Vergelijk het arrest van het hof van 4 februari 2020 onder 2.
HR, 09-07-2021, nr. 20/01520
ECLI:NL:HR:2021:1094
- Instantie
Hoge Raad
- Datum
09-07-2021
- Zaaknummer
20/01520
- Vakgebied(en)
Verbintenissenrecht (V)
Burgerlijk procesrecht (V)
- Brondocumenten en formele relaties
ECLI:NL:HR:2021:1094, Uitspraak, Hoge Raad, 09‑07‑2021; (Artikel 81 RO-zaken, Cassatie)
Nationale procedure voortgezet met: ECLI:NL:RBNNE:2021:5164
In cassatie op: ECLI:NL:GHARL:2020:906, Bekrachtiging/bevestiging
Conclusie: ECLI:NL:PHR:2021:349, Gevolgd
ECLI:NL:PHR:2021:349, Conclusie, Hoge Raad (Parket), 09‑04‑2021
Arrest Hoge Raad: ECLI:NL:HR:2021:1094, Gevolgd
- Vindplaatsen
Uitspraak 09‑07‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Verbintenissenrecht. Medewerking verkoop strook grond? Aanbiedingsplicht? Kracht van gewijsde van tussen dezelfde partijen gewezen arrest.
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
CIVIELE KAMER
Nummer 20/01520
Datum 9 juli 2021
ARREST
In de zaak van
[eiser],wonende te [woonplaats],
EISER tot cassatie,
hierna: [eiser],
advocaat: E.F.A. Linssen-van Rossum,
tegen
RIJKSUNIVERSITEIT GRONINGEN,gevestigd te Groningen,
VERWEERSTER in cassatie,
hierna: RUG,
advocaat: R.P.J.L. Tjittes, voorheen ook P.J. Tanja.
1. Procesverloop
Voor het verloop van het geding in feitelijke instanties verwijst de Hoge Raad naar:
het vonnis in de zaak C/18/174461 / HA ZA 17-51 van de rechtbank Noord-Nederland van 21 maart 2018;
de arresten in de zaak 200.242.178/01 van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden van 12 februari 2019 en 4 februari 2020.
[eiser] heeft tegen het arrest van het hof van 4 februari 2020 beroep in cassatie ingesteld.
RUG heeft een verweerschrift tot verwerping ingediend.
De zaak is voor RUG toegelicht door haar advocaat en mede door G.J. Standhardt.
De conclusie van de Advocaat-Generaal W.L. Valk strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet RO.
De advocaat van [eiser] heeft schriftelijk op die conclusie gereageerd.
2. Beoordeling van het middel
De Hoge Raad heeft de klachten over het arrest van het hof beoordeeld. De uitkomst hiervan is dat deze klachten niet kunnen leiden tot vernietiging van dat arrest. De Hoge Raad hoeft niet te motiveren waarom hij tot dit oordeel is gekomen. Bij de beoordeling van deze klachten is het namelijk niet nodig om antwoord te geven op vragen die van belang zijn voor de eenheid of de ontwikkeling van het recht (zie artikel 81 lid 1 van de Wet op de rechterlijke organisatie).
3. Beslissing
De Hoge Raad:
- -
verwerpt het beroep;
- -
veroordeelt [eiser] in de kosten van het geding in cassatie, tot op deze uitspraak aan de zijde van RUG begroot op € 902,34 aan verschotten en € 2.200,-- voor salaris, vermeerderd met de wettelijke rente over deze kosten indien [eiser] deze niet binnen veertien dagen na heden heeft voldaan.
Dit arrest is gewezen door de raadsheren C.H. Sieburgh, als voorzitter, S.J. Schaafsma en F.R. Salomons, en in het openbaar uitgesproken door de raadsheer M.J. Kroeze op 9 juli 2021.
Conclusie 09‑04‑2021
Inhoudsindicatie
Art. 81 lid 1 RO. Verbintenissenrecht. Medewerking verkoop strook grond? Aanbiedingsplicht? Kracht van gewijsde van tussen dezelfde partijen gewezen arrest.
Partij(en)
PROCUREUR-GENERAAL
BIJ DE
HOGE RAAD DER NEDERLANDEN
Nummer 20/01520
Zitting 9 april 2021
CONCLUSIE
W.L. Valk
In de zaak
[eiser]
tegen
Rijksuniversiteit Groningen
Partijen worden hierna verkort aangeduid als [eiser] respectievelijk RUG.
