In het bestreden arrest is in de weergave van de naam van de vrouw abusievelijk een fout geslopen. Ik ga uit van de naam zoals deze is vermeld in de cassatiedagvaarding en in het vonnis in eerste aanleg.
HR, 05-04-2013, nr. 11/02845
ECLI:NL:HR:2013:BZ0163
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
05-04-2013
- Zaaknummer
11/02845
- Conclusie
Mr. P. Vlas
- LJN
BZ0163
- Vakgebied(en)
Civiel recht algemeen (V)
Personen- en familierecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2013:BZ0163, Uitspraak, Hoge Raad (Civiele kamer), 05‑04‑2013; (Cassatie)
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2013:BZ0163
In cassatie op: ECLI:NL:GHSGR:2011:BU7549, Bekrachtiging/bevestiging
ECLI:NL:PHR:2013:BZ0163, Conclusie, Hoge Raad (Advocaat-Generaal), 25‑01‑2013
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2013:BZ0163
- Vindplaatsen
Uitspraak 05‑04‑2013
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Echtscheiding. Onrechtmatige daad. Vordering tot vernietiging echtscheidingsconvenant. Bedrog? Misbruik van omstandigheden?
5 april 2013
Eerste Kamer
11/02845
RM/AS
Hoge Raad der Nederlanden
Arrest
in de zaak van:
[De vrouw],
wonende te [woonplaats],
EISERES tot cassatie,
advocaat:aanvankelijk mr. P. Garretsen, thans mr. J.C. Zevenberg,
t e g e n
[De man],
wonende te [woonplaats],
VERWEERDER in cassatie,
advocaat: mr. P.J.L.J. Duijsens.
Partijen zullen hierna ook worden aangeduid als de vrouw en de man.
1. Het geding in feitelijke instanties
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar de navolgende stukken:
a. het vonnis in de zaak 303481 / HA ZA 08-342 van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2009;
b. het arrest in de zaak 200.062.192 van het gerechtshof te 's-Gravenhage van 22 februari 2011.
Het arrest van het hof is aan dit arrest gehecht.
2. Het geding in cassatie
Tegen het arrest van het hof heeft de vrouw beroep in cassatie ingesteld. De cassatiedagvaarding is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit.
De man heeft geconcludeerd tot verwerping van het beroep.
De zaak is voor partijen toegelicht door hun advocaten.
De conclusie van de Advocaat-Generaal P. Vlas strekt tot verwerping van het beroep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
3. Beoordeling van het middel
De in het middel aangevoerde klachten kunnen niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien art. 81 lid 1 RO, geen nadere motivering nu de klachten niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
4. Beslissing
De Hoge Raad:
verwerpt het beroep;
compenseert de kosten van het geding in cassatie aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.A. Streefkerk, als voorzitter, C.E. Drion en G. de Groot, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.A. Loth op 5 april 2013.
Conclusie 25‑01‑2013
Mr. P. Vlas
Partij(en)
Zaak 11/02845
Mr. P. Vlas
Zitting, 25 januari 2013
Conclusie inzake:
[De vrouw]
(hierna: de vrouw1.)
tegen
[De man]
(hierna: de man)
1.
In deze zaak waarin partijen onder meer strijden over de vernietigbaarheid van een echtscheidingsconvenant wegens bedrog en misbruik van omstandigheden, klaagt de vrouw in cassatie erover dat het hof de vordering uit onrechtmatige daad heeft verworpen, omdat de vrouw ter zake onvoldoende zou hebben gesteld. De zaak leent zich voor toepassing van art. 81 lid 1 RO, zodat met een verkorte conclusie wordt volstaan.
2.
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan.2. Partijen waren sinds 27 oktober 1972 gehuwd in gemeenschap van goederen. In 2006 hebben partijen contact gezocht met een advocaat om een gezamenlijk verzoek tot echtscheiding te doen en voor het opstellen van een echtscheidingsconvenant dat door partijen op 2 november 2006 is ondertekend. Op 6 december 2006 is de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, die op 21 december 2006 is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
3.
In het echtscheidingsconvenant was vermeld dat de koopsompolissen bij partijen genoegzaam bekend waren. De tot het privévermogen van partijen behorende panden aan de [a-straat 1] en een pand aan de [b-straat 1] te [plaats] (door partijen aangeduid als 'de schuur' en de 'winkel' en hierna gezamenlijk aangeduid als 'de panden') waren niet in het echtscheidingsconvenant vermeld.
4.
