NJB 2011, 684:Het hof heeft appellant niet toegelaten tot getuigenverhoor, omdat de advocaat van appellant vijf dagen te laat heeft gereageerd op een brief over de dagbepaling van het getuigenverhoor. Hoge Raad: 1. Onredelijke vertraging. Toets in cassatie. Het is aan de feitenrechter om te bepalen welke maatregelen hij geëigend acht om onredelijke vertraging van het geding te voorkomen, zoals het bepalen van termijnen, het verlenen van uitstel en het stellen van de voorwaarden waaronder dat wordt verleend. In cassatie kan over de wijze waarop de rechter van zijn bevoegdheden gebruik maakt slechts worden geklaagd dat de rechter is uitgegaan van een onjuiste opvatting omtrent het bestaan en de omvang van zijn bevoegdheden, waaronder in voorkomend geval is begrepen dat hij in strijd handelt met de ter zake door de daartoe bevoegde rechterlijke organen vastgestelde en als recht in de zin van art. 79 Wet RO te beschouwen procesregelingen, of dat de rechter bij het gebruik maken van zijn bevoegdheid heeft blijk gegeven van miskenning van hetgeen onder de gegeven omstandigheden de goede procesorde in verband met de bij zijn beslissing betrokken belangen eist. 2. Recht op getuigenbewijs. De goede procesorde eist dat het verzuim van een partij de door de rechter in verband met de bewijslevering gestelde termijnen en voorwaarden in acht te nemen, slechts mag leiden tot een in die instantie definitieve ontzegging van het recht om bewijs te leveren door middel van het doen horen van getuigen, indien zulks gerechtvaardigd wordt door de mate waarin als gevolg van het verzuim het belang van een doeltreffende en voortvarende rechtspleging is geschonden, mede in aanmerking genomen de mate waarin de wederpartij daardoor in haar processuele rechten is benadeeld.