1. Inleiding en samenvatting
1.1
Deze zaak betreft de vraag of de RUG gehouden is aan eiser in cassatie een strook grond geheel of ten dele te koop aan te bieden. Daarbij speelt een rol het gezag van gewijsde van een tussen partijen in 2005 door het gerechtshof Leeuwarden gewezen arrest. Verder is de opheffing van conservatoir beslag aan de orde.
1.2
Mijns inziens treft geen van de klachten van het middel doel en kan de zaak met toepassing van art. 81 Wet RO worden afgedaan.
2. Feiten en procesverloop
2.1
In cassatie kan van de volgende feiten worden uitgegaan:1.
(i) De RUG is eigenares van de botanische tuin, genaamd ‘Hortus Botanicus’, in Haren (hierna: de Hortus). In het verleden was de RUG ook eigenares van het tot de Hortus behorende en het daaraan grenzende kantoorgebouw met koetshuis, tuin en vijver, plaatselijk bekend als ‘Huize de Wolf’.
(ii) Via een notariële akte van 16 januari 1990 heeft de RUG Huize de Wolf afgesplitst van de Hortus. Daarbij is de Hortus in erfpacht en opstal uitgegeven aan Stichting Hortus. Deze heeft naderhand een overeenkomst van ondererfpacht gesloten met De Wolf Haren B.V., later genaamd Hortus Haren B.V.
(iii) Met een overeenkomst, gesloten omstreeks eind 1996, heeft de RUG Huize de Wolf verkocht aan [eiser] . De notariële akte van levering van 31 maart 1998 bevat de volgende bepaling:
‘In de aan de onderhavige overdracht ten grondslag liggende koopovereenkomst staat onder meer vermeld:
“Bijzonderheden:
Een aan partijen bekend gedeelte gelegen ten noorden en ten oosten van het verkochte behoort eveneens in eigendom toe aan verkoper belast met het recht van erfpacht en opstal ten behoeve van de Stichting Hortus Haren en de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid “De Wolf Haren” B.V.
Partijen zijn overeengekomen dat koper een deel van de grond, grenzend aan het verkochte om-niet verkrijgt op het moment dat hij (koper) dit kan regelen met genoemde erfpachters. Alle eventuele kosten die daarmee gemoeid gaan zijn voor rekening van de koper. Op de aan deze akte gehechte kadastrale kaart is schetsmatig aangegeven om welk deel van de grond het gaat. Partijen zullen echter nader met elkaar een afspraak maken om een en ander ter plaatse af te bakenen.
Verkoper verklaart, alle medewerking te verlenen een en ander voor en ten behoeve van de koper te realiseren en mee te werken aan de benodigde splitsing van het erfpachtrecht/canon en levering aan de koper.” ’
Het bedoelde deel van de grond (hierna ook: de strook grond) maakt deel uit van de zogeheten ‘Laarmantuin’ binnen de Hortus. Deze tuin, ook wel ‘wilde plantentuin’ genoemd, bestaat uit een arboretum, een pinetum, een heidegebied en een weidegebied.
(v) Aan de akte van overdracht is een kadastrale kaart gehecht. Een uitsnede daarvan is hieronder weergegeven, waarbij Huize de Wolf is gesitueerd op het perceel met nummer [001] :
(vi)
Hortus Haren B.V. is op enig moment in staat van faillissement verklaard. De rechten van erfpacht zijn (daardoor) voortijdig geëindigd. Sinds 28 maart 2002 heeft de RUG de Hortus weer in volle eigendom.
(vii) Nadat de RUG de Hortus weer in volle eigendom verkreeg, heeft [eiser] de RUG aangesproken tot nakoming van de hiervoor onder (iii) geciteerde bepaling uit de akte van 31 maart 1998 door te verlangen dat de RUG de in die bepaling bedoelde strook grond aan hem zal leveren. De RUG heeft aan levering niet willen meewerken. Dit heeft geleid tot een procedure (hierna: de eerste procedure). De toenmalige rechtbank Groningen heeft in een vonnis van 12 mei 2004 de op levering van de strook grond gerichte vordering van [eiser] afgewezen.
