NJB 2013/959:Bedrieglijke bankbreuk art. 341 Sr: het bestanddeel ‘ter bedrieglijke verkorting van de rechten van zijn schuldeisers’ brengt tot uitdrukking dat de verdachte het opzet moet hebben gehad op de verkorting van de rechten van de schuldeisers, waartoe voorwaardelijk opzet kan volstaan. Normadressaat art. 341 onder a Sr: weliswaar is dit de gefailleerde natuurlijke of rechtspersoon, maar gezien de art. 47 en 48 Sr behoeven medeplegers, doen plegers, uitlokkers en medeplichtigen aan bedrieglijke bankbreuk niet die hoedanigheid te bezitten alvorens aansprakelijk te kunnen zijn via art. 341 Sr. Onttrekking aan boedel: onjuist is de opvatting dat slechts indien een faillissement reeds is uitgesproken, bewezen kan worden verklaard dat sprake is van onttrekking aan de boedel