Einde inhoudsopgave
Wet arbeid en zorg
Artikel 6:3a Aanvraag en verstrekking van de uitkering tijdens een gedeelte van het ouderschapsverlof
Geldend
Geldend vanaf 02-08-2022
- Bronpublicatie:
13-10-2021, Stb. 2021, 592 (uitgifte: 07-12-2021, kamerstukken: 35613)
- Inwerkingtreding
02-08-2022
- Bronpublicatie inwerkingtreding:
26-11-2021, Stb. 2021, 595 (uitgifte: 07-12-2021, kamerstukken/regelingnummer: -)
- Overige regelgevende instantie(s)
Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Ministerie van Justitie
Ministerie van Defensie
- Vakgebied(en)
Arbeidsrecht / Arbeidsovereenkomstenrecht
Ambtenarenrecht / Arbeidsvoorwaarden
Sociale zekerheid algemeen / Bijzondere onderwerpen
1.
De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, derde lid, die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe door tussenkomst van de werkgever bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen stelt het recht op, de hoogte en de maximale duur van de uitkering naar aanleiding van de aanvraag eenmalig vast.
2.
De werknemer, bedoeld in artikel 6:3, zevende lid, die in aanmerking wenst te komen voor de uitkering, bedoeld in dat lid, doet de aanvraag daartoe, door tussenkomst van de werkgever, bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen door middel van een door dit instituut beschikbaar gesteld aanvraagformulier. Bij de aanvraag wordt de arbeidsovereenkomst of publiekrechtelijk aanstelling van de werknemer aan het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen overgelegd. De laatste zin van het eerste lid is van overeenkomstige toepassing.
3.
De aanvraag, bedoeld in het eerste of tweede lid, heeft betrekking op gehele weken en wordt ingediend in de periode die gelegen is tussen de eerste dag waarop het verlof, waarop de uitkering betrekking heeft, is genoten en drie maanden nadat het kind de leeftijd van een jaar heeft bereikt, dan wel bij adoptie of een pleegkind een jaar en drie maanden na de dag van de feitelijke opname ter adoptie of als pleegkind. De betaling van de uitkering heeft betrekking op verlof dat op het moment van de aanvraag reeds genoten is. Voor verlof dat is genoten nadat de aanvraag is ingediend, kan de werknemer ten hoogste tweemaal verzoeken om verdere betaling van de uitkering. Een verzoek om verdere betaling van de uitkering heeft betrekking op gehele weken en wordt gedaan door tussenkomst van de werkgever binnen de in de eerste zin genoemde periode conform de door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen vastgestelde maximale duur van de uitkering. De verdere betaling van de uitkering wordt door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen gedaan zonder dat dit bij beschikking is vastgesteld, indien redelijkerwijs mag worden aangenomen dat aan een beschikking geen behoefte bestaat.
4.
Een verzoek tot betaling als bedoeld in het derde lid, wordt gedaan door middel van een door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ter beschikking gesteld aanvraagformulier.
5.
Een uitkering als bedoeld in het eerste of tweede lid wordt verstrekt voor zover het tijdvak, waarin er sprake is van het recht op uitkering, ligt in het jaar en drie maanden voorafgaand aan de datum van de aanvraag.
6.
Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen kan controlevoorschriften vaststellen. Deze voorschriften mogen niet verder gaan dan strikt noodzakelijk is voor de juiste uitvoering van deze paragraaf.
7.
De artikelen 3:14, tweede lid en derde lid, 3:14a, 3:16, eerste tot en met derde lid, en 3:18, zesde tot en met achtste lid, zijn van overeenkomstige toepassing.
8.
De werknemer, bedoeld in artikel 6:1, tweede lid, die in aanmerking wenst te komen voor een uitkering als bedoeld in artikel 6:3 voegt, door tussenkomst van de werkgever, bij de aanvraag documenten waaruit blijkt met ingang van welke datum hij duurzaam de verzorging en de opvoeding van dat kind als zijn eigen kind op zich heeft genomen alsmede waaruit blijkt met ingang van welke datum hij het recht op verlof en het recht op uitkering wil laten ingaan.