(viii) In hoger beroep is het vonnis van 12 mei 2004 in een arrest van 13 juli 2005 (ECLI:NL:GHLEE:2005:762) bekrachtigd. Het toenmalige gerechtshof Leeuwarden heeft in het arrest onder meer overwogen, voor zover hier van belang:
‘8. Het enkele feit dat RUG als – destijds – blooteigenaar op zichzelf kennelijk niet principieel gekant was tegen verkoop van de grond, doch een beslissing dienaangaande aan haar (onder)erfpachters overliet, betekent naar het oordeel van het hof onder de gegeven omstandigheden dan ook niet dat, nu RUG inmiddels de volledige eigendom van de Hortus (inclusief de bewuste strook grond) weer heeft verkregen, op RUG een inspanningsverplichting zou rusten om zonder meer mee te werken aan levering van die strook grond aan [eiser] , ongeacht de financiële compensatie die daartegenover zou staan.
9. Als gevolg van het feit dat de volle eigendom van de Hortus thans weer bij haar berust, is het nu ter zelfstandige beoordeling van RUG of tot verkoop en levering van de bewuste strook grond aan [eiser] zal worden overgegaan. RUG kan zich daarbij in redelijkheid laten leiden door (onder meer) haar inzichten voor wat betreft de instandhouding en wijze van exploitatie van de Hortus al dan niet bezien in samenhang met de financiële compensatie voor het afstoten van de grond.
10. Derhalve is noch de primaire, noch de subsidiaire vordering van [eiser] toewijsbaar. Dat betekent dat de grieven tevergeefs zijn voorgedragen.
11. Ten overvloede voegt het hof hieraan toe dat in de omstandigheden van het geval van RUG wel verwacht mag worden om met [eiser] , zo hij dit wenst, binnen de grenzen van redelijkheid en billijkheid in onderhandeling te treden omtrent eventuele verkoop en levering van de bewuste strook grond.
12. Het zou RUG daarbij evenwel passen die grond niet eerder op door haar gewenste condities en voor de door haar gewenste prijs aan derden te koop aan te bieden dan na [eiser] in de gelegenheid te hebben gesteld deze grond onder diezelfde condities en voor diezelfde prijs, in eigendom te verwerven, en hij van die gelegenheid geen gebruik heeft gemaakt.’
(ix) Het arrest van 13 juli 2005 is in kracht van gewijsde gegaan.
(x) Met een notariële akte van levering van 18 december 2013 heeft de RUG percelen, gelegen aan de Rijksstraatweg en Botanicuslaan in Haren, die deel uitmaken van de Hortus, geleverd aan de kopers daarvan, een elftal omwonenden, die deze percelen hebben verworven ten behoeve van tuinuitbreiding.
(xi) Partijen zijn in 2016 met elkaar in onderhandeling getreden over de verkoop van (een gedeelte van) de in de leveringsakte van 31 maart 1998 bedoelde strook grond. Die onderhandelingen hebben er niet toe geleid dat de RUG een aanbod heeft gedaan dat [eiser] heeft aanvaard.
(xii) De RUG heeft in een brief van 9 januari 2017 [eiser] te kennen gegeven dat een einde is gekomen aan het onderhandelingstraject en dat zij zich geheel vrij acht de strook grond aan een derde te koop aan te bieden.
(xiii) [eiser] heeft vervolgens op 30 januari 2017 conservatoir beslag doen leggen op de in de leveringsakte van 31 maart 1998 bedoelde strook grond.
2.2
Bij dagvaarding van 13 februari 2017 heeft [eiser] onder meer gevorderd een verklaring voor recht dat de RUG is gehouden de gehele strook grond zoals gearceerd op de aan de leveringsakte van 31 maart 1998 gehechte kaart aan hem aan te bieden zonder nadere en beperkende voorwaarden, een met dwangsommen versterkt verbod de strook grond aan een derde te verkopen en/of te leveren en een met dwangsommen versterkt gebod de strook grond zonder nadere en beperkende voorwaarden aan hem aan te bieden.
