: 24-03-2017, regelingnummer: IENM/BSK-2016/311749)
- Vakgebied(en)
Verkeersrecht / Voertuigeisen
Vervoersrecht / Bijzondere onderwerpen
1.
Bij samenstellen van voertuigen moet het trekoog of de kogelkoppeling van de aanhangwagen horizontaal of nagenoeg horizontaal liggen, indien het samenstel zich op een horizontaal wegdek bevindt.
2.
Bij gebruik van aanhangwagens voorzien van een trekdriehoek met verzet, moet de koppelinrichting op het trekkend voertuig van een type zijn dat in verticale richting niet beweegbaar is.
3.
Opleggers mogen alleen aan een opleggertrekker of een dolly zijn gekoppeld indien een hoekverdraaiing van de opleggerschotel naar boven en naar beneden mogelijk is, indien het samenstel van opleggertrekker en oplegger of het samenstel van dolly en oplegger zich op een horizontaal wegdek bevindt.
4.
Bij gebruik van aanhangwagens voorzien van een koppeling die om de horizontale as kan draaien, moet de koppelinrichting op het trekkende voertuig van een type zijn dat niet om de horizontale as kan draaien.