Einde inhoudsopgave
Aanvullend Protocol bij de Verdragen van Genève van 12 augustus 1949 betreffende de bescherming van slachtoffers van internationale gewapende conflicten (Protocol I)
Artikel 34 Stoffelijke overschotten
Geldend
Geldend vanaf 07-12-1978
- Bronpublicatie:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Inwerkingtreding
07-12-1978
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
08-06-1977, Trb. 1980, 87 (uitgifte: 02-06-1980, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Vakgebied(en)
Internationaal publiekrecht / Mensenrechten
1.
Het stoffelijk overschot van personen die zijn overleden door oorzaken verband houdende met een bezetting, of die zijn overleden tijdens gevangenhouding voortkomend uit een bezetting of uit vijandelijkheden, alsook het stoffelijk overschot van personen die geen onderdaan zijn van het land waar zij zijn overleden ten gevolge van vijandelijkheden, dienen te worden ontzien, en het graf van alle zodanige personen dient te worden ontzien, onderhouden en aangeduid, als bepaald in artikel 130 van het Vierde Verdrag, wanneer het stoffelijk overschot of graf geen gunstiger behandeling krachtens de Verdragen en dit Protocol mocht ontvangen.
2.
Zodra de omstandigheden en de betrekkingen tussen de tegenpartijen dat toelaten, moeten de Hoge Verdragsluitende Partijen op wier grondgebied graven zijn gelegen van personen die ten gevolge van vijandelijkheden of tijdens een bezetting of gevangenhouding zijn overleden of, in voorkomende gevallen, andere plaatsen waar zich stoffelijke overschotten van zodanige personen bevinden, overeenkomsten sluiten ten einde:
- (a)
de toegang tot de graven te vergemakkelijken voor de familieleden van de overledenen en de vertegenwoordigers van de officiële gravendiensten, en regelingen van praktische aard voor die toegang vast te stellen;
- (b)
dergelijke graven duurzaam te beschermen en te ontzien;
- (c)
de terugkeer te vergemakkelijken van het stoffelijk overschot en de persoonlijke bezittingen van de overledenen naar het land van herkomst, op verzoek van dat land of op verzoek van de naaste familieleden, tenzij het bedoelde land daartegen bezwaar maakt.
3.
Indien geen overeenkomsten als voorzien in het tweede lid, letters b of c, zijn gesloten en indien het land van herkomst van deze overledenen niet bereid is op zijn kosten voor het onderhoud van die graven zorg te dragen, kan de Hoge Verdragsluitende Partij op wier grondgebied de graven zijn gelegen aanbieden, maatregelen te treffen ter vergemakkelijking van de terugkeer van de stoffelijke overschotten van de overledenen naar het land van herkomst. Indien een dergelijk aanbod niet wordt aanvaard, kan de Hoge Verdragsluitende Partij na verloop van vijf jaar, te rekenen vanaf de dag van het aanbod en na kennisgeving aan het land van herkomst, de voorschriften, neergelegd in haar eigen wetgeving met betrekking tot begraafplaatsen en graven, toepassen.
4.
Het is een Hoge Verdragsluitende Partij, op wier grondgebied de graven bedoeld in dit artikel zijn gelegen, slechts toegestaan de stoffelijke overschotten op te graven:
- (a)
in overeenstemming met het tweede lid, letter c, en het derde lid, of
- (b)
wanneer opgraving dwingend is geboden door het algemeen belang, waaronder begrepen medische noodzaak en noodzaak verband houdende met de opsporing, in welk geval de Hoge Verdragsluitende Partij te allen tijde de stoffelijke overschotten dient te ontzien en het land van herkomst in kennis dient te stellen van haar voornemen de stoffelijke overschotten op te graven, waarbij zij bijzonderheden betreffende de voorgenomen plaats van herbegrafenis dient te vermelden.