2.3
Voor zover in cassatie nog van belang heeft de RUG in reconventie gevorderd opheffing van het door [eiser] gelegde beslag op de strook grond, dan wel veroordeling van [eiser] tot opheffing van dat beslag, een verklaring voor recht dat de RUG niet verplicht is om met [eiser] over de koop en verkoop van de strook grond in onderhandeling te treden, en een verklaring voor recht dat de RUG niet verplicht is de strook grond aan [eiser] te koop aan te bieden dan wel daarover met [eiser] in onderhandeling te treden bij het overdragen of het voornemen daartoe van de Hortus dan wel de gehele of gedeeltelijke eigendom van de Laarmantuin.
2.4
De rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, heeft bij vonnis van 21 maart 2018 de vordering in conventie van [eiser] afgewezen, met veroordeling van [eiser] in de kosten van die procedure, een vergoeding voor de nakosten daaronder begrepen. Bij hetzelfde vonnis heeft de rechtbank in reconventie de vorderingen van de RUG met betrekking tot de opheffing van het conservatoir beslag afgewezen; de rechtbank heeft de beslissing over de overige reconventionele vorderingen van de RUG aangehouden (in zoverre is dus sprake van een tussenvonnis).
2.5
Door [eiser] is hoger beroep ingesteld. Door de RUG is incidenteel hoger beroep ingesteld. Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, locatie Leeuwarden, heeft bij eindarrest van 4 februari 20202.het vonnis van de rechtbank bekrachtigd (wat betreft de zaak in reconventie met terugverwijzing naar de rechtbank voor verdere behandeling en afdoening). De overwegingen van het hof laten zich, voor zover in cassatie van belang, als volgt samenvatten:
a. In het principaal hoger beroep staat centraal de vraag of de RUG is gehouden de gehele strook aan [eiser] ter verkoop en levering aan te bieden, waarbij [eiser] zich voor zijn vordering in de kern baseert op wat in het arrest van 13 juli 2005 is overwogen. Het hof verenigt zich met het oordeel van de rechtbank dat de RUG in beginsel de vrijheid heeft om niet het geheel maar een gedeelte van de strook grond aan te bieden. Deze beslissing en de overwegingen waarop deze steunt, dienen in samenhang te worden gelezen. (onder 4.11 tot en met 4.13)
b. In het arrest van 13 juli 2005, dat tussen partijen gezag van gewijsde heeft, is na uitleg van de door [eiser] in de leveringsakte opgenomen bepaling beslist dat (1) op de RUG als vol eigenaar van de Hortus geen inspanningsverplichting rust om zonder meer mee te werken aan levering van die strook aan [eiser] , (2) dat het ter zelfstandige beoordeling van de RUG is of tot verkoop en levering van de bewuste strook grond aan [eiser] wordt overgegaan en (3) dat de RUG zich daarbij mag laten leiden door onder meer haar inzichten wat betreft de instandhouding en de wijze van exploitatie van de Hortus, al dan niet bezien in samenhang met de financiële compensatie voor het afstoten van de grond. (onder 4.14)
c. Het hof legt die beslissingen aldus uit dat het aan de RUG is om af te wegen of behoud dan wel verkoop van de bewuste grond – geheel of gedeeltelijk – in het belang is van de Hortus. Indien en voor zover de RUG tot het oordeel komt dat de instandhouding en de wijze van de exploitatie van de Hortus noch andere inzichten meebrengen dat de strook grond – geheel of gedeeltelijk – behouden moet blijven maar kan worden afgestoten, mag van de RUG – op de voet van de overwegingen ten overvloede in het arrest van 13 juli 2005 – worden verwacht dat zij alsdan de in haar visie overbodig geworden grond aan [eiser] aanbiedt en daarover serieuze onderhandelingen aanknoopt, waarbij marktconforme condities tot uitgangspunt dienen. Deze uitleg eerbiedigt naar ’s hofs oordeel zowel wat gezag van gewijsde heeft als wat ten overvloede is overwogen. Wat [eiser] als zijn interpretatie aanvoert, te weten dat het gaat om een aanbiedingsplicht van de RUG waarbij het object – de volledige strook grond – al in 1998 contractueel is bepaald, verdraagt zich daarmee niet en wordt door het hof verworpen. (onder 4.15)
d. [eiser] heeft aangevoerd dat gezien zijn gerechtvaardigde privacybelangen en het gegeven dat de RUG in december 2013 andere stroken grond aan eigenaren van aangrenzende percelen heeft verkocht en geleverd, de RUG om redenen van redelijkheid en billijkheid niet kan volstaan met het aanbieden van slechts een gedeelte van de strook grond, maar dat ziet er aan voorbij dat de RUG zich mag laten leiden door haar inzichten aangaande de instandhouding en de wijze van exploitatie van de Hortus. Op grond van een afweging van de door de RUG aangevoerde belangen tegen de belangen van [eiser] , is het hof van oordeel dat de weigering van de RUG om de volledige strook grond aan [eiser] aan te bieden niet in strijd is met wat van de RUG in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht. (onder 4.16)
e. Op grond van een afweging van de wederzijdse belangen moet het conservatoir gelegde beslag op de strook grond worden opgeheven. (onder 4.21)
2.6
Bij procesinleiding van 4 mei 2020 – en daarmee tijdig – heeft [eiser] cassatieberoep ingesteld. De RUG is verschenen en heeft verweer gevoerd. De RUG heeft haar standpunten schriftelijk doen toelichten, waarna [eiser] een repliek heeft doen nemen.