De vrouw heeft in eerste aanleg onder meer gevorderd de panden toe te scheiden aan de man en hem te veroordelen tot betaling van de helft van de waarde van de panden aan de vrouw en tot het verstrekken van inzage in de waarde van de tot de gemeenschap behoord hebbende koopsompolissen. Bij vonnis van 11 november 2009 heeft de Rechtbank 's-Gravenhage alle vorderingen afgewezen.
5.
In hoger beroep heeft de vrouw primair gevorderd de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap wegens dwaling, misbruik van omstandigheden en/of bedrog te vernietigen en de verdeling alsnog vast te stellen, en subsidiair schadevergoeding, nader op te maken bij staat, in verband met onrechtmatig handelen van de man jegens de vrouw bij de verdeling, en meer subsidiair toewijzing van de in eerste instantie ingestelde vorderingen tot afrekening over de overgeslagen goederen en inzage in de koopsompolissen.
6.
Bij arrest van 22 februari 2011 heeft het hof 's-Gravenhage het bestreden vonnis bekrachtigd. Het hof heeft het beroep op vernietiging wegens benadeling bij de verdeling in de zin van art. 3:196 BW verworpen, omdat dit beroep is gedaan buiten de in art. 3:200 BW genoemde termijn en derhalve is verjaard (rov. 4-15). In het kader van de vordering tot vernietiging wegens bedrog en misbruik van omstandigheden is het hof in rov. 16-25 uitvoerig ingegaan op diverse feiten en omstandigheden en heeft het hof geconcludeerd dat van bedrog of misbruik van omstandigheden geen sprake is (rov. 26).
7.
Vervolgens is het hof kort ingegaan op het door de vrouw voor het eerst in appel gedane beroep op onrechtmatig handelen van de man ten tijde van het sluiten van de overeenkomst. Het hof heeft geoordeeld dat de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen waaruit het onrechtmatig handelen bestaat en welke gevolgen dit heeft gehad, zodat de vrouw niet heeft voldaan aan haar stelplicht en het beroep op onrechtmatige daad dan ook niet slaagt (rov. 28).
8.
De vrouw heeft (tijdig) cassatie ingesteld. Beide partijen hebben hun standpunt schriftelijk toegelicht, waarna de man nog een conclusie van dupliek heeft ingediend.
9.
Het cassatiemiddel is gericht tegen rov. 28 waarin het hof heeft geoordeeld dat de vrouw heeft nagelaten te onderbouwen waaruit het onrechtmatig handelen bestaat en welke gevolgen dit heeft gehad. Volgens de vrouw getuigt dit oordeel van een onjuiste rechtsopvatting over art. 111 lid 2 sub d Rv en dient onder stelplicht te worden verstaan een duidelijke omschrijving van de vordering, met zowel een feitelijke als juridische onderbouwing daarvan. Tevens acht de vrouw het bestreden oordeel in het licht van de inhoud van de gedingstukken onbegrijpelijk.3.
10.
De klachten falen. De uitleg van de stukken van partijen in feitelijke instantie is voorbehouden aan de rechter in feitelijke aanleg.4. De vrouw heeft in de memorie van grieven en ook bij pleidooi geen helder onderscheid gemaakt tussen haar verschillende vorderingen, die alle op hetzelfde feitencomplex betrekking hebben. In cassatie worden geen klachten aangevoerd tegen rov. 16 t/m 27, waarin het hof het beroep op bedrog en misbruik van omstandigheden heeft verworpen. Bij de beoordeling van dat beroep heeft het hof diverse stellingen van de vrouw als onvoldoende onderbouwd beschouwd en de stellingen van de man als onvoldoende gemotiveerd betwist. In een procedure waarin een beroep wordt gedaan op de vernietigbaarheid van een rechtshandeling, lag het op de weg van de vrouw goed te onderbouwen waarom daarnaast sprake van een onrechtmatige daad zou zijn. In dit licht is het oordeel van het hof niet onbegrijpelijk en is van strijd met art. 111 lid 2 sub d Rv geen sprake.
11.
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 lid 1 RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 25‑01‑2013
Zie voor de feiten rov. 2.1 t/m 2.8 van het vonnis van de rechtbank 's-Gravenhage van 11 november 2009, waarvan het hof 's-Gravenhage in zijn arrest van 22 februari 2011 is uitgegaan.
De vrouw verwijst naar de memorie van grieven, p. 3-5 en naar de pleitnota, p. 2.
Asser Procesrecht/Veegens-Korthals Altes-Groen (2005), nr. 103; Asser, Civiele cassatie, 2011, nr. 4.7.3.4.