3. Bespreking van het cassatiemiddel
3.1
Het cassatiemiddel bestaat uit vijf onderdelen, in het middel aangeduid als onderdeel I tot en met V.
3.2
Onderdeel I richt zich tegen rechtsoverwegingen 4.15 en 4.16 van het arrest van het hof. Die overwegingen luiden:
‘4.15 Een en ander moet naar het oordeel van het hof aldus worden uitgelegd dat het aan de RUG is om af te wegen of behoud dan wel verkoop van de bewuste grond – geheel of gedeeltelijk – in het belang is van de Hortus. Indien en voor zover de RUG tot het oordeel komt dat de instandhouding en de wijze van de exploitatie van de Hortus noch andere inzichten meebrengen dat de strook grond – geheel of gedeeltelijk – behouden moet blijven maar kan worden afgestoten, mag van de RUG – op de voet van wat in randnummers 11 en 12 van het arrest van 13 juli 2005 ten overvloede is overwogen – worden verwacht dat zij alsdan de in haar visie overbodig geworden grond aan [eiser] aanbiedt en daarover serieuze onderhandelingen aanknoopt, waarbij marktconforme condities tot uitgangspunt dienen. Deze uitleg eerbiedigt zowel wat gezag van gewijsde heeft als wat ten overvloede is overwogen. Wat [eiser] als zijn interpretatie aanvoert, te weten dat het gaat om een aanbiedingsplicht van de RUG waarbij het object – de volledige strook grond – al in 1998 contractueel is bepaald, verdraagt zich daarmee niet en wordt door het hof verworpen.
4.16
[eiser] heeft nog aangevoerd dat de RUG, gezien zijn gerechtvaardigde privacybelangen en het gegeven dat de RUG in december 2013 andere stroken grond aan eigenaren van aanliggende percelen heeft verkocht en geleverd, om redenen van redelijkheid en billijkheid niet kan volstaan met het aanbieden van slechts een gedeelte van de bedoelde strook grond, maar dat ziet er aan voorbij dat de RUG zich mag laten leiden door haar inzichten aangaande de instandhouding en de wijze van exploitatie van de Hortus. In dat verband heeft de RUG gewezen op de haars inziens aan de orde zijnde belangen van i. het behoud van bijzondere en waardevolle bomen, ii. de noodzaak van het behoud en het gebruik van de waterput op de strook grond, iii. de onwenselijkheid van een gesloten omheining direct naast de aanliggende Laarmantuin binnen de Hortus, iv. de onwenselijkheid van het ontoegankelijk maken van delen van die tuin, v. de onwenselijkheid van een beperking van licht- en luchtinval, vi. het verschil van inzicht in de wijze van onderhoud en beheer en vii. haar visie op de Laarmantuin als botanische tuin met wetenschappelijke, ecologische en educatieve waarde, waardoor zij bomen en beplantingen wil behouden die wellicht uit een ‘gewone’ tuin zouden worden verwijderd. In wat [eiser] heeft aangevoerd, ligt naar het oordeel van het hof onvoldoende reden om die belangen, zowel in samenhang als afzonderlijk bezien, als zonder relevant gewicht aan te merken. De uit de afweging van deze belangen tegen de belangen van [eiser] volgende weigering van de RUG om de volledige strook grond aan [eiser] aan te bieden, is daarmee niet strijd met wat van de RUG in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht.’
3.3
Het hof heeft zijn beslissing dat de weigering van de RUG om de volledige strook grond aan [eiser] aan te bieden niet in strijd is met wat van de RUG in de omstandigheden van het geval mocht worden verwacht, dus deels gebaseerd op het gezag van gewijsde van het arrest van het gerechtshof Leeuwarden van 13 juli 2005 (hiervoor 2.1 onder viii) en anderdeels op een afweging van belangen, mede in het licht van wat zich na 2005 heeft voorgedaan (namelijk de verkoop en levering van stroken grond aan eigenaren van aanliggende percelen).
3.4
Onderdeel I behelst de klacht3.dat het hof heeft verzuimd in zijn oordeel te betrekken de essentiële stelling van [eiser] dat partijen in 1996 overeenstemming hebben bereikt over de verkoop van Huize de Wolf voor de overeengekomen prijs van NLG 1.550.000,— onder de voorwaarde dat de strook grond alsnog om niet zou worden geleverd in verband met de bescherming van de privacy van [eiser] ten opzichte van het openbare gedeelte van de Hortus, waarbij de RUG [eiser] de indruk heeft gegeven dat het nog slechts om een juridische hobbel zou gaan, omdat het gebruik van de tuin in erfpacht was gegeven. De steller van het middel werkt dit onder 1, 2 en 3 van de procesinleiding in cassatie nader uit. Onder 4 betoogt zij dat uit de omstandigheid dat de prijs voor de gehele strook grond reeds in de koopprijs was verdisconteerd, redelijkerwijs volgt dat [eiser] mocht verwachten dat aan hem ook de gehele strook grond zou worden geleverd.
3.5
Het onderdeel stuit af op wat het hof in rechtsoverweging 4.14 heeft overwogen, namelijk dat gezag van gewijsde heeft de beslissing van het gerechtshof Leeuwarden in het arrest van 13 juli 2015 dat ‘op de RUG als vol eigenaar van de Hortus geen inspanningsverplichting rust om zonder meer mee te werken aan levering van de strook grond aan [eiser] , dat het ter zelfstandige beoordeling van de RUG is of tot verkoop en levering van de bewuste strook grond aan [eiser] zal worden overgegaan en dat de RUG zich daarbij mag laten leiden door (onder meer) haar inzichten wat betreft de instandhouding en de wijze van exploitatie van de Hortus, al dan niet bezien in samenhang met de financiële compensatie voor het afstoten van de grond’.4.Naar het kennelijke oordeel van het hof was de in het onderdeel bedoelde stelling van [eiser] met dat gezag niet verenigbaar. Tegen deze achtergrond is van een essentiële stelling – dus een stelling waaraan het hof niet zonder een uitdrukkelijke overweging voorbij mocht gaan – geen sprake.
3.6
Onderdeel II komt met een rechtsklacht en motiveringsklachten op tegen rechtsoverweging 4.15 van het arrest van het hof. De rechtsklacht wordt niet uitgewerkt. De motiveringsklachten komen erop neer dat onbegrijpelijk is dat het hof van oordeel is dat zijn beslissing in overeenstemming is met zowel de overwegingen uit het arrest van 13 juli 2005 die gezag van gewijsde hebben, als met de overwegingen ten overvloede die dat arrest bevat, omdat beide zien op de vraag of het aan de RUG is toegestaan om alsnog over de verkoop te beslissen in plaats van op een afwijking van de bijzondere bepaling in de leveringsakte met betrekking tot de omvang van de strook grond.
3.7
Waarop de rechtsklacht ziet, is niet duidelijk, zodat die klacht moet falen. Ook de motiveringsklachten treffen mijns inziens geen doel. Het arrest van 13 juli 2005 houdt in dat op de RUG met betrekking tot de strook grond geen inspanningsverplichting rust en dat het ter zelfstandige beoordeling van de RUG staat om al dan niet tot verkoop en levering van die strook over te gaan. Volgens het hof ligt hierin mede besloten dat de RUG ook mag besluiten met [eiser] alleen over verkoop en levering van een deel van de strook grond te onderhandelen. Die uitleg van het arrest van 13 juli 2005 dunkt mij geenszins onbegrijpelijk.
3.8
De strekking van de klachten van onderdeel III, gericht tegen rechtsoverwegingen 4.15 en 4.16, is dat het hof inhoudelijk had moeten ingaan op diverse stellingen van [eiser] met betrekking tot de bijzondere bepaling in de akte van 31 maart 1998 (zie hiervoor 2.1 onder viii), ten betoge dat de RUG geen beperking mag aanbrengen in de omvang van de aan [eiser] aan te bieden strook grond.
3.9
Het onderdeel stuit weer af op het gezag van gewijsde van het arrest van 13 juli 2005 volgens de niet onbegrijpelijke uitleg van het hof daarvan. Ten overvloede merk ik op dat de steller van het middel heeft verzuimd om bij de door haar omschreven stellingen een vindplaats te vermelden, zodat de klachten van het onderdeel ook niet voldoen aan de daaraan te stellen eisen. Vergelijking met het procesdossier doet bovendien vermoeden dat in ieder geval deels sprake is van een ontoelaatbaar novum in cassatie.
3.10
Onderdeel IV richt zich tegen rechtsoverweging 4.16. Het hof bespreekt daar het beroep dat door [eiser] is gedaan op de omstandigheid dat de RUG in december 2013 andere stroken grond aan eigenaren van de aanliggende percelen heeft verkocht en geleverd en het belang van [eiser] bij privacy.
3.11
Voor zover het onderdeel voortbouwt op onderdeel I (zie procesinleiding in cassatie onder 13), deelt het in het lot daarvan.
3.12
Voor het overige houdt het onderdeel het volgende in. Met het benoemen van de actuele belangen van de RUG heeft het hof miskend dat [eiser] in herinnering wilde roepen dat door de RUG tijdens de eerste procedure werd gesteld dat zij zich vooral liet leiden door de instandhouding van de Hortus als geheel en dat zij in weerwil daarvan in 2013 toch stroken grond heeft verkocht. Volgens de steller van het middel diende het hof kenbaar mee te nemen dat de RUG minst genomen moest uitleggen waarom haar beleid is gewijzigd en hoe die wijziging zich verhoudt tot de nakoming van de bijzondere bepaling in de leveringsakte. De door [eiser] gestelde wijziging van het beleid van de RUG zou vragen van uitleg oproepen over ‘de ongeclausuleerde doorwerking van het gezag van gewijde van het arrest uit 2005’.
3.13
Het is moeilijk te peilen wat de steller met dit laatste bedoelt. Hoe dan ook, het onderdeel stuit er op af dat het hof in rechtsoverweging 4.16 niet naar het gezag van gewijsde van het arrest van 13 juli 2005 verwijst. De na dat gewijsde zich voordoende omstandigheid dat de RUG stroken grond aan eigenaren van aanliggende percelen heeft verkocht en geleverd, alsook het belang van [eiser] bij privacy in verband daarmee, heeft het hof klaarblijkelijk zelfstandig beoordeeld en niet op grond van een ‘doorwerking’ van het gezag van gewijsde van het arrest van 13 juli 2005.
3.14
Ook overigens slagen de klachten van het onderdeel niet. Mede naar aanleiding van de omstandigheid dat de RUG stroken grond aan eigenaren van aanliggende percelen heeft verkocht en geleverd, heeft het hof de belangen van partijen afgewogen. Een deel van de belangen die het hof aan de zijde van de RUG in aanmerking heeft genomen, ziet op het behoud van de eenheid van inrichting en toegankelijkheid van de Hortus (zie in het bijzonder de door het hof benoemde omstandigheden iii, iv en vi). Mede in het licht daarvan valt niet in te zien waarom het hof aanleiding had om de consistentie van het door de RUG in de loop der jaren ingenomen standpunt afzonderlijk te bespreken. In dit verband behoort te worden bedacht dat instandhouding van de Hortus ‘als geheel’ niet per se betekent dat dit geheel maar één eigenaar behoort te hebben. Ik meen dat in de afsplitsing van Huize de Wolf van de Hortus in 1990 (hiervoor 2.1 onder ii), de verkoop en levering aan [eiser] van Huize de Wolf in 1996 en 1998 (idem onder iii) en het beding bij de levering met betrekking tot de strook grond (idem onder iv) reeds besloten ligt dat het belang van de RUG bij instandhouding van de Hortus dit inderdaad niet betekende. Bij het voorgaande komt nog dat niet in valt te zien waarom de RUG haar standpunt niet (gedeeltelijk) zou mogen herzien.
3.15
Onderdeel V richt zich tegen rechtsoverweging 4.21 waar het hof oordeelt over de vordering van de RUG tot opheffing van het door [eiser] gelegde conservatoir beslag:
‘4.21 Het tweede onderdeel van deze grief slaagt echter. Bij de afweging van de wederzijdse belangen moet worden voorop gesteld dat ook in hoger beroep de vordering van [eiser] niet toewijsbaar is gebleken en dat hij aldus geen aanspraak kan maken op verkoop en levering van de beslagen grond. Het belang van [eiser] is daarmee beperkt tot een verzekering van de huidige situatie totdat eventueel uit een beslissing in cassatie volgt dat op zijn vordering tot levering van de strook grond iets anders moet worden beslist. Dat belang weegt naar het oordeel van het hof niet op tegen het belang van de RUG om vrijelijk over deze strook te beschikken, te meer aangezien de RUG niet weersproken heeft aangevoerd dat het beslag haar belemmert in haar onderzoek naar de mogelijkheden om de Hortus in zijn geheel aan een derde over te dragen. De kans dat de RUG alleen de strook grond dan wel een gedeelte daarvan aan een derde verkoopt en levert, zonder ook andere (aangrenzende, substantiële delen van de Hortus) te verkopen en te leveren, moet daarbij als denkbeeldig worden aangemerkt.’
3.16
In de voorgaande overweging had het hof het eerste onderdeel van grief I in het incidenteel hoger beroep van de RUG verworpen. Dat onderdeel zag op het niet opheffen van het conservatoir beslag door de rechtbank. Naar aanleiding van het tweede onderdeel van de grief beoordeelt het hof in rechtsoverweging 4.21 de vordering van de RUG tot opheffing van het beslag ex nunc en dus met inachtneming van de omstandigheid dat [eiser] ook in hoger beroep in het ongelijk is gesteld.
3.17
Voor zover in het onderdeel de rechtsklacht moet worden gelezen dat het hof in verband met de mogelijkheid dat een door [eiser] in te stellen cassatieberoep succesvol zou zijn, het conservatoir beslag niet mocht opheffen, berust het onderdeel op een onjuiste rechtsopvatting. Over opheffing van gelegd conservatoir beslag wordt door de rechter mede op grond van een belangenafweging beslist.5.In dat verband is de mogelijkheid dat in cassatie alsnog de kansen keren, een relevant, maar niet doorslaggevend gezichtspunt.
3.18
De overweging van het hof dat de kans dat de RUG alleen de strook grond dan wel een gedeelte daarvan aan een derde verkoopt en levert, zonder ook andere (aangrenzende, substantiële delen van de Hortus) te verkopen en te leveren, als denkbeeldig moet worden aangemerkt, is een aan het hof als rechter die over de feiten oordeelt voorbehouden oordeel. Dat oordeel is ook niet onbegrijpelijk in het licht van de verkoop van stroken grond in 2013. Wat de steller van het middel met het slot van de procesinleiding in cassatie onder 16 met betrekking tot het financieel belang van de Hortus bij verkoop in relatie tot het belang van [eiser] wil zeggen, is mij niet duidelijk geworden.
4. Conclusie
De conclusie strekt tot verwerping van het cassatieberoep met toepassing van art. 81 Wet RO.
De Procureur-Generaal bij de
Hoge Raad der Nederlanden
A-G
Voetnoten
Voetnoten Conclusie 09‑04‑2021
Hof Arnhem-Leeuwarden 4 februari 2020, ECLI:NL:GHARL:2020:906.
De steller van het middel plaatste boven onderdeel I het kopje: ‘I. Rechts- en motiveringsklacht: Het hof passeert een essentiële stelling.’ Een rechtsklacht trof ik echter niet aan.
De RUG had een beroep op het gezag van gewijsde gedaan. Zie proces-verbaal van de comparitie van partijen in appel van 14 januari 2020, p. 2.
Asser Procesrecht/Steneker 5, 2019/396.